ECLI:NL:RBROT:2023:4226

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
10186165 \ CV EXPL 22-34351
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en buitengerechtelijke kosten in een civiele procedure

In deze civiele procedure heeft eiser, [eiser01], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde01], wegens onbetaalde facturen voor boekhoudwerkzaamheden. Eiser heeft in totaal € 2.696,79 gedeclareerd, waarvan gedaagde € 1.451,87 heeft betaald. Eiser vordert nu de resterende hoofdsom van € 1.244,92, plus buitengerechtelijke kosten van € 186,74 en wettelijke rente. Gedaagde betwist de hoogte van de vordering en stelt dat er onterecht bedragen in rekening zijn gebracht, waaronder een bedrag van € 1.000,00 voor werkzaamheden die voor andere rechtspersonen zijn verricht.

De kantonrechter heeft de procedure op 14 april 2023 behandeld, waarbij beide partijen aanwezig waren. Eiser heeft zijn vordering onderbouwd met bewijsstukken, waaronder facturen en een specificatie van de werkzaamheden. Gedaagde heeft zijn verweer toegelicht, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de door eiser gedeclareerde bedragen correct zijn en dat gedaagde de openstaande bedragen dient te betalen. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat gedaagde € 1.431,66 moet betalen aan eiser, met wettelijke rente over het openstaande bedrag vanaf 3 maart 2022 tot de dag van volledige betaling. De proceskosten zijn vastgesteld op € 525,30. Dit vonnis is uitgesproken door mr. D.L. Spierings op 12 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10186165 \ CV EXPL 22-34351
datum uitspraak: 12 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01] ,die handelt onder de naam
[handelsnaam01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: [naam01] van Juristu Incassodiensten B.V.,
tegen
[gedaagde01], die voorheen handelde onder de naam
[handelsnaam02],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: [naam02] .
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 31 oktober 2022, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de ter zitting overgelegde conclusie van antwoord in reconventie.
1.2.
Op 14 april 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren van de zijde van [eiser01] aanwezig: [eiser01] in persoon, vergezeld van zijn vriendin. Van de zijde van [gedaagde01] waren aanwezig: [gedaagde01] in persoon, bijgestaan door [naam02] . De gemachtigde van de zijde van [eiser01] is niet op de mondelinge behandeling verschenen.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] heeft boekhoudwerkzaamheden verricht voor [gedaagde01] . Daarvoor heeft [eiser01] de volgende bedragen gedeclareerd:
  • declaratie boekjaar 2020 € 1.249,02
  • declaratie boekjaar 2021 € 1.447,77
  • TOTAAL € 2.696,79
2.2.
[gedaagde01] heeft € 1.451,87 aan [eiser01] betaald.
2.3.
Op 30 oktober 2021 heeft [eiser01] zijn boekhoudwerkzaamheden voor [gedaagde01] gestaakt.
3. Het geschil
3.1.
[eiser01] eist samengevat:
- [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen;
o de hoofdsom van € 1.244,92 met rente;
o € 186,74 (exclusief btw) ter zake buitengerechtelijke kosten;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende. [eiser01] heeft boekhoudwerkzaamheden verricht voor [gedaagde01] en daarvoor een aantal facturen verstuurd. [gedaagde01] heeft, ondanks aanmaning, een bedrag van in totaal € 1.244,92 onbetaald gelaten.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Het bedrag dat is gefactureerd klopt niet. Er is een te hoog bedrag in rekening gebracht, [eiser01] moet een bedrag aan [gedaagde01] terugbetalen. Daarnaast heeft [eiser01] zich grievend en beledigend uitgelaten tegenover [gedaagde01] . [gedaagde01] is daarom geen incasso- en rentekosten verschuldigd.

4..De beoordeling

Het geschil
4.1.
Tussen partijen staat vast dat [eiser01] boekhoudwerkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde01] . De hoogte van de door [eiser01] gedeclareerde bedragen (zie 2.1.) en of deze bedragen al (volledig) door [gedaagde01] zijn betaald, is echter in geschil.
4.2.
[gedaagde01] voert aan dat het openstaande saldo niet klopt. [eiser01] heeft namelijk op 3 januari 2022 aan [gedaagde01] aangegeven dat het openstaande saldo € 622,32 bedroeg. Van dit bedrag moeten de facturen van november en december 2021 (factuurnummers: 1179 en 1193) worden afgetrokken, omdat [eiser01] zijn werkzaamheden voor [gedaagde01] op 30 oktober 2021 heeft gestaakt. Er blijft dan een bedrag van € 207,41 over. Van dit bedrag moet nog € 1.000,00 worden afgetrokken, omdat dit bedrag ziet op werkzaamheden die voor andere rechtspersonen dan [gedaagde01] zijn verricht. Het voorgaande betekent dat een bedrag van € 792,59 aan [eiser01] moet worden terugbetaald, aldus [gedaagde01] . De kantonrechter zal de genoemde punten hieronder behandelen.
Het totale openstaande saldo
4.3.
[gedaagde01] voert aan dat moet worden uitgegaan van het openstaande saldo € 622,23 zoals genoemd in het e-mailbericht van 3 januari 2022 van [eiser01] . In dit e-mailbericht staat het volgende:
“De betalingen op 29-12-2021 ad. E 622,23 zijn gekoppeld aan de facturen 976, 1016 en 1118.
Conclusie: Facturen 1140, 1179 en 1193 tezamen € 622,23 incl. btw staan nog open.”.
[eiser01] stelt zich op het standpunt dat € 622,23 het bedrag is dat op 3 januari 2022 openstond aan ‘termijnbedragen’ voor de maanden november en december 2021 en januari 2022 (3 x € 207,41), maar dat dit niet de einddeclaratie betreft. Maandelijks werd bij [gedaagde01] € 207,41 aan ‘termijnbedrag’ in rekening gebracht. [eiser01] heeft uiteindelijk op 3 februari 2022 álle door hem in het boekjaar 2020 en 2021 uitgevoerde boekhoud-werkzaamheden minus de reeds betaalde ‘termijnenbedragen’ gedeclareerd. Op dat moment stond (na aftrek van de al door [gedaagde01] betaalde termijnbedragen) nog een bedrag van € 1.244,92 open. Dat bedrag heeft hij bij [gedaagde01] in rekening gebracht (zie ook productie 4 bij de dagvaarding).
4.4.
De kantonrechter overweegt dat in het overzicht bij productie 4 bij dagvaarding de berekeningen van [eiser01] zijn terug te vinden en een specificatie is opgenomen van de werkzaamheden die [eiser01] voor het boekjaar 2020 en 2021 voor [gedaagde01] heeft verricht. Uit het overzicht blijkt dat het totale openstaande saldo voor de uitgevoerde werkzaamheden € 1.244,92 bedraagt. Het bedrag van € 622,23 is ook terug te vinden in het overzicht als het saldo (3 x € 207,41) van de ‘termijnbedragen’ voor de maanden november en december 2021 en januari 2022, die niet door [gedaagde01] zijn betaald. De stelling van [gedaagde01] dat moet worden uitgegaan van het openstaande saldo € 622,23 wordt dan ook niet gevolgd, omdat dit niet de einddeclaratie voor alle uitgevoerde boekhoud-werkzaamheden betrof, maar alleen het saldo van drie openstaande ‘termijnbedragen’.
De facturen van november en december 2021 (factuurnummers: 1179 en 1193)
4.5.
[gedaagde01] voert daarnaast aan dat [eiser01] ook werkzaamheden in rekening heeft gebracht die dateren van ná 30 oktober 2021, het moment waarop [eiser01] zijn werkzaamheden heeft gestaakt. Dit betreft de facturen met factuurnummers 1179 en 1193, die gedateerd zijn op november en december 2021. De kantonrechter overweegt dat uit het voorgaande reeds is gebleken dat de facturen met factuurnummers 1179 en 1193 ‘termijnbedragen’ betreffen. [eiser01] heeft ten aanzien van deze ‘termijnbedragen’ onweersproken gesteld dat tussen partijen was overeengekomen dat [eiser01] maandelijks een termijnbedrag van € 207,40 zou factureren, waarvan het betaalde saldo uiteindelijk met de kosten voor de door hem uitgevoerde boekhoudwerkzaamheden zou worden verrekend. Voorts heeft [eiser01] onweersproken gesteld (en in productie 4 bij dagvaarding gespecificeerd weergegeven) dat de declaratie voor zijn werkzaamheden over 2020 € 1.249,02 bedroeg en over 2021 € 1.447,77 (zie 2.1). In de specificatie bij productie 4 bij dagvaarding is ook te zien dat voor 2021 boekhoudwerkzaamheden in rekening worden gebracht tot en met 30 oktober 2021 en daarna niet meer. Kosten van latere datum zien op licentiekosten. Het standpunt van [gedaagde01] dat [eiser01] werkzaamheden in rekening heeft gebracht van ná 30 oktober 2021 wordt dan ook niet gevolgd.
Werkzaamheden voor andere rechtspersonen
4.6.
[gedaagde01] voert tot slot aan dat een bedrag van € 1.000,00 onterecht in rekening is gebracht, omdat dit bedrag ziet op werkzaamheden die [eiser01] voor andere rechtspersonen heeft uitgevoerd. Deze werkzaamheden kunnen niet bij [gedaagde01] in rekening worden gebracht. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [gedaagde01] naar productie 4 bij conclusie van antwoord; een e-mail van 3 september 2020 van [eiser01] aan [gedaagde01] en productie 5 bij conclusie van antwoord; een betalingsvoorstel.
[eiser01] heeft zich op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden waar [gedaagde01] op doelt oude werkzaamheden betreffen die geen onderdeel uitmaken van de onderhavige vordering.
4.7.
De kantonrechter overweegt dat uit de producties 4 en 5 bij conclusie van antwoord blijkt dat dit inderdaad gaat over werkzaamheden voor andere rechtspersonen. Deze werkzaamheden betreffen echter het boekjaar 2018 en zijn niet terug te vinden in productie 4 bij de dagvaarding, waarin [eiser01] de werkzaamheden waar onderhavige vordering op ziet (boekjaar 2020 en boekjaar 2021) heeft gespecificeerd. Nu niet is gebleken dat het genoemde bedrag van € 1.000,00 deel uitmaakt van de onderhavige vordering, wordt de stelling van [gedaagde01] dat dit bedrag onterecht in rekening is gebracht niet gevolgd.
Conclusie; hoofdsom
4.8.
De conclusie is dat [gedaagde01] een bedrag van € 1.244,92 aan [eiser01] moet betalen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.9.
[eiser01] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Vooropgesteld wordt dat, wanneer in een business-to-businessverhouding de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser incassohandelingen heeft verricht waartoe hij in redelijkheid kon overgaan, de schuldenaar de volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (het Besluit) genormeerde vergoeding is verschuldigd, ongeacht de aard en de omvang van de incassohandelingen (ECLI:NL:HR:2014:1405). Nu [gedaagde01] niet heeft betwist de door zowel [eiser01] als zijn gemachtigde verzonden herinneringen en aanmaningen te hebben ontvangen, uit niets blijkt dat [gedaagde01] niet in redelijkheid tot die incassohandelingen heeft kunnen overgaan en het gevorderde bedrag aansluit bij het in het Besluit genormeerde tarief, is [gedaagde01] de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd aan [eiser01] . Het gevorderde bedrag van € 186,74 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden toegewezen. De stelling dat [eiser01] zich beledigend en grievend over [gedaagde01] zou hebben uitgelaten, maakt dit oordeel niet anders.
4.10.
De gevorderde rente wordt toegewezen, omdat [eiser01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist.
Proceskosten
4.11.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 112,30 aan dagvaardingskosten, € 214,00 aan griffierecht en € 199,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit is in totaal € 525,30. Voor de conclusie van antwoord in reconventie is geen punt toegekend, omdat deze pas op zitting aan de kantonrechter is overgelegd. De kantonrechter heeft de bijlagen bij deze conclusie buiten beschouwing gelaten en de conclusie aangemerkt als zittingsaantekeningen. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 99,50. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 1.431,66 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.244,92 vanaf 3 maart 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 525,30;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
54214