ECLI:NL:RBROT:2023:2122

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
C/10/646784 / FA RK 22-7583
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot stiefouderadoptie van meerderjarigen op basis van minderjarigheidsvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot stiefouderadoptie van twee meerderjarige kinderen, [naam03] en [naam04], door hun stiefmoeder, verzoekster. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op grond van het feit dat de kinderen op het moment van indiening van het verzoek, respectievelijk 38 en 31 jaar oud waren, en daarmee niet voldeden aan de wettelijke vereiste van minderjarigheid zoals vastgelegd in artikel 1:228 lid 1 onder a BW. Verzoekster voerde aan dat de afwijzing van het verzoek een inbreuk zou maken op haar recht op respect voor privé- en familieleven, zoals gewaarborgd door artikel 8 van het EVRM. Ze stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de wettelijke regeling rechtvaardigden, waaronder de sterke sociale band die zij met de kinderen had opgebouwd en de wens om deze band juridisch te formaliseren. De rechtbank erkende de hechte band tussen verzoekster en de kinderen, maar oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om af te wijken van de dwingende wettelijke bepalingen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek geen inbreuk maakte op het familieleven van verzoekster en de kinderen, en dat de goede band tussen hen ook zonder juridische adoptie zou blijven bestaan. De rechtbank heeft het verzoek tot adoptie derhalve afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/646784 / FA RK 22-7583
Beschikking van 10 maart 2023 over stiefouderadoptie meerderjarigen
in de zaak van:
[verzoekster01], hierna: verzoekster,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat mr. W.J.G. Schröder te Rotterdam.
In deze zaak zijn belanghebbenden:
- [naam01]hierna: [naam01] ,
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. J.H. Silfhout te Dordrecht,
- [naam02]hierna: [naam02] ,
wonende te [woonplaats01] ,
-
[naam03], hierna: [naam03] ,
wonende te [woonplaats02] ,
-
[naam04], hierna: [naam04] ,
wonende te [woonplaats03] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 25 oktober 2022;
- het verweerschrift met bijlagen van [naam01] , ingekomen op 31 januari 2023;
- het bericht met bijlagen van verzoekster, ingekomen op 31 januari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 1 februari 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • verzoekster, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam01] , bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam02] ;
  • [naam03] ;
  • [naam04] .

2..De vaststaande feiten

2.1.
[naam02] en [naam01] zijn op 22 november 1991 in Dordrecht met elkaar gehuwd.
2.2.
[naam03] is geboren op [geboortedatum01] te [geboorteplaats01] als kind van [naam02] en [naam01] .
2.3.
[naam04] is geboren om [geboortedatum02] te [geboorteplaats01] als kind [naam02] en [naam01] .
2.4.
Bij beschikking van 12 december 2001 heeft de rechtbank Dordrecht de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 28 januari 2002 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.5.
Verzoekster en [naam02] zijn op 4 juni 2010 in Dordrecht met elkaar in het huwelijk getreden. Voorafgaand aan dit huwelijk hebben zij gedurende een periode van 8 jaar een relatie gehad en hebben zij samengewoond. [naam03] en [naam04] maken sinds 2002 deel uit van het gezin van verzoekster en [naam02] .
2.6.
Verzoekster en de belanghebbenden hebben de Nederlandse nationaliteit.

3..De beoordeling

3.1.
Verzoekster verzoekt de stiefouderadoptie van [naam03] en [naam04] uit te spreken.
Zij noemt twee redenen om het verzoek (nu pas) in te dienen. De eerste reden is de huwelijken van [naam03] en [naam04] . Tijdens het huwelijk van [naam03] is gebleken dat de wens van verzoekster en [naam03] groot was en is om de sociale band tussen hen ook juridisch vast te leggen. Dat was op dat moment niet mogelijk. [naam04] is voornemens om 23 juni 2023 in het huwelijk te treden. Ook hij wil, net als [naam03] bij haar huwelijk, dat verzoekster op zijn huwelijksakte wordt genoemd als moeder. De tweede reden is het overlijden van de moeder van verzoekster in 2021. Op dat moment besefte verzoekster hoe belangrijk het is om een daadwerkelijke familieband te hebben met naasten die al in een diepgewortelde familierechtelijke band in de zin van artikel 8 van het EVRM tot elkaar staan.
3.2.
[naam02] stemt in met het verzoek tot adoptie.
3.3.
[naam01] voert verweer. Zij is zeer verdrietig over het verzoek tot stiefouderadoptie. Instemmen met het verzoek tot adoptie zou betekenen dat zij ‘afstand’ doet van haar kinderen en dat de familierechtelijke betrekkingen worden beëindigd. Dat is niet wat [naam01] wil. Zij houdt van haar kinderen.
Zij voert verder aan dat het contact met [naam03] en [naam04] na de echtscheiding tegen haar wens is verbroken en dat zij dit nog altijd zou willen herstellen. [naam02] bemoeilijkte na de scheiding de zorgregeling met [naam04] , maar het is haar gelukt om contact met hem te houden. Daar komt bij dat wettelijk gezien de stiefouderadoptie niet meer mogelijk is. Er is ook geen grond om voorbij te gaan aan de wettelijke regeling.
3.4.
[naam03] en [naam04] hebben op de mondelinge behandeling verklaard dat zij het eens zijn met het verzoek. [naam03] heeft na de echtscheiding geen contact meer gehad met [naam01] . [naam04] heeft af en toe contact met [naam01] . Zij hebben verklaard dat het voor hen voelt dat [naam01] hen in steek heeft gelaten. Zij hebben wel een hele goede band met verzoekster. Zij staat altijd voor hen klaar en zij kunnen met alles bij haar terecht. [naam03] en [naam04] zijn van mening dat verzoekster de erkenning als moeder verdient.
3.5.
In artikel 1:227 BW en 1:228 BW zijn de gronden en voorwaarden voor adoptie vastgelegd. De eerste voorwaarde die de wet stelt [1] , is dat een verzoek tot adoptie alleen kan worden uitgesproken als het kind op de dag van indiening van het verzoek tot adoptie minderjarig is. De adoptie van meerderjarigen is uitgesloten, omdat die niet meer als maatregel van kinderbescherming wordt gezien door de wetgever. [2]
De rechtbank stelt vast dat niet aan de voorwaarde van minderjarigheid is voldaan, omdat [naam03] ten tijde van de indiening van het verzoekschrift 38 jaar oud was en [naam04] 31 jaar oud was. Artikel 1:228 BW is van dwingend recht, zodat de adoptie in dit geval in beginsel is uitgesloten [3] .
3.6.
Verzoekster stelt dat toepassing van deze voorwaarde in dit geval zou leiden tot een onaanvaardbare doorkruising van het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op bescherming van het familieleven en dat sprake is van bijzondere omstandigheden die de verzochte adoptie rechtvaardigen. Verzoekster is namelijk al lange tijd in sociaal opzicht de moeder van [naam03] en [naam04] , en zij wil ook juridisch als hun moeder erkend worden.
3.7.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van door artikel 8 EVRM beschermd familieleven tussen verzoekster en [naam03] en [naam04] , omdat verzoekster, [naam02] , [naam03] en [naam04] vanaf 2002 een gezin vormen. Omdat er sprake is van familieleven, moet de rechtbank gelet op de stelling van verzoekster de vraag beantwoorden of een weigering om adoptie toe te staan een inbreuk oplevert op de door artikel 8 EVRM gegarandeerde rechten. Het enkele feit dat door de weigering van de adoptie een feitelijk gezinsverband niet wordt omgezet in een juridisch familieverband levert geen inbreuk op art. 8 EVRM op. Wel moet nog beoordeeld worden of door de weigering de adoptie uit te spreken anderszins inbreuk wordt gemaakt op het bestaande familieleven. Om daar aan toe te komen moet sprake zijn van
zeerbijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van voormelde dwingendrechtelijke nationale bepaling (zoals artikel 1:228 lid 1 BW) rechtvaardigen. Het moet dan gaan om zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarin de weigering van een adoptie wegens de enkele meerderjarigheid van het te adopteren “kind” bij de indiening van het adoptieverzoek een ongeoorloofde inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezins- en familieleven met zich zou brengen. In de rechtspraak is in een aantal zaken tot terzijdestelling van artikel 1:228 lid 1 onder a BW besloten op grond van zeer bijzondere omstandigheden [4] .
3.8.
De rechtbank heeft gehoord en gezien dat verzoekster een hechte band heeft opgebouwd met [naam03] en [naam04] . Dat verdient waardering. [naam03] en [naam04] erkennen de belangrijke plek die verzoekster in hun leven inneemt van harte. Ook [naam01] heeft (in haar verweerschrift) aangegeven dat verzoekster goed is voor [naam03] en [naam04] en dat zij altijd goed voor hen heeft gezorgd. Zij is verzoekster daar dankbaar voor. Toch zal de rechtbank het verzoek afwijzen. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden waardoor een uitzondering gemaakt moet worden op de regel dat een meerderjarige niet kan worden geadopteerd. Dat de band tussen [naam03] , [naam04] en verzoekster beter is dan de band die zij met hun biologische (juridische) moeder hebben, is op zichzelf geen reden om af te wijken van de wettelijke regelingen. Ook niet om dit vanwege een (aanstaand) huwelijk op de gewenste wijze te formaliseren. De goede band en het familieleven tussen verzoekster en [naam03] en [naam04] zal blijven bestaan, ook zonder dat deze band juridisch wordt geformaliseerd door middel van de adoptie. Daarmee is er geen sprake van een inbreuk op het recht van artikel 8 EVRM. De rechtbank houdt op grond van vorenstaande vast aan het dwingendrechtelijk gevolg van de termijnoverschrijding voor de indiening van het adoptieverzoek.
3.9.
Het verzoek tot adoptie zal worden afgewezen.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Lablans, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.A.J.M. Rasenberg op 10 maart 2023.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:228 lid 1 onder a BW
2.MvA, Kamerstukken II 1954/55, 3530, nr. 5, p. 6
3.Zie daartoe ook Hoge Raad 25 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5053 en ECLI:NL:PHR:2013:BY5053.
4.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juli 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BR2746, Gerechtshof Amsterdam 29 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1162, rechtbank Noord-Nederland 22 november 2017, ECLI:RBNNE:2017:4670, Rechtbank Den Haag 22 februari 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:2036, Rechtbank Den Haag 13 augustus 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:9010, Rechtbank Rotterdam 21 januari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:509