ECLI:NL:RBROT:2023:5939

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
10452963 VV EXPL 23-179
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding met belangenafweging tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser01], en zijn werkgever, BTN B.V. De werknemer had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en wilde in dienst treden bij een concurrent, [bedrijf01]. BTN B.V. beroept zich op een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst, dat de werknemer verbiedt om binnen 12 maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor een concurrent te werken. De werknemer verzocht de rechter om het concurrentiebeding te schorsen, omdat hij meende dat het beding onbillijk was en dat BTN onvoldoende belang had bij handhaving ervan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 mei 2023 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De werknemer stelde dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder was gaan drukken en dat BTN geen belang had bij de instandhouding ervan. BTN voerde aan dat de werknemer toegang had tot bedrijfsgevoelige informatie en dat zijn overstap naar [bedrijf01] schadelijk zou zijn voor hun bedrijfsbelang. De kantonrechter oordeelde dat BTN niet voldoende had aangetoond dat de werknemer daadwerkelijk toegang had tot vertrouwelijke informatie die schade zou kunnen toebrengen aan BTN.

De rechter concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de werknemer uitviel. De werknemer had voldoende aannemelijk gemaakt dat hij onbillijk werd benadeeld door het concurrentiebeding, vooral gezien zijn lange dienstverband en de mogelijkheid tot een positieverbetering bij [bedrijf01]. De kantonrechter schorste het concurrentiebeding, zodat de werknemer in dienst kon treden bij de concurrent, en veroordeelde BTN in de proceskosten. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10452963 VV EXPL 23-179
datum uitspraak: 25 mei 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. N. Sprengers,
tegen
BTN B.V.,
vestigingsplaats: Zeist,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.J.M.C. Sieler.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘BTN’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 20 april 2023, met bijlagen;
  • de mail van 2 mei 2023 van BTN met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van BTN.
1.2.
Op 4 mei 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser01] met zijn gemachtigde en namens BTN [naam01] (algemene directeur BTN) met de gemachtigde.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] is op 1 november 2008 in dienst getreden bij BTN. BTN is een leverancier van bedrijfskleding en persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) en voert een assortiment met gereedschappen en bouwbenodigdheden voor met name de grond-, weg- en waterbouw. De functie van [eiser01] was commercieel medewerker binnendienst.
2.2.
In zijn arbeidsovereenkomst staat onder andere:

Artikel 9 - concurrentiebeding
1. Het is de werknemer verboden, behoudens voorafgaande toestemming van
werkgever, om zich gedurende een periode van 12 maanden na beëindiging van de
arbeidsovereenkomst direct noch indirect, noch voor zichzelf, noch voor derden in
enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn in of bij enige onderneming met
activiteiten op een terrein gelijk of anderszins concurrerend met dat van werkgever
en/of van aan werkgever gelieerde bedrijven, noch daarbij zijn bemiddeling in welke
vorm ook, direct of indirect, te verlenen.
2. Bij overtreding van het vorenstaande verbod verbeurt de werknemer ten behoeve van
werkgever een onmiddellijk opeisbare boete van € 5.000,00 (zegge vijfduizend Euro),
te vermeerderen met € 500,00 (zegge: vijfhonderd Euro) voor elke dag dat de
overtreding voortduurt, onverminderd het recht van BTN B.V. op verdere
schadevergoeding.”
2.3.
Per 1 mei 2023 heeft [eiser01] zijn arbeidsovereenkomst met BTN opgezegd, omdat hij in dienst wil treden bij [bedrijf01] in [plaats01] .

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] eist samengevat:
  • primair het concurrentiebeding te schorsen;
  • subsidiair het concurrentiebeding te schorsen in die zin dat het [eiser01] zal zijn toegestaan in dienst te treden bij [bedrijf01] (vestiging [adres01]);
  • meer subsidiair BTN te veroordelen de gehele looptijd van het concurrentiebeding aan [eiser01] een vergoeding te betalen van tenminste € 2.600,- netto per maand;
  • BTN te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende. Het concurrentiebeding is aanmerkelijk zwaarder gaan drukken. De formulering van het concurrentiebeding laat aan duidelijkheid te wensen over en die onduidelijkheid komt voor rekening van BTN. BTN heeft geen belang bij instandhouding van het concurrentiebeding. [eiser01] wordt door de werking van het concurrentiebeding onbillijk benadeeld.
3.3.
BTN is het niet eens met de eis en voert verweer.

4..De beoordeling

4.1.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. [eiser01] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering. Duidelijk is dat het aanbod van [bedrijf01] nog geldt en dat [eiser01] graag op een zo kort mogelijke termijn daar in dienst wil treden. Hij heeft daarom belang bij snelle duidelijkheid over zijn gebondenheid aan het concurrentiebeding.
zwaarder drukken?
4.2.
[eiser01] stelt dat het concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken. Voor zover hij daarmee bedoelt dat het beding niet meer geldig is, wordt dat standpunt verworpen. Om de geldigheid van een concurrentiebeding aan te tasten, moet voldaan zijn aan twee criteria, namelijk (1) er moet sprake zijn van een ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding en (2) vanwege die ingrijpende wijziging is het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder gaan drukken. [eiser01] heeft echter niet gesteld en evenmin is op andere wijze aannemelijk geworden dat er sprake is van een zodanige wijziging van de arbeidsverhouding. De aangevoerde omstandigheden dat het concern waartoe BTN behoort sinds dat [eiser01] daar werkt behoorlijk is gegroeid en dat het assortiment dat wordt verkocht ook is uitgebreid, zijn daarvoor onvoldoende.
concurrentiebeding
4.3.
Voor zover [eiser01] heeft betoogd dat de formulering van het concurrentiebeding (te) onduidelijk is, wordt hij daarin ook niet gevolgd. Die formulering laat namelijk weinig aan duidelijkheid te wensen over. Dat [eiser01] twijfels had over de uitleg of reikwijdte van het beding is ook niet naar voren gebracht. Het uitgangspunt in deze zaak is dus dat tussen partijen het overeengekomen concurrentiebeding geldt. Dat beding komt er op neer dat het [eiser01] is verboden om binnen 12 maanden na zijn vertrek bij BTN voor een concurrent te gaan werken. Voldoende aannemelijk is dat [bedrijf01] zo’n concurrent is. Met zijn overstap zou [eiser01] dus het concurrentiebeding, waaraan BTN hem houdt, overtreden.
belangenafweging
4.4.
In deze procedure moet beoordeeld worden of het zodanig aannemelijk is dat de bodemrechter het concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 lid 3 sub b BW zal vernietigen dat het gerechtvaardigd is om op die beslissing vooruit te lopen. Het gaat daarbij om de vraag of [eiser01] , in verhouding tot het te beschermen belang van BTN, door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld. De belangen van [eiser01] en BTN dienen dus tegen elkaar te worden afgewogen.
4.5.
BTN heeft voor haar belang om vast te houden aan het concurrentiebeding het volgende aangevoerd. [eiser01] was verantwoordelijk voor een groot aantal key accounts van BTN. Hij heeft in dat kader relaties opgebouwd en contacten onderhouden. Verder had hij inzage en toegang tot gegevens die bedrijfsgevoelige informatie bevatten. Hij besprak met zijn leidinggevende marges, klantgegevens en omzetlijsten. BTN verwijst in dat kader naar een email van 5 april 2022 van de leidinggevende aan [eiser01] met een Excel-overzicht met omzetcijfers per debiteur van het eerste kwartaal van 2022. BTN voert aan dat als deze informatie bij een directe concurrent terechtkomt dit tot schade zal leiden. Tot slot voert BTN aan dat [eiser01] werd betrokken bij pitches en commerciële acquisitie.
4.6.
Een en ander is door [eiser01] gemotiveerd betwist. Hij voert aan dat hij zich vooral bezighield met de operationele kant van het werk, waaronder het opstellen en toesturen van offertes aan klanten, het inrichten van de online bestelomgeving en het afhandelen van orders en klachten.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat BTN het belang bij bescherming van haar bedrijfsdebiet onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Allereerst is onvoldoende aannemelijk dat [eiser01] inzage en toegang had tot bedrijfsgevoelige informatie. BTN heeft in dat kader enkel verwezen naar het genoemde Excel-overzicht. Deze gegevens dateren echter van een jaar geleden, zodat zonder verdere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk is welk te beschermen bedrijfsbelang [eiser01] met die gegevens, voor zover hij daarover nog beschikt, nu in gevaar zou kunnen brengen. Dat [eiser01] over actuele omzetgegevens beschikt is niet aangevoerd. Ook is niet aannemelijk geworden dat [eiser01] werd betrokken bij acquisitie en commerciële doelstellingen. Een overgelegde email van 30 november 2022 waaruit volgt dat een nieuwe klant bij [eiser01] een bestelling plaatst, is onvoldoende om die conclusie te trekken. Verder is niet in geschil dat [eiser01] nooit aanwezig was bij het wekelijks overleg van vestigingsmanagers van BTN, waarin onder meer werd gesproken over beleid, omzet en acquisitie. Ten slotte is de stelling dat [eiser01] verantwoordelijk was voor een groot aantal key accounts niet nader toegelicht. Nog daargelaten dat hij heeft voorgesteld om een relatiebeding overeen te komen om die accounts te beschermen, welk aanbod BTN echter heeft afgeslagen.
4.8.
[eiser01] heeft zijn belang bij een overstap naar [bedrijf01] voldoende concreet gemaakt. Voorop gesteld wordt dat [eiser01] meer dan 14 jaar heeft gewerkt bij BTN, zodat de wens van een overstap, ook volgens BTN, op zichzelf begrijpelijk is. Door hem is voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een positieverbetering en een mogelijkheid om zijn kennis te verbreden en uit te diepen. Verder is voor [eiser01] van belang dat hij, met een jong gezin en zonder auto, in de omgeving van zijn woonplaats aan de slag kan. Hierbij komt het algemeen belang van vrije arbeidskeuze.
conclusie
4.9.
De conclusie is dat de belangenafweging in het voordeel uitvalt van [eiser01] . Geoordeeld wordt dat hij onbillijk wordt benadeeld door niet in dienst te kunnen treden bij [bedrijf01] en dat het in dit kort geding gerechtvaardigd is om vooruit te lopen op een eventuele beslissing van de bodemrechter. Omdat [eiser01] graag bij [bedrijf01] wil gaan werken en ook al een aanbod heeft gekregen, valt niet in te zien waarom hij belang heeft bij een gehele schorsing van het beding. De subsidiaire vordering zal daarom worden toegewezen.
proceskosten
4.10.
BTN krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 132,29 aan dagvaardingskosten, € 86,- aan griffierecht en € 529,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 747,29. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet BTN een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
schorst het concurrentiebeding, zoals vastgelegd in artikel 9 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, in die zin dat het [eiser01] is toegestaan om bij [bedrijf01] (vestiging [adres01]) in dienst te treden, totdat in een bodemprocedure over de werking ervan is beslist;
5.2.
veroordeelt BTN in de proceskosten die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 747,29 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken.
47636