In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres01] en de gedaagden [gedaagde01] en [gedaagde02] over huurachterstand en de ontbinding van de huurovereenkomst. [eiseres01] heeft de gedaagden aangeklaagd wegens een huurachterstand van € 8.354,61 tot en met augustus 2022, rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagden zijn niet verschenen, met uitzondering van [gedaagde02], die zich heeft laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde01] verstek heeft laten verlenen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [gedaagde01] en [gedaagde02] huurden in 2018 een woning van [eiseres01]. [gedaagde01] is halverwege 2022 vertrokken, terwijl [gedaagde02] met haar twee minderjarige kinderen in de woning is gebleven. De huurachterstand is opgelopen tot meer dan elf maanden, wat heeft geleid tot de eis van [eiseres01] om de huurovereenkomst te ontbinden en de woning te ontruimen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te ontbinden, ondanks de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde02].
De rechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, rente en buitengerechtelijke kosten, en heeft de ontruiming van de woning binnen veertien dagen na de uitspraak bevolen. Tevens zijn de proceskosten aan de kant van [eiseres01] vastgesteld op € 1.968,44. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagden de woning moeten ontruimen, ongeacht een eventuele hoger beroep.