ECLI:NL:RBROT:2023:2561

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
10179971
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg studiekostenovereenkomst en terugbetalingsverplichting bij beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres01] en Framo Nederland B.V. [eiseres01] vorderde betaling van achterstallig salaris, wettelijke verhoging, buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, na inhoudingen op haar salaris door Framo. De inhoudingen waren gebaseerd op een studieovereenkomst die [eiseres01] had gesloten met haar vorige werkgever, [bedrijf01]. De kantonrechter moest beoordelen of de terugbetalingsverplichting uit de studieovereenkomst ook van toepassing was op de nieuwe arbeidsovereenkomst met Framo.

De rechter oordeelde dat de terugbetalingsregeling zo moest worden uitgelegd dat [eiseres01] alleen hoefde terug te betalen bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op haar initiatief. Aangezien Framo had besloten om de arbeidsovereenkomst van [eiseres01] niet te verlengen, kon zij geen beroep doen op de terugbetalingsregeling. De kantonrechter oordeelde dat Framo het ingehouden salaris alsnog moest uitbetalen en dat de vordering van [eiseres01] werd toegewezen. Daarnaast werd de wettelijke verhoging gematigd tot 15% en werden de buitengerechtelijke kosten toegewezen. Framo werd ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10179971 CV EXPL 22-34126
datum uitspraak: 24 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: [naam01],
tegen
Framo Nederland B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Westhoeve.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘Framo’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 28 oktober 2022, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de pleitaantekeningen van [eiseres01] .
1.2.
Op 22 februari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
[eiseres01] was werkzaam bij [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ). Op 4 september 2019 heeft zij met [bedrijf01] een studieovereenkomst gesloten, waarin de volgende terugbetalingsverplichting is opgenomen:

Artikel 4 Terugbetalingsverplichting
(…)
b. De werkgever kan volledige terugbetaling van de verleende bijdrage eisen:
i)
Indien de medewerker de arbeidsovereenkomst doet eindigen door werkgever aanleiding te geven tot ontslag op staande voet;
ii)
Indien de medewerker de arbeidsovereenkomst doet eindigen door werkgever aanleiding te geven tot opzegging van de arbeidsovereenkomst;
iii)
Indien de medewerker zelf een verzoek indient tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst;vóór het afronden van de studie.
c. Indien de arbeidsovereenkomst na het behalen van het diploma, bewijs of getuigschrift (waaronder deelcertificaten) op verzoek van de medewerker eindigt, wordt het bedrag aan terug te betalen studiekosten als volgt vastgesteld:
i)
De bijdrage vanuit de werkgever voor een studie c.q. opleiding zal voor iedere maand dat het dienstverband na voltooien van de studie of na het betalingsmoment door de werkgever (waarbij de voor betrokkene laatste geldende datum van toepassing is) korter heeft geduurd dan 36 maanden, medewerker 1/36-ste terugbetalen.”
2.2.
[eiseres01] is in 2020 benaderd door een recruiter van Framo, waarna zij met Framo in gesprek is gegaan. Bij het tweede gesprek heeft zij het bestaan van de studiekostenovereenkomst bij [bedrijf01] genoemd.
2.3.
Framo heeft de resterende studieschuld van [eiseres01] bij [bedrijf01] rechtstreeks aan [bedrijf01] betaald, voor de ingang van de arbeidsovereenkomst van [eiseres01] .
2.4.
[eiseres01] is per 1 februari 2021 in dienst getreden bij Framo, op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. In de arbeidsovereenkomst hebben partijen niets vastgelegd over de door Framo betaalde studiekosten.
2.5.
Op 12 februari 2021 heeft Framo een concept-studieovereenkomst aan [eiseres01] overhandigd. Naar aanleiding daarvan heeft [eiseres01] een e-mail gestuurd aan Framo, waarin zij (voor zover relevant) het volgende meldt:

Zoals vanmiddag persoonlijk besproken met [naam02] is er een miscommunicatie geweest omtrent mijn studieovereenkomst.
Bij mijn vorige werkgever ( [bedrijf01] ) heb ik een 3 jarige studieovereenkomst getekend. Dit houdt dus in dat indien ik eerder dan de 3 jaar [bedrijf01] verlaat er een restschuld overblijf. (wat dus nu het geval is geweest)
Mocht ik de 3 jaar gebleven zijn, dan zou de studieschuld dus volledig komen te vervallen. Naar mijn idee hadden we besproken dat jullie mijn studiekosten zouden overnemen met dezelfde 3 jarige regeling, wat dus inhoudt dat ik voor 3 jaar aan jullie verbonden ben en hierna de restschuld is komen te vervallen.
Mocht ik Framo eerder verlaten, dan zal er een restschuld overblijven die ik dien te betalen.
2.6.
Op het eerste salaris van [eiseres01] van februari 2021 heeft Framo € 174,- ingehouden. Namelijk ongeveer 1/36e van de studieschuld die zij aan [bedrijf01] heeft betaald.
2.7.
Naar aanleiding van de inhouding heeft [eiseres01] op 18 februari 2021 een e-mail gestuurd aan Framo. Zij schrijft daarin (voor zover relevant):

De studieovereenkomst zoals ik deze bij [bedrijf01] aan ben gegaan heb ik bijgevoegd. De miscommunicatie heeft hem denk ik gezeten in het "1/36-ste terugbetaling". Het wordt alleen een terugbetaling, mocht ik de arbeidsovereenkomst eindigen:
c. Indien de arbeidsovereenkomst na het behalen van het diploma, bewijs of getuigschrift (waaronder deelcertificaten) op verzoek van de medewerker eindigt, wordt het bedrag aan terug te betalen studiekosten als volgt vastgesteld:
i)
De bijdrage vanuit de werkgever voor een studie c.q. opleiding zal voor iedere maand dat het dienstverband na voltooien van de studie of na het betalingsmoment door de werkgever (waarbij de voor betrokkene laatste geldende datum van toepassing is) korter heeft geduurd dan 36 maanden, medewerker 1/36-ste terugbetalen.
Jullie hebben momenteel ook een gelijkwaardige studieovereenkomst heb ik gezien. Mijn voorstel zou zijn dat ik deze studieovereenkomst ook bij Framo aan ga, zodat jullie gedekt zijn en geen verlies hebben van de investering.”
2.8.
Op 9 maart 2021 hebben Framo en [eiseres01] vervolgens een studieovereenkomst gesloten. Daarin hebben zij (voor zover relevant) het volgende vastgelegd:

Artikel 2 Hoogte van de tegemoetkoming
1. De resterende kosten van deze opleiding bedragen €6096,00.
(…)
Artikel 3 Terugbetalingsregeling
1. De werkgever en werknemer stellen vast dat het redelijk is dat de werkgever tegenover de investering in de opleiding van de werknemer in staat wordt gesteld het verhoogde vakmanschap van de werknemer binnen het bedrijf aan te wenden, zowel tijdens de opleiding als gedurende een zekere periode daarna. Tevens is het billijk dat werknemer de werkgever voor een bepaald deel van de opleidingskosten schadeloos stelt. Hierbij gelden de volgende regels:
2. Afbouwregeling:
a. Bij beëindiging van het dienstverband binnen drie jaar na indiensttreding, dient werknemer 100% van de totale kosten terug te betalen aan werkgever.
b. Na drie jaar vervalt deze regeling/overeenkomst.
2.9.
Bij brief van 12 november 2021 heeft Framo laten weten dat zij de arbeidsovereenkomst van [eiseres01] niet zal verlengen. De arbeidsovereenkomst is vervolgens van rechtswege geëindigd per 1 februari 2022.
2.10.
Op het loon van [eiseres01] van zowel november als december 2021 heeft Framo € 897,93 ingehouden en op de eindafrekening € 4.300,14.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres01] vordert samengevat:
- Framo te veroordelen aan haar te betalen:
o € 6.096,- aan achterstallig salaris;
o € 3.048,- aan wettelijke verhoging;
o € 1.006,96 aan buitengerechtelijke kosten;
o de wettelijke rente over het salaris en de wettelijke verhoging;
  • Framo te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres01] baseert de vorderingen op het volgende. Framo heeft ten onrechte € 6.096,- ingehouden op haar salaris. De studieovereenkomst biedt daar geen basis voor. Framo moet het ingehouden bedrag alsnog betalen. Omdat zij te laat heeft betaald moet zij ook de wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW), de buitengerechtelijke kosten (artikel 6:96 BW) en de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) betalen.
3.3.
Framo is het niet eens met de vordering en voert daartegen het volgende aan. [eiseres01] en Framo hebben een rechtsgeldige studieovereenkomst gesloten. Uit artikel 3 van die regeling volgt dat de volledige kosten terugbetaald moeten worden wanneer het dienstverband binnen drie jaar eindigt, ongeacht de reden daarvan. [eiseres01] moet daarom de volledige studiekosten terugbetalen. Framo is dus terecht overgegaan tot inhouding op het salaris. Mocht Framo hierin niet gevolgd worden, dan moeten de wettelijke verhoging en rente gematigd worden en de buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.

4..De beoordeling

Uitgangspunt
4.1.
Voorop wordt gesteld dat de met de inwerkingtreding per 1 augustus 2022 van de Wet implementatie EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden geïntroduceerde leden 2 tot en met 5 van artikel 7:611a BW, die gaan over de kosten van scholing van werknemers, niet van toepassing zijn in deze zaak. De arbeidsovereenkomst tussen partijen en de op 9 maart 2021 afgesloten studieovereenkomst zijn immers geëindigd per 1 februari 2022, derhalve voor de inwerkingtreding van bedoelde wet per 1 augustus 2022. Het tussen partijen gerezen geschil moet derhalve beoordeeld worden aan de hand van het voordien geldende recht.
4.2.
Er is geen discussie over dat Framo € 6.096,- heeft ingehouden op het salaris van [eiseres01] . Het uitgangspunt is dat zij dat bedrag alsnog moet betalen, tenzij wordt geoordeeld dat Framo een beroep op verrekening kan doen, op basis van de studieovereenkomst tussen partijen.
Uitleg terugbetalingsregeling
4.3.
Eerst moet worden vastgesteld hoe de studieovereenkomst moet worden uitgelegd. Daar zijn partijen het namelijk niet over eens. Het gaat daarbij om de passage “
Bij beëindiging van het dienstverband binnen drie jaar na indiensttreding, dient werknemer 100% van de totale kosten terug te betalen aan werkgever.” [eiseres01] stelt dat met ‘beëindiging’ is bedoeld: beëindiging op initiatief van de werknemer. Framo is het daar niet mee eens. Volgens haar betekent dit: beëindiging om wat voor reden dan ook.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de uitleg niet alleen de tekst van belang is. Ook de betekenis die partijen aan de overeenkomst mogen toekennen weegt mee. Hierbij zijn de omstandigheden van het geval en hetgeen partijen over en weer van elkaar mochten verwachten relevant (de Haviltexnorm).
Tekst van de overeenkomst
4.4.
De uiteindelijke tekst van de overeenkomst biedt naar het oordeel van de kantonrechter geen steun voor de juistheid van een van beide standpunten. Er is enerzijds geen voorbehoud gemaakt in de tekst, zoals dat wel in de studieovereenkomst bij [bedrijf01] gebeurd is, te weten dat (kort gezegd) alleen terugbetaald hoeft te worden bij beëindiging op initiatief van de werknemer. Anderzijds is ook niet duidelijk vermeld dat dit het geval is bij iedere beëindiging, ongeacht de reden daarvan. Zo’n toevoeging had, gezien de vergaande consequenties voor [eiseres01] , wel voor de hand gelegen, als de uitleg van Framo moet worden gevolgd. Gezien deze onduidelijke tekst hecht de kantonrechter groot belang aan (1) de voorgeschiedenis, (2) de totstandkoming, (3) de onderlinge samenhang en (4) een redelijke uitleg van de bepaling. Deze aspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld.
Voorgeschiedenis
4.5.
Framo stelt dat zij voor de indiensttreding van [eiseres01] mondeling met haar heeft afgesproken dat [eiseres01] de volledige studieschuld in 36 termijnen zou terugbetalen. Dit volgt echter nergens uit. Mocht Framo dit hebben afgesproken, dan had wel van haar verwacht mogen worden dat zij dit had vastgelegd. Er gelden namelijk strikte voorwaarden voor het inhouden van een deel van het loon (artikel 7:631 en 632 BW). Deze voor [eiseres01] nadelige regeling ligt bovendien ook niet voor de hand. [eiseres01] is namelijk benaderd door een recruiter van Framo. Framo was dus primair op zoek naar een nieuwe werknemer en niet [eiseres01] op zoek naar een nieuwe werkgever. Met het oog hierop is het niet voor de hand liggend dat [eiseres01] een studiekostenregeling afspreekt tegen aanmerkelijk ongunstigere voorwaarden dan de regeling, waaraan zij op dat moment gebonden was bij haar toenmalige werkgever. De kantonrechter oordeelt dat [eiseres01] , met verwijzing naar haar e-mailberichten (2.5 en 2.7) voldoende heeft onderbouwd dat de uiteindelijke studieovereenkomst het gevolg is van onduidelijkheid die te wijten is aan Framo. Het verweer van Framo dat de overeenkomst het gunstigere alternatief is van terugbetaling in 36 termijnen wordt dus niet gevolgd. In die situatie ligt de voor [eiseres01] nadelige uitleg van de studieovereenkomst niet voor de hand.
Totstandkoming
4.6.
Verder is van belang hoe de tekst van studieovereenkomst tot stand is gekomen. [eiseres01] heeft in dat kader gewezen op haar e-mail van 18 februari 2021 (2.7). In die e-mail citeert zij de terugbetalingsregeling die bij [bedrijf01] gold. Daarbij schrijft ze: “
Mijn voorstel zou zijn dat ik deze studieovereenkomst ook bij Framo aan ga”. Beide partijen hebben aangegeven dat het voorstel in deze mail de aanleiding is geweest voor het sluiten van de overeenkomst. [eiseres01] mocht er in de gegeven omstandigheden dus vanuit gaan dat de studieovereenkomst moet worden uitgelegd in lijn met haar vorige studieovereenkomst.
4.7.
Ook weegt de kantonrechter mee dat de tekst van de studieovereenkomst niet het gevolg is van onderhandelingen tussen [eiseres01] en Framo. De managers [naam03] en [naam04] hebben tijdens de zitting namelijk te kennen gegeven dat zij [eiseres01] de ruimte hebben gebonden om de overeenkomst zelf samen in samenspraak met een stagiaire HR op te stellen. De enige inbreng die [naam03] en [naam04] hebben gehad is dat zij hun handtekening hebben gezet. In die omstandigheid dat [eiseres01] zelf een belangrijke rol heeft gehad in het opstellen van de tekst, moet groot belang worden gehecht aan haar bedoeling, zoals die volgt uit de e-mail van 18 februari 2021.
Onderlinge samenhang lid 1 en 2
4.8.
Ook de onderlinge samenhang van lid 1 en 2 van het artikel steunt de uitleg van [eiseres01] . In lid 1 is vastgelegd dat het redelijk is dat Framo, tegenover de investering in de opleiding van [eiseres01] , in staat wordt gesteld het verhoogde vakmanschap van [eiseres01] binnen het bedrijf aan te wenden. Dit uitgangspunt is de aanleiding voor de terugbetalingsregeling, aangezien aan het eind van lid 1 staat, ‘hierbij gelden de volgende regels’. Lid 2 moet daarom naar oordeel van de rechter worden uitgelegd tegen de achtergrond van lid 1. Lid 2 moet dan redelijkerwijs zo worden begrepen dat [eiseres01] alleen moet terugbetalen wanneer zij Framo de gelegenheid ontneemt om haar investering terug te verdienen, oftewel wanneer [eiseres01] zelf het initiatief neemt voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Redelijke uitleg
4.9.
Ten slotte acht de kantonrechter van belang dat [eiseres01] niet had hoeven verwachten dat iedere vorm van beëindiging zou leiden tot een terugbetalingsverplichting. Daarmee legt [eiseres01] namelijk haar lot voor een groot deel in handen van Framo. Wanneer Framo besluit het contract niet te verlengen, hoe onredelijk of ongefundeerd dat besluit ook zou zijn, zou [eiseres01] daar niets tegenin kunnen brengen. Een dergelijke uitleg strijdt met de eisen van goed werkgeverschap, zeker nu gesteld noch gebleken is dat Framo [eiseres01] gewezen heeft op de vergaande consequenties van ondertekening van de studieovereenkomst in het geval werkgever zou besluiten om het contract voor bepaalde tijd niet te verlengen.
Conclusie
4.10.
De kantonrechter concludeert op basis van de voorgeschiedenis, de totstandkoming, de onderlinge samenhang en een redelijke uitleg van de overeenkomst, dat de terugbetalingsregeling zo moet worden uitgelegd dat [eiseres01] alleen hoeft terug te betalen bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op haar initiatief. Het staat vast dat Framo heeft besloten om [eiseres01] geen verlenging van de arbeidsovereenkomst aan te bieden. In die omstandigheid kan zij dus geen beroep doen op de terugbetalingsregeling. [eiseres01] hoeft dus de studiekosten niet terug te betalen aan Framo. Het beroep van Framo op verrekening gaat daarom niet op. Dat betekent dat Framo het ingehouden salaris alsnog moet uitbetalen. De vordering van [eiseres01] wordt dus toegewezen.
Wettelijke verhoging
4.11.
Framo heeft het salaris van [eiseres01] te laat betaald. Op grond van de wet moet zij daarom wettelijke verhoging betalen (artikel 7:625 BW). De kantonrechter kan deze verhoging matigen. In dat kader vindt de kantonrechter van belang dat Framo niet willens en wetens zonder enige grond het salaris heeft ingehouden. Dit was namelijk het gevolg van een juridisch geschil over de uitleg van de studieovereenkomst. De kantonrechter acht het standpunt van Framo onjuist, maar wel verdedigbaar. Dat [eiseres01] lang heeft gewacht met dagvaarden, zoals door Framo aangevoerd, is naar het oordeel van de kantonrechter verder niet van belang. [eiseres01] heeft namelijk wel direct aan de bel getrokken na de inhoudingen van Framo en daarbij haar standpunt duidelijk gemaakt. In die omstandigheden matigt de kantonrechter de wettelijke verhoging tot 15%. Dat komt neer op een bedrag van € 914,40.
Buitengerechtelijke kosten
4.12.
[eiseres01] vordert verder een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten die zij heeft gemaakt. Framo verweert zich hiertegen en voert aan dat [eiseres01] alleen maar enkele e-mailberichten aan Framo heeft gestuurd. Anders dan Framo heeft aangevoerd is echter niet relevant hoeveel incassohandelingen [eiseres01] heeft verricht. De vergoeding van buitengerechtelijke kosten (artikel 6:96 BW) is uitsluitend gerelateerd aan de hoogte van de verschuldigde hoofdsom en niet aan de aard en omvang van de verrichte incassowerkzaamheden (ECLI:NL:HR:2014:1405, r.o. 3.6). Omdat een hoofdsom van € 7.010,40 wordt toegewezen, zijn de buitengerechtelijke kosten toewijsbaar tot een bedrag van € 877,88, op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
Wettelijke rente
4.13.
Op grond van de wet moet Framo ook rente betalen (artikel 6:119 BW). De kantonrechter ziet geen aanleiding om deze rente te matigen, zoals door Framo verzocht.
Proceskosten
4.14.
Framo wordt voor het grootste deel in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vast op € 131,18 aan dagvaardingskosten, € 514,- aan griffierecht en € 660,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 330,-). Dit is totaal € 1.305,18. Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet Framo een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.15.
Dit vonnis wordt zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Framo om aan [eiseres01] te betalen € 7.888,28 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 7.010,40 vanaf 28 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt Framo in de proceskosten die aan de kant van [eiseres01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.305,18;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
33394