ECLI:NL:RBROT:2023:3963

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
ROT 22/2179
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting wegens onvergunde seksinrichting en de evenredigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die in Dordrecht woont, en de burgemeester van Dordrecht. De zaak betreft de sluiting van de woning van de eiser wegens de aanwezigheid van een onvergunde seksinrichting. De burgemeester had op 22 februari 2022 besloten de woning te sluiten voor de duur van drie maanden, na een bestuurlijke controle door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel. De rechtbank oordeelde dat de sluiting gerechtvaardigd was, omdat er sprake was van een seksbedrijf zonder vergunning, wat in strijd is met de Algemene Plaatselijke Verordening van Dordrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, maar dat dit niet betekent dat de sluiting niet noodzakelijk was. De rechtbank heeft de belangenafweging in het nadeel van de eiser laten uitvallen, omdat de sluiting bijdraagt aan de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten, en dat de gevolgen voor de eiser niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen die met de sluiting werden nagestreefd. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2179

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], in [plaatsnaam 1], eiser,

gemachtigde: mr. L. Boer,
en

de burgemeester van Dordrecht, verweerder,

gemachtigden: mr. M. Baardman en D. van der Water,
en als derde-partij:
[naam derde-partij]([afkorting naam derde-partij]), in [plaatsnaam 2],
gemachtigde: mr. E. Piepers-Westermeijer.

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser gelast de woning aan de [adres] uiterlijk 1 maart 2022 om 11:00 te sluiten en gedurende drie maanden gesloten te houden.
Eiser heeft op 1 maart 2022 bezwaar gemaakt en op dezelfde dag de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 18 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 13 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, met overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie.
Eiser heeft op 6 mei 2022 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De derde-partij heeft een reactie op het beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met nadere stukken. Daarbij heeft verweerder ook een geschoonde versie van de bestuurlijke rapportage ingediend met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. In dat kader wijst verweerder op de eerdere beslissing van de rechter-commissaris van 8 maart 2022.
Eiser heeft geen toestemming gegeven aan de rechtbank om de geschoonde versie van de bestuurlijke rapportage mee te nemen in haar oordeel, zodat de rechtbank zonder kennisneming hiervan uitspraak doet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. [naam derde-partij] is niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser huurt sinds 2019 de woning aan de [adres] (de woning) van [naam derde-partij]. Medewerkers van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel van de Politie Rotterdam (AVIM) hebben een bestuurlijke controle uitgevoerd naar aanleiding van een melding op 7 januari 2022 bij Meld Misdaad Anoniem dat in de woning sprake zou zijn van illegale prostitutie. Op 12 januari 2022 is gesproken met een buurtbewoner. Op 26 januari en 3 februari 2022 is onderzoek verricht in de woning. De bevindingen van de AVIM zijn neergelegd in de bestuurlijke rapportages van 27 januari en 4 februari 2022.
1.2.
Op 4 februari 2022 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden wegens overtreding van artikel 3:3 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Dordrecht. Op 4 en 8 februari 2022 heeft [naam derde-partij] brieven gestuurd waarin zij aankondigen dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk zal worden ontbonden als de woning daadwerkelijk wordt gesloten door verweerder. In reactie op het voornemen van verweerder heeft eiser op 10 februari 2022 een zienswijze ingediend. Vervolgens is de in het procesverloop genoemde procedure gevolgd.
1.3.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de maatregel is geeffectueerd en dat de woning vanaf 29 maart 2022 voor de duur van drie maanden gesloten is geweest. Bij vonnis van 1 september 2022 heeft de kantonrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Dordrecht, voor recht verklaard dat de huurovereenkomst op 22 februari 2022 buitengerechtelijk is ontbonden en eiser onder meer veroordeeld om de woning binnen 1 maand te ontruimen.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit, waarin het primaire besluit is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat de last onder bestuursdwang is opgelegd, omdat in de woning een seksbedrijf werd geëxploiteerd zonder de daarvoor vereiste vergunning. Daarom was verweerder bevoegd om de last op te leggen. Volgens verweerder is de sluiting van de woning noodzakelijk omdat sprake was van een professionele opzet, die erop duidt dat de woning deel uitmaakte van een crimineel netwerk van illegaal sekswerk, de aanloop van mannelijke bezoekers overdag en in de nacht heeft geleid tot gevoelens van onveiligheid in de buurt, de woning gelegen is in een kwetsbaar gebied en de zichtbare sluiting bijdraagt aan de bekendmaking dat de woning niet langer meer door sekswerkers wordt gebruikt.
De belangenafweging valt in het nadeel van eiser uit.
Wettelijk kader
3. De voor deze uitspraak relevante artikelen van de Gemeentewet, Algemene Plaatselijke Verordening van Dordrecht (APV) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals geldend ten tijde van het bestreden besluit en voor zover van belang, zijn opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Bevoegdheid
4. Tussen partijen is niet in geschil dat in de woning sprake was van een seksinrichting zonder vergunning. Ook is niet in geschil dat verweerder bevoegd is de woning te sluiten en dat een sluiting geschikt is voor de doelen die verweerder wenst te bereiken.
Noodzaak
5. Eiser betoogt dat de sluiting van de woning in dit geval niet noodzakelijk is. Het gevoel van veiligheid in de wijk en het uit de loop halen van de woning kan ook op andere wijze worden bereikt, bijvoorbeeld door het sturen van brieven aan de buren. Als de sekswerkers het slachtoffer zijn van een crimineel netwerk, is in dit netwerk inmiddels bekend dat de woning niet meer voor prostitutie wordt gebruikt. Het feit dat eerder niet-Nederlandse vrouwen zijn aangetroffen in de woning, betekent niet dat deze vrouwen ook prostituees zijn en dat al eerder sprake was van een overtreding.
6.1.
Bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting is de vraag aan de orde of verweerder met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op de aangetroffen situatie, op het standpunt kunnen stellen dat het noodzakelijk was om (conform de Beleidsnota prostitutie en seksbranche gemeente Dordrecht) de woning met drie maanden te sluiten. Daarbij heeft verweerder kunnen meewegen dat het aannemelijk is dat de woning deel uitmaakt van een (crimineel) netwerk van illegaal sekswerk, dat de aanloop van mannelijke bezoekers heeft geleid tot gevoelens van onveiligheid in de buurt, dat de woning gelegen is in een kwetsbaar gebied en dat de zichtbare sluiting bijdraagt aan de bekendmaking dat de woning niet langer meer door sekswerkers wordt gebruikt. Anders dan eiser betoogt, zouden de gevoelens van onveiligheid onvoldoende weggenomen kunnen worden door het enkel sturen van brieven aan de buren. Het verzenden van een brief aan omwonenden heeft immers een beperkt bereik, terwijl de loop naar een dergelijk pand vaak niet vanuit de buurt maar van verder bij de woning vandaan komt. Daarnaast is het voor eiser (of eventuele nieuwe huurders) van belang dat bij derden bekend wordt dat in die woning geen illegale seksinrichting meer is gevestigd. De aanwezigheid van een illegale seksinrichting, waar mogelijk een relatief grote hoeveelheid contant geld aanwezig is, kan namelijk een aanzuigende werking hebben op andere illegale praktijken. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Evenredigheid
7. Eiser betoogt verder dat de sluiting van de woning niet evenredig is. In de eerste plaats kan hem geen verwijt worden gemaakt, omdat hij in de periode dat de overtreding zich zou hebben voorgedaan niet in de woning was en geen weet had van wat zich daar afspeelde. In de tweede plaats zullen eiser en zijn minderjarige zoon door de sluiting op straat komen te staan. Een verdiscontering van omstandigheden in het beleid van verweerder maakt niet dat deze omstandigheden buiten beschouwing kunnen worden gelaten.
8.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat het inherent is aan een sluiting van een woning dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912). Het hebben van een bijzondere binding hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt (zie de Afdelingsuitspraak van 6 maart 2019, ECLI:NL:RV:2019:719) of gezien de ernst van de overtreding (zie de Afdelingsuitspraak van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1149). Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiser geen enkel verwijt van de overtreding kan worden gemaakt. Uit informatie van de Sociale Dienst Drechtsteden volgt dat met de pinpas van eiser in de periode dat hij in België zou hebben verbleven is gepind in Alkmaar, Antwerpen, Dordrecht en Zwijndrecht. Dit levert, zoals verweerder terecht stelt, een indicatie op dat eiser ten tijde van de door verweerder verrichte controles wel degelijk in de buurt van de woning is geweest. De ter zitting gegeven verklaring dat eiser zijn pinpas in die periode heeft uitgeleend aan zijn ex-vriendin, dat tussen hen geen financiële verdeling is gemaakt en dat daarom niet kan worden uitgegaan van deze informatie van de Sociale Dienst Drechtsteden, overtuigt de rechtbank niet. Zo heeft eiser het uitlenen van de pinpas op geen enkele wijze onderbouwd. Daar komt bij dat het vrijelijk kunnen beschikken over de bankrekening van eiser door de ex-vriendin zich moeilijk laat rijmen met de omstandigheid dat eiser op dat moment een bijstandsuitkering kreeg en van hem in dat kader ook een deugdelijke administratie mag worden verwacht. Gelet hierop kan aan de ingebrachte schriftelijke verklaringen – waaruit volgt dat eiser vanwege een covid-infectie verbleef bij zijn moeder en daarna zijn broer in België bezocht – niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan hecht. De rechtbank merkt op dat ook bij de schriftelijke verklaring van de ex-vriendin vraagtekens kunnen worden geplaatst. Zo heeft de ex-vriendin geen uitleg gegeven waarom zij aan drie voor haar onbekende vrouwen toegang heeft gegeven tot de woning van eiser en dit niet aan eiser heeft verteld. Ook heeft de ex-vriendin geen enkele informatie gegeven over de vriendin, via wie zij in contact zou zijn gekomen met de drie onbekende vrouwen. De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat eiser op de hoogte was van de illegale seksinrichting in de woning. En zelfs als eiser niet op de hoogte zou zijn geweest, kan hem een verwijt worden gemaakt omdat hij als huurder verantwoordelijk is voor al wat zich in die woning afspeelt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856).
8.2.
De rechtbank overweegt voorts dat de aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan de burgemeester van sluiting moet afzien (vergelijk de Afdelingsuitspraak van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1174). Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In beginsel zijn ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte (zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraak van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4046). Toch geldt dat de burgemeester zich dient te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen (zie de uitspraken van de Afdeling van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3167 en 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562). Vooropgesteld dient te worden dat de minderjarige zoon van eiser pas op de dag van de sluiting (29 maart 2022) is ingeschreven op het adres van de woning. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn zoon vóór die datum van inschrijving feitelijk al op dit adres verbleef. Uit het co-oudersplan van september 2015 blijkt weliswaar van een voornemen om de zoon bij eiser in te schrijven, toch wordt zijn naam niet in de door eiser ingevulde en ondertekende aanvraag huisvestingsvergunning van 15 mei 2019 genoemd. In de woning werden ook geen kinderkamer, speelgoed of andere voorwerpen aangetroffen die duiden op het verblijf van een kind, zo blijkt uit de bij de bestuurlijke rapportage van 27 januari 2022 gevoegde foto’s. Eiser heeft zelf ook geen stukken overgelegd waaruit het gestelde eerdere verblijf van de zoon wel blijkt. De enkele stelling dat zijn ex-vriendin de mogelijkheid heeft gehad om speelgoed en kleding uit de woning te halen tijdens de afwezigheid van eiser, is hiervoor onvoldoende. Daarnaast heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat de zoon (ten tijde van de sluiting) niet bij zijn ex-vriendin zou kunnen verblijven. De ex-vriendin heeft pas tijdens de bezwaarprocedure verklaard dat haar zoon niet bij haar kan wonen wegens persoonlijke problemen, terwijl deze onmogelijkheid ook niet blijkt uit het in beroep overgelegde persoonlijkheidsonderzoek van 2019. Uit dit onderzoek komt enkel naar voren dat de ex-vriendin op dat moment niet in staat was om haar functie uit te voeren en dat psychotherapie voor de duur van 6 tot 12 maanden geboden was. Bovendien heeft eiser ter zitting verklaard dat zijn zoon sinds de sluiting van de woning verblijft bij zijn ex-vriendin. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat de zoon van eiser door de sluiting van de woning op straat zou of is komen te staan.
8.3.
De gevolgen van een woningsluiting kunnen bijzonder zwaar zijn als de betrokkene na die sluiting niet kan terugkeren in de woning, bijvoorbeeld omdat zijn huurcontract hierdoor wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de betrokkene door sluiting van de woning op een zogenaamde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840). Dit gegeven hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt (vergelijk de Afdelingsuitspraak van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:719) of gezien de ernst van de overtreding (vergelijk de Afdelingsuitspraak van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1149). De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat het verlies van de woning door eiser enkel en alleen het gevolg is van de sluiting. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat al eerder sprake was van een voornemen van [naam derde-partij] om de huurovereenkomst te ontbinden. Deze verklaring acht de rechtbank aannemelijk, nu uit het dossier blijkt dat de woning al eerder in beeld was bij [naam derde-partij]. Uit het vonnis van de kantonrechter van 1 september 2022 blijkt dat het op 12 januari 2022 door [naam derde-partij] ter plaatse verrichte onderzoek een bevestiging opleverde van de eerder gemelde illegale seksinrichting in de woning. Verweerder heeft vervolgens op 4 februari 2022 – naar aanleiding van de door de AVIM verrichte controles – het voornemen tot sluiting uitgebracht. De stelling van eiser dat hij op een zwarte lijst terecht is gekomen is niet nader onderbouwd en ter zitting gemotiveerd weersproken door verweerder. Ook is niet gebleken dat eiser door de sluiting op straat is komen te staan. Daarbij is van belang dat eiser eerder heeft kunnen verblijven bij zowel zijn moeder als zijn broer, terwijl hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit niet opnieuw zou kunnen. Daar komt bij dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij (sinds de sluiting) ook daadwerkelijk bij familie en/of vrienden heeft verbleven en op dit moment ook onderdak heeft. Zelfs als eiser op enig moment niet meer terug zou kunnen vallen op zijn sociaal netwerk, bestaat nog de mogelijkheid van een verblijf in een short stay facility. Eiser heeft weliswaar gesteld dat een short stay facility geen reële optie voor hem is vanwege zijn financiën, dit heeft hij echter in het geheel niet inzichtelijk gemaakt en/of onderbouwd met stukken.
8.4.
De bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde weegt zwaar. Zoals blijkt uit het voorgaande heeft eiser hier geen (zwaarwegende) belangen tegenover gesteld. Dat betekent dat verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft mogen laten uitvallen. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is dus ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan op 25 april 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Gemeentewet
Op grond van artikel 172, tweede lid, is de burgemeester bevoegd overtredingen van wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de openbare orde, te beletten of te beëindigen. Hij bedient zich daarbij van de onder zijn gezag staande politie.
Algemene Plaatselijke Verordening van Dordrecht
Op grond van artikel 3:2 wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:
k. seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;
l. seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;
Op grond van artikel 3:3, eerste lid, is het verboden om een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.
Algemene wet bestuursrecht
Op grond van artikel 3:4, tweede lid, mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Op grond van artikel 4:84 handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbende gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Op grond van artikel 5:1, eerste lid, wordt in deze wet verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21, wordt onder last onder dwangsom verstaan: de herstelsanctie inhoudende: a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding en b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.