In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Ridderkerk, die de waarde van de onroerende zaak voor het belastingjaar 2021 op € 169.000,- heeft vastgesteld. Eiseres betwist deze waarde en stelt dat de waarde € 155.000,- zou moeten zijn, gebaseerd op haar eigen verkoopcijfer van € 195.000,-, dat zij op 19 december 2021 heeft gerealiseerd. De rechtbank heeft de zaak op 25 april 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank heeft beoordeeld of de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum van 1 januari 2020 correct is vastgesteld. Eiseres heeft aangevoerd dat de onroerende zaak te hoog is gewaardeerd en dat de vergelijkingsobjecten die door verweerder zijn gebruikt niet goed vergelijkbaar zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergelijkingsobjecten, ondanks dat het om tussenwoningen gaat, op belangrijke kenmerken zoals ligging, bouwjaar en inhoud goed vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over de staat van de onroerende zaak en de grondprijs beoordeeld. Eiseres heeft gesteld dat de onroerende zaak in slechte staat verkeert en dat de grondprijs per m² hoger is dan die van de vergelijkingsobjecten. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de staat van de onroerende zaak en dat de grondprijs goed is onderbouwd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.