ECLI:NL:RBROT:2023:4774

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
ROT 21/5988, 21/5989, 22/973 en 22/974
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

Op 16 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, in beroep ging tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd door de gemeente Rotterdam. De naheffingsaanslagen betroffen vier verschillende datums in 2021, waarbij eiser in totaal € 270,12 aan parkeerbelasting en kosten naheffing verschuldigd was. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar deze werden door de gemeente ongegrond verklaard. Eiser stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn bezwaargronden aan te vullen en dat de hoorplicht was geschonden, omdat hij niet was gehoord tijdens de bezwaarprocedure. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende gelegenheid had geboden voor verzuimherstel en dat eiser niet op de uitnodigingen voor de hoorzittingen had gereageerd. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht niet was geschonden en dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd. De beroepen werden ongegrond verklaard en verzoeken om immateriële schadevergoeding werden afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter E.J. Rutten en is openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/5988, 21/5989, 22/973 en 22/974

uitspraak van de enkelvoudige kamer 16 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: [naam]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.K. Lanser).

Inleiding

1.1.
Verweerder heeft de volgende naheffingsaanslagen parkeerbelasting aan eiser opgelegd:
- dagtekening 21 april 2021, in totaal € 67,06, bestaande uit € 1,76 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 1])
(ROT 21/5989);
- dagtekening 7 mei 2021, in totaal € 67,06, bestaande uit € 1,76 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 2])
(ROT 21/5988);
- dagtekening 1 september 2021, in totaal € 69,50, bestaande uit € 4,20 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 3])
(ROT 22/973);
- dagtekening 4 september 2021, in totaal € 67,06, bestaande uit € 1,76 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 4])
(ROT 22/974).
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar van 19 oktober 2021 (de bestreden besluiten 1 + 2) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de beschikkingen en de aanslagen van 21 april 2021 en 7 mei 2021 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij uitspraken op bezwaar van 17 januari 2022 (de bestreden besluiten 3 + 4) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de beschikkingen en de aanslagen van 1 september 2021 en 4 september 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Eiser heeft tegen alle bestreden besluiten beroep ingesteld.
1.5.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met afzonderlijke verweerschriften.
1.6.
De rechtbank heeft bij brief van 7 april 2023 aan eiser gevraagd om uiterlijk op de zitting de inhoudelijke gronden met betrekking tot de naheffingsaanslagen aan te vullen.
1.7.
Eiser heeft in alle zaken nadere stukken ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft in alle zaken gelijktijdig maar niet gevoegd plaatsgevonden op 13 april 2023. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en de gemachtigde van eiser zijn na afmelding niet verschenen.

Feiten

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
ROT 21/5988 en ROT 21/5989
3.1.
Op 5 april 2021 om 15:06 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kenteken]) stond geparkeerd op locatie Jan Pettersonstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht was voldaan. (ROT 21/5989)
3.2.
Op 18 april 2021 om 14:36 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kenteken]) stond geparkeerd op locatie Bas Paauwestraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht was voldaan. (ROT 21/5988)
3.3.
Eiser heeft bij brieven van respectievelijk 21 mei 2021 en 4 juni 2021 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. Daarbij heeft eiser gevraagd op voet van artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een nadere redelijke termijn te gunnen om de gronden van het bezwaar kenbaar te maken. Daarnaast heeft eiser, onder meer, gevraagd om te worden gehoord.
3.4.
Bij brief van 26 juli 2021 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een hoorzitting. Verweerder heeft op 6 september 2021 eiser (nogmaals) uitgenodigd voor een hoorzitting. Daarbij is vermeld:
“Indien u niet binnen 14 dagen reageert, zult u een uitspraak op bezwaar ontvangen zonder dat u gehoord zult worden.”
3.5.
In de bestreden besluiten (1 + 2) van 19 oktober 2021 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard, omdat niet is gebleken dat de naheffingsaanslagen onterecht zijn opgelegd.
ROT 22/973 en 22/974
4.1.
Op 19 augustus 2021 om 20:15 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kenteken]) stond geparkeerd op locatie Jan Pettersonstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht was voldaan. (ROT 22/973)
4.2.
Op 20 augustus 2021 om 11:36 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kenteken]) stond geparkeerd op locatie Jan Pettersonstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht was voldaan. (ROT 22/974)
4.3.
Eiser heeft bij brieven van respectievelijk 29 september 2021 en 30 september 2021 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. Daarbij heeft eiser gevraagd op voet van artikel 6:6 Awb een nadere redelijke termijn te gunnen om de gronden van het bezwaar kenbaar te maken. Daarnaast heeft eiser, onder meer, gevraagd om te worden gehoord.
4.4.
Bij brief van 15 oktober 2021 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een hoorzitting. Ook heeft verweerder bij e-mailbericht van 29 oktober 2021 gevraagd de gronden van het bezwaar kenbaar te maken. Op 23 november 2021 heeft verweerder eiser (nogmaals) uitgenodigd voor een hoorzitting. Daarbij is vermeld:
“Indien u niet binnen 14 dagen reageert, zult u een uitspraak op bezwaar ontvangen zonder dat u gehoord zult worden.”
4.5.
Eiser heeft bij brief (per fax) van 7 december 2021, onder meer, aan verweerder kenbaar gemaakt dat hij niet overeenkomstig 6:6 Awb in de gelegenheid is gesteld om binnen een redelijke termijn de gronden van het bezwaar kenbaar te maken.
4.6.
In de bestreden besluiten (3 + 4) van 17 januari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser de gronden van het bezwaar niet kenbaar heeft gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
In geschil is of verweerder eiser voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om de gronden in bezwaar aan te vullen. Ook is in geschil of de hoorplicht door verweerder is geschonden.
Eiser voert in alle vier zaken nagenoeg dezelfde gronden aan. Verweerder beantwoordt deze gronden op vergelijkbare wijze.
Gelet hierop zal de rechtbank deze zaken gezamenlijk behandelen en beoordelen.
5.2.
Er bestaat geen geschil over dat aan de Jan Pettersonstraat en de Bas Paauwestraat een betaald parkeerregime gold en dat eiser op de verschillende data genoemd in de naheffingsaanslagen geen parkeerbelasting heeft betaald.
Tijdigheid op de zaak betrekking hebbende stukken en verweerschriften
6.1.
Eiser voert aan dat verweerder te kort voor de zitting de verweerschriften heeft doen toekomen. In verband met de goede procesorde zou de rechtbank de verweerschriften daarom buiten beschouwing moeten laten.
6.2.
De rechtbank overweegt dat de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb opgenomen termijn voor het kunnen indienen van stukken tot tien dagen voor de zitting is bedoeld om een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen. Partijen moeten over en weer in staat zijn om gemotiveerd te kunnen reageren op stukken van elkaar. Van stukken die voorafgaande aan en na afloop van die termijn worden ingediend moet per geval worden bekeken of de indiening voldoet aan de eisen van een goede procesorde.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de verweerschriften kunnen worden betrokken bij de procedure. De rechtbank stelt vast dat de verweerschriften ten aanzien van de bestreden besluiten 1 en 2 op 28 maart 2023 door de rechtbank zijn ontvangen. Op 31 maart 2023 zijn de verweerschriften met betrekking tot de bestreden besluiten 3 en 4 bij de rechtbank binnengekomen. De rechtbank heeft geconstateerd dat alle verweerschriften naar eiser zijn doorgezonden. Daarmee heeft verweerder de tien dagen termijn van artikel 8:58 van de Awb in acht genomen.
Hoewel het de voorkeur verdient dat stukken als een verweerschrift langer voor de zitting worden ingediend, is de datum van indiening niet zo kort voor de zitting, dat de voorbereiding van de zitting door de gemachtigde van eiser er ernstig door is gehinderd of zelfs onmogelijk is, waardoor eiser in zijn procesbelang is geschaad. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat verweerder in de verweerschriften over bestreden besluit 1 en 2 niet inhoudelijk op de gronden van eiser is in gegaan, omdat deze op dat moment niet bekend waren bij verweerder. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat, mede gelet op de omvang, inhoud en overzichtelijkheid van het ingediende verweerschrift, eiser zich voldoende heeft kunnen voorbereiden. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser met hulp van een professionele rechtsbijstandverlener procedeert, van wie verwacht mag worden dat hij binnen deze termijn op een dergelijk taxatierapport een inhoudelijke reactie kan geven.
7.1.
Ten aanzien van de bestreden besluiten 3 en 4 stelt eiser dat verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken te laat bij de rechtbank heeft ingediend, gelet op de termijn gesteld in artikel 8:42 van de Awb.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat de op deze zaken betrekking hebbende stukken niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn van vier weken bij de rechtbank zijn ingediend.
De rechtbank heeft bij brieven van 14 april 2022 aan verweerder gevraagd om de op de zaken betrekking hebbende stukken. Deze zijn 14 juni 2022 bij de rechtbank binnengekomen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om aan de overschrijding van die termijn gevolgen te verbinden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de wet aan het overschrijden van deze termijn geen sanctie verbindt en dat de stukken ongeveer negen maanden voor de zitting bij de rechtbank zijn ingediend en zijn doorgezonden. Niet gesteld kan worden dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.
Verzuimherstel t.a.v. de gronden
8.1.
In alle zaken voert eiser aan dat verweerder heeft nagelaten een mogelijkheid tot verzuimherstel te bieden om de gronden van het bezwaar aan te vullen. In zowel de brief van 6 september 2021 als de brief van 23 november 2021 wordt eiser slechts uitgenodigd voor een hoorzitting en wordt eiser niet in de gelegenheid wordt gesteld om de bezwaargronden aan te vullen. Het e-mailbericht van 29 oktober 2021 waar verweerder naar verwijst, heeft eiser niet ontvangen. Omdat eiser niet in de gelegenheid is gesteld de bezwaargronden aan te vullen, kunnen de bestreden besluiten niet in stand worden gelaten.
8.2.
Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
8.3.
Ten aanzien van de bestreden besluiten 1 en 2, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de bezwaren ongegrond heeft verklaard. De rechtbank overweegt dat op verweerder geen verplichting rust om artikel 6:6 van de Awb toe te passen. Het artikel geeft verweerder namelijk een discretionaire bevoegdheid. Hieruit volgt dat het bestuursorgaan de vrijheid heeft om inhoudelijk op het bezwaar te beslissen, ook wanneer eiser geen gronden heeft aangevoerd in bezwaar.
Verweerder heeft overwogen dat eiser niet heeft kunnen aantonen dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd. Daarmee heeft verweerder een inhoudelijk oordeel gegeven over het geschil. Omdat verweerder niet verplicht was om een termijn te bieden waarop de gronden van het bezwaar aangevuld moesten worden, stond het verweerder vrij inhoudelijk op de bezwaren te beslissen.
8.4.
Ook de beroepsgrond dat eiser in de bestreden besluiten 3 en 4 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat hem geen verzuimherstel is geboden, kan niet slagen.
Met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1033), welke de rechtbank analoog toepast, ziet de rechtbank de
niet-ontvankelijkheid van het dictum van de bestreden besluiten als een vermeende misslag. Vernietiging van de bestreden besluiten wegens een misslag in het dictum volgt alleen wanneer de belangen van eiser daarmee worden gediend. De rechtbank heeft aan eiser per brief gevraagd om uiterlijk op de zitting de inhoudelijke gronden met betrekking tot de naheffingsaanslagen aan te vullen. Omdat eiser in deze gelegenheid is gesteld, heeft hij geen nadeel ondervonden van de niet-ontvankelijkheidverklaring in de bestreden besluiten op bezwaar.
8.5.
Verder ziet de rechtbank niet in waarom verweerder eiser eerst in de gelegenheid had moeten stellen om de gronden van het bezwaar aan te vullen, voordat eiser wordt uitgenodigd voor een hoorzitting. Eiser had de door verweerder geplande hoorzittingen kunnen gebruiken om de gronden van het bezwaar kenbaar te maken. Dat eiser zelf niet is verschenen op de door verweerder geplande hoorzittingen, ook anderszins niet bereikbaar was voor verweerder en op eigen initiatief geen bezwaargronden heeft ingediend, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiser.
Hoorplicht
9.1.
Eiser stelt dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden omdat hij, ondanks zijn verzoek daartoe, in bezwaar niet is gehoord. Eiser verzoekt de rechtbank de zaak terug te wijzen naar verweerder.
9.2.
Op grond van artikel 7:2 van de Awb dient verweerder eiser in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Ten aanzien van de bestreden besluiten 1 en 2, heeft eiser niet gereageerd op de twee uitnodigingen voor een hoorzitting die door verweerder zijn verzonden. Eiser is niet verschenen op de hoorzittingen. Verweerder heeft vervolgens geprobeerd eiser telefonisch te bereiken. Dit is niet gelukt. Ook op voicemailberichten is geen reactie gekomen van eiser.
Ten aanzien van de bestreden besluiten 3 en 4, heeft eiser niet gereageerd op de eerste uitnodiging voor een hoorzitting en is eiser niet verschenen. Op een mail van verweerder waarin werd gevraagd nadere bezwaargronden kenbaar te maken is ook geen reactie gekomen. Eiser heeft per fax gereageerd op de tweede uitnodiging voor een hoorzitting. Daarin stelt eiser dat hem niet wordt gevraagd de gronden van het bezwaar kenbaar te maken. Eiser is vervolgens niet verschenen op de hoorzitting.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Verweerder heeft eiser namelijk meerdere keren per brief uitgenodigd voor een hoorzitting. Ook is geprobeerd eiser op andere manieren te bereiken. Op de brieven,
e-mails en gemiste oproepen van verweerder heeft eiser niet gereageerd. Dat eiser stelt dat hij niet beschikt over een voicemailsysteem of een callcenter en nooit toestemming heeft gegeven om via elektronisch weg te communiceren, maakt dit niet anders. Verweerder heeft namelijk ook tweemaal per aangetekende post een uitnodiging voor een hoorzitting gestuurd naar eiser. Door te proberen eiser ook via de mail en telefonisch te bereiken, heeft verweerder zich enkel extra ingespannen om een hoorzitting te plannen. Ook de stelling van eiser dat het telefoonnummer dat vermeld stond op de uitnodiging niet het correcte telefoonnummer van eiser betrof, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Verweerder heeft namelijk verduidelijkt dat dit het telefoonnummer van de behandelend ambtenaar betrof, die eiser zelf kon bellen.
9.4
De stelling van eiser dat verweerder de hoorzitting in persoon had moeten inplannen, doet aan dit oordeel niet af. Hoewel de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwaren van 25 september 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:8533) waar eiser zich op beroept bepaalt dat telefonisch horen geen alternatief is, overweegt de rechtbank dat ten tijde van de bezwaarprocedures telefonisch horen gebruikelijk was, gezien de wereldwijde corona-pandemie. Daarbij heeft eiser nooit expliciet verzocht om een hoorzitting in persoon.
Het had daarbij op de weg van eiser gelegen om aan verweerder kenbaar te maken dat hij graag in persoon gehoord wilde worden.
10.1.
Eiser stelt dat verweerder de rechtbank incomplete dossiers heeft doen toekomen. Eiser wijst erop dat verweerder stukken met de datum 23 juli 2021 noemt. Deze stukken zijn eiser niet bekend. Ook spreekt verweerder in de bestreden besluiten 1 en 2 van een hoorzitting op 26 september 2021, terwijl eiser alleen bekend is met een hoorzitting op
23 september 2021.
10.2.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van de bestreden besluiten 1 en 2 als volgt.
Dat verweerder ervoor heeft gekozen de brief van 26 juli 2021 niet aan het dossier toe te voegen, laat onverlet dat de ontvangst van de uitnodigingen voor de hoorzittingen niet in geschil is. Eiser is tweemaal uitgenodigd voor een hoorzitting door middel van brieven gedateerd op 26 juli 2021 (voor een hoorzitting van 23 augustus 2021) en 6 september 2021 (voor een hoorzitting van 23 september 2021). Eiser heeft de ontvangst van deze brieven zowel in zijn eerste als in zijn aanvullende beroepsgronden niet betwist. Eiser stelt enkel niet bekend te zijn met enig schrijven van verweerder van 23 juli 2021. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat verweerder (onbetwist) stelt dat deze uitnodigingen per aangetekende post zijn verstuurd.
10.3.
Ten aanzien van de bestreden besluiten 3 en 4 is de rechtbank van oordeel dat eiser niet heeft gemotiveerd waarom het dossier incompleet zou zijn.
Voor zover deze beroepsgrond zou gaan om het ontbreken van de eerste uitnodiging voor de hoorzitting in het dossier, overweegt de rechtbank dat verweerder deze als bijlage bij de verweerschriften heeft overgelegd. Hierdoor maken beide uitnodigingen onderdeel uit van het dossier. De rechtbank wil daarbij ook opmerken dat eiser de ontvangst van de uitnodigingen gedateerd op 15 oktober 2021 (voor een hoorzitting van 29 oktober 2021) en 23 november 2021 (voor een hoorzitting van 9 december 2021) niet betwist. De enkele stelling van eiser dat hij de ontvangst van enkele stukken betwist, is onvoldoende. Onduidelijk is welke stukken in deze zaken zouden ontbreken.
10.4.
De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. Voor een terugverwijzing van de zaak naar verweerder bestaat dan ook geen aanleiding. Wat eiser verder in beroep heeft aangevoerd over de hoorplicht, leidt niet tot een ander oordeel.
Redelijke termijn
11.1.
Eiser heeft in de procedures met betrekking tot de bestreden besluiten 1 en 2 bij brief van 31 maart 2023 en 11 april 2023 verzocht om immateriële schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
11.2.
Op basis van de richtlijnen van de Hoge Raad, zoals omschreven in zijn arrest van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252) behoren geschillen binnen een redelijke termijn te worden berecht. Hierbij geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien zij niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt in beginsel aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt.
11.3.
De bezwaarschriften zijn op 21 mei 2021 en 8 juni 2021 door verweerder ontvangen. Op het moment van uitspraak zijn er sinds het bezwaar nog geen twee jaren verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn nog niet is overschreden. Voor een immateriële schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn bestaat daarom geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

12. Nu niet in geschil is dat aan de Jan Pettersonstraat en de Bas Paauwestraat een betaald parkeerregime gold en dat eiser op de verschillende data genoemd in de naheffingsaanslagen geen parkeerbelasting heeft betaald, heeft verweerder terecht aan eiser de naheffingsaanslagen parkeerbelastingen opgelegd.
De beroepen zijn ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.