ECLI:NL:RBROT:2023:4757

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
ROT 22/4208
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling parkeerbelasting voor houders van een Europese gehandicaptenparkeerkaart in Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die houder is van een Europese gehandicaptenparkeerkaart, en de directeur gemeentebelastingen van Den Haag. De eiser had bezwaar gemaakt tegen drie naheffingsaanslagen voor parkeerbelastingen die hem waren opgelegd op 19 januari, 24 januari en 2 februari 2022. De rechtbank heeft de beroepen op 22 mei 2023 behandeld, waarbij de eiser niet ter zitting verscheen. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, omdat de vrijstelling voor parkeerbelasting voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart in Den Haag alleen geldt op gehandicaptenparkeerplaatsen. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen bewijs had geleverd dat hij op een reguliere parkeerplaats geen belasting verschuldigd was, ook al waren er geen gehandicaptenparkeerplaatsen in de buurt. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, wat betekent dat de eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4208

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

De directeur gemeentebelastingen Den Haag, verweerder

(gemachtigde: [naam] )

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij beschikkingen van 19 januari 2022 ([nummer 1]), 24 januari 2022 ([nummer 2]) en 2 februari 2022 ([nummer 3]) drie naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen opgelegd.
Met de bestreden besluiten van 12 april 2022 op de bezwaren van eiser is verweerder bij die besluiten gebleven. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag met nummer [nummer 1] is niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft een tweede bezwaarschrift ingediend bij de Dienst Stadsbeheer/Parkeren van de gemeente Den Haag. Zij hebben dit doorgestuurd naar de rechtbank Den Haag en zij weer naar de rechtbank Rotterdam in verband met het gegeven dat eiser een ex-partner is van een werknemer van de rechtbank Den Haag.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen [naam] namens de directeur gemeentebelastingen Den Haag. Eiser is niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen parkeerbelastingen terecht zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
1.1.
Het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag met nummer [nummer 1] is niet-ontvankelijk verklaard omdat dit te laat is ingediend. Uit het dossier blijkt geen reden waarom het te laat indienen voor eiser verontschuldigbaar was. Deze uitspraak blijft daarom in stand.
2. De rechtbank beoordeelt of de overige beroepen gegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.1.
Op 24 januari 2022 om 14:52 uur heeft de parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser met kenteken [kenteken] geparkeerd stond op de locatie [adres 1] zonder dat er parkeerbelasting was voldaan. Hiervoor heeft de parkeercontroleur een naheffingsaanslag opgelegd van € 68,50 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,- en kosten naheffing van € 66,50.
2.2.
Op 2 februari 2022 om 23:33 uur heeft de parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser met kenteken [kenteken] geparkeerd stond op de locatie [adres 2] zonder dat er parkeerbelasting was voldaan. Hiervoor heeft de parkeercontroleur een naheffingsaanslag opgelegd van € 68,50 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,- en kosten naheffing van € 66,50.
Juridisch kader
3. Volgens artikel 225, eerste lid, van de Gemeentewet kan de gemeente parkeerbelastingen heffen. Bij of krachtens de belastingverordening worden de regels omtrent de plaats, het tijdstip en de wijze vastgesteld.
Volgens artikel 5:1 van de Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting (Verordening) wordt er parkeerbelasting geheven.
In artikel 5:3, eerste lid, van de Verordening worden houders van een gehandicaptenparkeerkaart vrijgesteld van parkeerbelasting op een algemene gehandicaptenparkeerplaats, mits deze met de daartoe bestemde zijde op een van buitenaf duidelijk leesbare plaats direct achter de voorruit van het voertuig is geplaatst.
In artikel 5:3, tweede lid, van de Verordening staat dat de vrijstelling niet geldt voor reguliere parkeerapparatuurplaatsen en individuele gehandicaptenparkeerplaatsen op individueel kenteken.
In bijlage 1 ‘Plaatsen en tijden betaald parkeren en de toepassing van de wielklem’ behorende bij de Regeling parkeerregulering en parkeerbelasting staan de plaatsen waar en de tijden waarop tegen betaling van de parkeerbelastingen mag worden geparkeerd.
Beoordeling
4. Eiser is houder van een gehandicaptenkaart.
4.1
Eiser betoogt dat er in de buurt van de betreffende locaties geen gehandicaptenparkeerplaatsen aanwezig waren. Hij stelt dat de houder van een gehandicaptenkaart – volgens informatie verkregen bij zijn gehandicaptenkaart - geen parkeerbelastingen hoeft te voldoen als hij op een parkeerplaats staat in een omgeving waar geen gehandicaptenparkeerplaatsen zijn. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij ten onrechte benadeeld wordt.
4.2
Verweerder betoogt dat het de gemeente vrij staat om het parkeren door gehandicapte personen al dan niet te onderwerpen aan een parkeerbelasting. Dit is in de gemeente Den Haag ook het geval. Op algemene gehandicaptenparkeerplaatsen geldt de vrijstelling van parkeerbelasting, op andere plaatsen niet.
4.3
Volgens verweerder wordt bij de aanvraag van een gehandicaptenparkeerkaart duidelijk vermeld dat enkel gratis kan worden geparkeerd op gehandicaptenparkeerplaatsen. Niet op andere plaatsen.
4.4
Verweerder stelt dat het niet aan de rechter is om in een (hoger) beroepsprocedure over een opgelegde naheffingsaanslag een oordeel te geven over het gemeentelijke beleid inzake de aanleg en spreiding van gehandicaptenparkeerplaatsen. Hiervoor verwijst verweerder naar een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. [1]
4.5
Op grond van de Verordening geldt de vrijstelling van parkeerbelasting voor houders van een gehandicaptenkaart alleen op een gehandicaptenparkeerplaats. Eiser stond – onbetwist - op een gewone parkeerapparatuurplaats. Hij was op de genoemde data parkeerbelasting verschuldigd. Dat er op de betreffende locaties geen gehandicaptenparkeerplaatsen aanwezig waren maakt dat niet anders. Eiser voert geen bewijs aan en maakt ook anderszins niet aannemelijk, dat hem bij uitgifte van de gehandicaptenparkeerkaart is gemeld dat hij op een normale parkeerplaats geen parkeerbelasting hoeft te betalen wanneer er in de buurt geen gehandicaptenparkeerplaats is. Van een parkeerder mag worden verwacht dat hij adequaat onderzoekt of voor het ter plekke parkeren parkeerbelasting verschuldigd is. [2] Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.6
De stelling dat eiser ten onrechte benadeeld wordt is door hem in het beroepschrift niet toegelicht. Nu de regels correct zijn toegepast en er geen verdere toelichting is gegeven slaagt deze beroepsgrond evenmin.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J. Veth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hof Den Haag 27 augustus 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3456.
2.Hof Amsterdam 29 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1213.