ECLI:NL:RBROT:2023:608

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
10028610
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en aansprakelijkheid werkgever na arbeidsongeval

In deze zaak vordert eiser, [eiser01], loon van zijn werkgever, Europost B.V., na een arbeidsongeval dat op 15 oktober 2021 heeft plaatsgevonden. Eiser was sinds 17 september 2020 in dienst bij Europost op basis van een oproepovereenkomst. Na zijn ziekmelding op 15 oktober 2021, als gevolg van een ongeval waarbij hij zijn vinger heeft verwond, stelt hij recht te hebben op loon op basis van het rechtsvermoeden van arbeidsomvang volgens artikel 7:610b BW. Eiser vordert een bedrag van € 100,00 voor elke dag dat Europost in gebreke blijft, alsook het loon over de periode van 15 september 2021 tot 16 oktober 2022, vakantiegeld, wettelijke verhogingen en schadevergoeding voor het arbeidsongeval. Europost betwist de vorderingen en stelt dat eiser geen recht heeft op het gevorderde loon, omdat hij zich ziek heeft gemeld en er geen loondoorbetalingsverplichting bestaat. De kantonrechter oordeelt dat Europost niet aan haar zorgplicht heeft voldaan, maar dat het ongeval een ongelukkige samenloop van omstandigheden betreft waarvoor geen aansprakelijkheid bestaat. Eiser heeft recht op loon over de periode van 15 september 2021 tot 15 september 2022, en de kantonrechter wijst de vorderingen tot schadevergoeding af. De proceskosten worden toegewezen aan eiser, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10028610 CV EXPL 22-23349
datum uitspraak: 13 januari 2023
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger,
tegen
Europost B.V.,
vestigingsplaats: Barendrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Kager en mr. A.K. Sjouw.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘Europost’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 20 juli 2022, met producties;
  • het antwoord, met producties;
  • de brief van de griffier van 31 oktober 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte houdende vordering ex artikel 843a Rv van [eiser01] ;
  • de akte overlegging producties van Europost, met één productie;
  • de akte na mondelinge behandeling van Europost;
  • de e-mail van [eiser01] van 6 december 2022.
1.2.
Op 24 november 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was [eiser01] in persoon aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A. Rhijnsburger. Namens Europost waren aanwezig mevrouw [naam01] en mevrouw [naam02] , bijgestaan door de gemachtigden mr. M. Kager en mr. A.K. Sjouw.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] is met ingang van 17 september 2020 in de functie van [functie01] in dienst getreden van Europost op basis van een oproepovereenkomst voor bepaalde tijd, eindigende op 16 maart 2021, tegen een bruto uurloon van € 11,40 per gewerkt uur exclusief 8% vakantietoeslag. De oproepovereenkomst is vervolgens verlengd tot 17 september 2021. Op 15 augustus 2021 zijn partijen schriftelijk overeengekomen dat de oproepovereenkomst wordt verlengd tot 16 september 2022 en dat het bruto uurloon € 12,27 per gewerkt uur is.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomsten is de ‘CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen’ voor de periode van 1 januari 2021 tot 1 januari 2023 van toepassing (hierna: ‘de CAO’). Artikel 16 lid 2 van de CAO luidt als volgt:
“Indien de werknemer arbeidsongeschikt is, ontvangt hij een aanvulling op de wettelijke loondoorbetalingsverplichting van artikel 7:629 BW tot 100%, zoals hieronder beschreven. Deze aanvulling vindt plaats tot ten hoogste het maximum loon als bedoeld in artikel 17 Wfsv.
De aanvullingsverplichting geldt niet in de volgende gevallen:
- indien er ingevolge de wet geen loondoorbetalingsverplichting is;
- indien de arbeidsongeschiktheid door de schuld of toedoen van de werknemer is
veroorzaakt.”
2.3.
[eiser01] heeft zich per 15 oktober 2021 ziekgemeld naar aanleiding van een ongeval dat hem op deze datum is overkomen.
2.4.
Op 30 oktober 2021 heeft [eiser01] een brief aan Europost gezonden met - voor zover van belang - de volgende inhoud:
“(…) Sinds 17 september 2020 werk ik bij u als oproepkracht in de functie van [functie01] . Op 28 oktober 2021 vroeg ik u om mijn contract aan te passen naar een contract met een vast aantal uren. Tot vandaag ontving ik nog geen aangepast contract. Daarom verzoek ik u opnieuw mijn contract aan te passen.
De laatste drie gewerkte maanden, oktober, juni en mei, werkte ik gemiddeld 135 uur per maand. Ik vraag u dit aantal als vaste uren in mijn contract te zetten. Ik mag u dit verzoek doen volgens artikel 610b Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. (…)”
2.5.
De gemachtigde van Europost heeft op 25 november 2021 schriftelijk op de brief van [eiser01] gereageerd. Zij heeft daarbij onder meer het volgende medegedeeld:
“(…)Uw salaris tijdens ziekte
U heeft zich ziek gemeld op 15 oktober 2021. Vanaf dat moment heeft bent u niet meer ingeroosterd en heeft u niet meer gewerkt. Omdat het een oproepcontract betreft, heeft u in principe geen recht op loon als u ziek wordt. U wordt dan immers niet opgeroepen om te komen werken.
U heeft zich vervolgens richting client op het standpunt gesteld dat u aanspraak maakt op loon op grond van het rechtsvermoeden van arbeidsomvang zoals dit is bepaald in artikel 7:610b BW.
(…)
In uw situatie dienen we te kijken naar de 3 maanden voorafgaand aan uw ziekmelding, namelijk van 15 juli 2021 tot en met 14 oktober 2021. U heeft in die periode in totaal 138,98 uren gewerkt. Dat komt neer op gemiddeld (138,98 /3 =) 46,33 uur per maand. U heeft dus, zolang de arbeidsovereenkomst nog duurt, gedurende uw arbeidsongeschiktheid recht op het salaris over 46,33 uur per maand.
Mijn client is echter uit coulance bereid om het voorstel van 16 september 2021 te handhaven. Als u daarmee akkoord gaat heeft u recht op het salaris over 77,83 uur per maand. Dit geld dan ook tijdens ziekte. (…)”
2.6.
De gemachtigde van Europost heeft op 17 januari 2022 een e-mail aan de toenmalige gemachtigde van [eiser01] gestuurd, waarvan de inhoud - voor zover van belang - als volgt luidt:
“(…) Zoals u kunt zien is mijn cliënt na minutieus controle van alle gegevens tot een andere gemiddelde uitgekomen. Namelijk 81,83 uur per maand.
(…)
Graag verneem ik uiterlijk 19 januari 2022 of uw client akkoord gaat met het aanbod van het uitbetalen van het salaris over 81,83 uur per maand zolang uw client nog ziek is en in dienst van mijn client.
Indien ik uiterlijk 19 januari 2022 niets van u verneem of als u niet akkoord gaat dan komt het aanbod te vervallen en kunt u er in rechte geen beroep meer op doen. Mijn client zal dan slechts 46,33 uur betalen zolang uw client nog ziek is en in dienst van mijn client. Die 46,33 uur zijn gebaseerd op de gemiddelde van de 3 maanden voorafgaand aan de ziekmelding. Daarmee voldoet mijn client aan de wettelijke verplichtingen en kan deze kwestie, wat betreft het salaris tijdens ziekte zolang uw client in dienst is, zonder verdere tussenkomst worden afgesloten. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] eist samengevat:
  • Europost te veroordelen aan hem te betalen het loon vanaf 15 september 2021 tot 16 oktober 2022 op basis van 121,3 uur per maand tegen een salaris van € 12,17 per uur, oftewel € 1.476,22 per maand, onder aftrek van hetgeen feitelijk is betaald, met rente;
  • Europost te veroordelen aan hem te betalen de wettelijke verhoging over het gevorderde loon, met rente;
  • Europost te veroordelen aan hem te betalen de bijkomende vergoedingen, zoals vakantiegeld over het gevorderde loon, met rente;
  • Europost te veroordelen aan hem te betalen alle schade die [eiser01] lijdt als gevolg van het arbeidsongeval, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
  • Europost te veroordelen tot het aanmelden van de claim arbeidsongeval bij haar ongevallenverzekeraar, binnen één week na betekening van het vonnis, en [eiser01] daarover alle relevante informatie te verstrekken, op straffe van een dwangsom van
€ 100,00 voor iedere dag dat Europost in gebreke blijft aan enig onderdeel van het vonnis te voldoen;
  • Europost te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser01] baseert de eisen op het volgende. [eiser01] heeft recht op het loon over de periode vanaf het moment dat hij arbeidsongeschikt is geworden tot het einde van het dienstverband. Daarbij moet op grond van artikel 7:610b BW worden uitgegaan van een gemiddelde arbeidsomvang van 121,3 uur per maand tegen een salaris van € 12,17 per uur. Daarnaast is [eiser01] op 15 oktober 2021 een ongeval overkomen bij de uitvoering van zijn werkzaamheden, waarbij zijn vinger is afgerukt door een balkonrand. Europost heeft geen enkele instructie aan [eiser01] gegeven in het kader van de uitvoering van de werkzaamheden en heeft daarmee niet aan haar zorgplicht voldaan. Europost is daarom gehouden de schade van [eiser01] ten gevolge van het ongeval te vergoeden. Europost dient bovendien op basis van de CAO de claim te melden bij haar verzekeraar en [eiser01] daarover informatie te verstrekken.
3.3.
[eiser01] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij akte een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv ingesteld, waarbij hij heeft verzocht Europost te bevelen de in- en uitloggegevens van [eiser01] met betrekking tot de periode van 17 september 2020 tot 16 september 2022 in het geding te brengen, een en ander in het kader van de vaststelling van de omvang van de door [eiser01] gewerkte uren.
3.4.
Europost is het niet eens met de eisen en voert het volgende aan. [eiser01] heeft in strijd met artikel 111 lid 3 Rv en de waarheidsplicht van artikel 21 Rv verzuimd het verweer van Europost tegen de vorderingen in de dagvaarding op te nemen. De loonvordering van [eiser01] kan hooguit zien op de periode vanaf het bij brief van 31 oktober 2021 gedane beroep op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW, zodat hoogstens over de periode van 1 november 2021 tot einde dienstverband (15 september 2022) loon kan worden gevorderd. In afwijking van het bepaalde in artikel 7:610b BW dat moet worden uitgegaan van de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden, is Europost bereid de periode van 15 juli 2021 tot en met 14 oktober 2021 aan te houden. In die periode heeft [eiser01] gemiddeld 46,33 uur per maand gewerkt. Het gemiddelde van 46,33 uur per maand is ook aan [eiser01] uitbetaald tot het einde van het dienstverband op 15 september 2022.
3.5.
[eiser01] hanteert voorts het verkeerde bruto uurloon tijdens arbeidsongeschiktheid. [eiser01] heeft slechts recht op 70% van het brutoloon. Op een suppletie tot 100% van het brutoloon bestaat op grond van de CAO geen recht, nu de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt ‘door schuld of toedoen’ van [eiser01] . Subsidiair is [eiser01] van mening dat de vorderingen dienen te worden gematigd.
3.6.
Ten aanzien van het ongeval dat [eiser01] is overkomen is geen sprake van schending van de zorgplicht van Europost. Zij had [eiser01] niet hoeven waarschuwen voor de aanwezigheid van overklimbeveiligingen bij het betreffende balkon, nu van een weldenkend mens mag worden verwacht dat hij niet over een hek van een balkon springt om tijd te winnen. Van [eiser01] mag de nodige voorzichtigheid worden verwacht. Er is sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Subsidiair stelt Europost zich op het standpunt dat sprake is van bewuste roekeloosheid van [eiser01] .

4.De beoordeling

schending van de substantiëringsplicht en/of de waarheidsplicht?
4.1.
Voor alles heeft Europost aangevoerd dat [eiser01] heeft verzuimd in de dagvaarding al het door Europost gevoerde (uitgebreide) verweer op te nemen. Volgens Europost dient hiermee bij de beoordeling rekening te worden gehouden. De kantonrechter merkt in dit verband op dat op het niet naleven van de in artikel 111 lid 3 Rv opgenomen substantiëringsplicht geen wettelijke sanctie gesteld. Hoewel [eiser01] in de dagvaarding het door Europost gevoerde verweer te summier en niet volledig heeft opgenomen, is gesteld noch gebleken dat Europost hierdoor processueel is benadeeld of anderszins in haar belangen is geschaad. Deze stelling van Europost wordt dan ook gepasseerd.
4.2.
Het voorgaande geldt ook voor de stelling dat er sprake is van strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv. Ook van een dergelijke schending is de kantonrechter niet gebleken. [eiser01] heeft weliswaar verzuimd de aan zijn vorderingen ten grondslag liggende relevante loonstroken en urenstaten in het geding te brengen, maar deze stukken zijn in een later stadium - ter gelegenheid van de mondelinge behandeling - alsnog in het geding gebracht. Europost heeft ook haar standpunt ten aanzien van de loonstroken en urenstaten in voldoende mate naar voren kunnen brengen in de procedure, zodat zij ook op dit punt niet in haar belangen geschaad.
de loonvordering
4.3.
[eiser01] heeft betaling van het te weinig betaalde loon gevorderd over de periode vanaf 15 september 2021 tot 16 oktober 2022. Vooropgesteld wordt dat door Europost onweersproken gesteld is dat de laatste dag van de arbeidsovereenkomst 15 september 2022 was. Dat betekent dat de vordering ten aanzien van het loon over de periode van 16 september 2022 tot 16 oktober 2022 in elk geval niet toewijsbaar is.
4.4.
[eiser01] heeft een beroep gedaan op het rechtsvermoeden zoals opgenomen in artikel 7:610b BW. In dit artikel is bepaald dat, indien een arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, de bedongen arbeid in enige maand wordt vermoed een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden. Vast staat dat [eiser01] op 17 september 2020 bij Europost in dienst is getreden, zodat [eiser01] op 30 oktober 2021 meer dan drie maanden in dienst was bij Europost. Daarnaast is niet in geschil dat bij aanvang van het dienstverband de omvang van de arbeid niet eenduidig is overeengekomen. Dat betekent dat [eiser01] in zijn brief van 30 oktober 2021 terecht een beroep heeft gedaan op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW. Anders dan Europost heeft gesteld houdt het feit dat [eiser01] pas op 30 oktober 2021 voor de eerste maal een beroep heeft gedaan op toepassing van het rechtsvermoeden niet in dat de arbeidsomvang slechts voor de periode ná 30 oktober 2021 op grond van artikel 7:610b BW kan worden vastgesteld. De Hoge Raad heeft hieromtrent bepaald dat een verzoek tot vaststelling van de arbeidsduur op grond van het rechtsvermoeden kan worden toegewezen ook voor een periode die ligt vóór de datum waarop de werknemer dat verzoek heeft gedaan (HR 27 april 2012, LJN BW0017, JAR 2012/149).
4.5.
Voor toepassing van het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW dient op grond van dit artikel eerst vast komen te staan wat de gemiddelde arbeidsomvang is in de drie maanden voorafgaand aan het beroep van [eiser01] op dit rechtsvermoeden. In dit kader heeft [eiser01] een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv ingesteld, waarbij hij heeft verzocht Europost te bevelen de in- en uitloggegevens van [eiser01] met betrekking tot de periode van 17 september 2020 tot 16 september 2022 in het geding te brengen. Europost heeft vervolgens bij akte voorafgaand aan de mondelinge behandeling afschriften van urenstaten en urenbriefjes over de periode van 14 september 2020 tot en met 11 oktober 2021 in het geding gebracht.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Europost nader toegelicht dat de urenstaten zijn opgesteld naar aanleiding van de dagelijks ingevulde urenbriefjes en dat die urenbriefjes voor akkoord door [eiser01] zijn ondertekend. Uit de overgelegde urenbriefjes volgt inderdaad dat het grootste deel van de urenbriefjes is voorzien van een handtekening. [eiser01] heeft ter zitting gesteld dat hij slechts enkele urenbriefjes zou hebben getekend, maar hij heeft niet concreet toegelicht welke urenbriefjes dat zouden zijn en welke hij niet zou hebben ondertekend. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser01] daarmee onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij de urenbriefjes voor akkoord heeft ondertekend. Voor wat betreft het deel van de urenbriefjes dat niet door [eiser01] is getekend heeft [eiser01] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld om aan te kunnen nemen dat die briefjes niet het juiste aantal door [eiser01] gewerkte uren vermelden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat uit de urenbriefjes en urenstaten in voldoende mate vastgesteld kan worden wat de arbeidsomvang is geweest in de periode van 14 september 2020 tot en met 11 oktober 2021.
4.7.
Europost heeft voorts aangevoerd dat er geen sprake is van enig ander (administratief) systeem, waaruit de arbeidsomvang kan worden afgeleid. Nu [eiser01] niet aannemelijk heeft gemaakt dat een dergelijk systeem er wel is, is de kantonrechter van oordeel dat Europost met de overgelegde urenstaten en urenbriefjes in voldoende mate inzage heeft geboden in de in haar administratie opgenomen gegevens om de arbeidsomvang van [eiser01] te kunnen vaststellen. [eiser01] heeft onvoldoende onderbouwd welke concrete stukken Europost in dit kader thans nog meer zou moeten overleggen. De vordering van [eiser01] uit hoofde van artikel 843a Rv wordt dan ook afgewezen.
4.8.
Uit de overgelegde urenbriefjes en urenstaten volgt dat de gemiddelde arbeidsomvang per maand in de drie maanden voorafgaand aan het beroep van [eiser01] op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW 46,33 uur bedraagt. Europost heeft met de door haar in het geding gebrachte stukken echter eveneens aangetoond dat de gemiddelde arbeidsomvang per maand over een periode van één jaar (te weten 14 september 2020 tot en met 13 september 2021) 81,83 uur bedraagt. In dit verband wordt vooropgesteld dat de arbeidsomvang in de in artikel 7:610b BW genoemde periode van drie maanden slechts een vermoeden oplevert ten aanzien van de gemiddelde arbeidsomvang per maand, maar dat in plaats van de periode van drie maanden ook aansluiting gezocht kan worden bij een andere, langere periode, indien die periode een representatiever beeld geeft van de gemiddelde arbeidsomvang van de werknemer. De kantonrechter is van oordeel dat de hiervoor genoemde periode van één jaar een beter en representatiever beeld geeft van de arbeidsomvang van [eiser01] , nu met een dergelijke langere periode meer rekening wordt gehouden met eventuele (periodieke) pieken en dalen in de arbeidsomvang. Dat betekent dat aansluiting gezocht zal worden bij de over de periode van één jaar berekende gemiddelde arbeidsomvang van 81,83 uur per maand.
4.9.
Het bovenstaande betekent dat de in de dagvaarding opgenomen stelling van [eiser01] dat er sprake is van een gemiddelde arbeidsomvang van 121,3 uur per maand, wordt verworpen. [eiser01] heeft dat gemiddelde niet onderbouwd of toegelicht. Bovendien wijkt het genoemde gemiddelde van 121,3 uur per maand af van de gemiddelde arbeidsomvang die [eiser01] noemt in zijn brief aan Europost van 30 oktober 2021, de brief van zijn toenmalige gemachtigde van 29 november 2021 en de e-mail van laatstgenoemde van 4 januari 2022.
4.10.
Ten aanzien van de hoogte van het toepasselijke salaris heeft Europost in de conclusie van antwoord uiteengezet dat zij ten aanzien van [eiser01] per 1 juli 2021 een uurloon van € 12,27 bruto heeft gehanteerd en per 1 januari 2022 een uurloon van € 12,67 bruto. Daarbij heeft Europost gesteld dat [eiser01] , gelet op zijn arbeidsongeschiktheid, per 15 oktober 2021 op grond van artikel 16 lid 2 van de cao en artikel 7:629 lid 1 BW recht heeft op 70% van het brutoloon. [eiser01] heeft tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld akkoord te kunnen gaan met de wijze waarop Europost het loon heeft berekend.
4.11.
Het voorgaande leidt er toe dat [eiser01] recht heeft op de volgende bedragen:
over de periode van 15 september 2021 tot en met 14 oktober 2021:
81,83 uur x € 12,27 = € 1.004,05
over de periode van 15 oktober 2021 tot en met 31 december 2021:
81,83 uur x (€ 12,27 x 70%) x 2,5 maanden = € 1.757,09
over de periode van 1 januari 2022 tot en met 15 september 2022:
81,83 uur x (€ 12,67 x 70%) x 8,5 maanden = € 6.168,88
-------------
Totaal =
€ 8.930,02
Hieruit volgt dat [eiser01] over de periode van 15 september 2021 tot en met 15 september 2022 recht heeft op een totaalbedrag van € 8.930,02 bruto aan loon. Europost wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag onder aftrek van hetgeen over de genoemde periode reeds door haar aan [eiser01] is uitbetaald.
4.12.
[eiser01] heeft tevens gevorderd Europost te veroordelen tot betaling van de ‘bijkomende vergoedingen’ over het hiervoor genoemde loon. Nu uit de arbeidsovereenkomst volgt dat [eiser01] recht heeft op 8% vakantietoeslag en van een recht op andere vergoedingen niet is gebleken, wordt Europost tevens veroordeeld de vakantietoeslag aan [eiser01] te voldoen
de wettelijke verhoging en wettelijke rente
4.13.
Op grond van artikel 7:625 lid 1 BW heeft [eiser01] recht op de wettelijke verhoging van 50% vanwege het niet tijdig betalen van het hiervoor genoemde bedrag aan loon. Tussen partijen is evenwel niet in geschil dat Europost over de periode van 15 september 2021 tot en met 15 september 2022 wel een bedrag aan loon heeft uitbetaald en dat dit gebaseerd is op de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie aan het beroep van [eiser01] op artikel 7:610b BW voorafgaande maanden (46,33 uur per maand). Daarmee heeft zij in beginsel conform laatstgenoemd artikel gehandeld. Vervolgens is discussie tussen partijen ontstaan over de hoogte van de gemiddelde maandelijkse arbeidsomvang. In dat kader heeft Europost reeds bij e-mail van 17 januari 2022 aan [eiser01] aangeboden het loon uit te betalen op basis van de representatievere gemiddelde arbeidsomvang van 81,83 uur per maand, welk aanbod door [eiser01] destijds niet is geaccepteerd. Dat neemt niet weg dat Europost eerst tijdens onderhavige procedure de onderliggende urenbriefjes en urenstaten heeft overgelegd ter onderbouwing van de genoemde gemiddelde arbeidsomvang van 81,83 uur per maand. Gelet op deze omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding de gevorderde wettelijke rente te matigen, in die zin dat wordt uitgegaan van een wettelijke verhoging van 10%. Dit betekent dat een wettelijke verhoging van 10% wordt toegewezen over het loonbedrag dat resteert na aftrek van hetgeen over de genoemde periode reeds door Europost aan [eiser01] is uitbetaald.
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de toegewezen bedragen wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen, op de wijze zoals hierna bij de beslissing vermeld.
het arbeidsongeval
4.15.
[eiser01] heeft gesteld dat hem een arbeidsongeval is overkomen, ten gevolge waarvan hij arbeidsongeschikt is geraakt. [eiser01] stelt dat Europost gehouden is de ten gevolge van het ongeval door hem geleden schade te vergoeden.
4.16.
Naar het oordeel van de kantonrechter is op basis van hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, in voldoende mate gebleken dat [eiser01] op 15 oktober 2021 een ongeval is overkomen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Voorts staat niet ter discussie dat [eiser01] door het ongeval schade heeft geleden, in elk geval bestaande uit substantieel letsel aan de ringvinger van zijn linkerhand. Partijen verschillen evenwel van mening over de vraag hoe het ongeval exact heeft plaatsgevonden.
4.17.
[eiser01] heeft gesteld dat hij, nadat hij een pakket had bezorgd op de eerste verdieping van een galerijflat, over de galerij terug naar de uitgang rende en daarbij zijn hand op of langs de balustrade hield. Volgens [eiser01] is hij daarbij met zijn ringvinger blijven haken aan een uitstekend deel van de balustrade. Europost daarentegen heeft een schade-aangifteformulier overgelegd waarop zij zelf als schadeoorzaak heeft vermeld dat [eiser01] probeerde over een ‘hek’ - waarmee kennelijk de balustrade wordt bedoeld - te klimmen maar daarbij met zijn vinger ergens achter bleef haken. Europost heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij niet met [eiser01] zelf heeft gesproken over de toedracht van het ongeval, maar dat zij het schade-aangifteformulier heeft ingevuld op basis van een gesprek met de broer van [eiser01] . Daarnaast is door Europost beeldmateriaal overgelegd, bestaande uit een video-opname van de situatie na het ongeval, waarbij bloedsporen zichtbaar zijn op de muur onder de galerij.
4.18.
De kantonrechter acht het onaannemelijk dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de wijze zoals door Europost is geschetst. Op het beeldmateriaal is zichtbaar dat aan de balustrade van de galerij een hoge ijzeren veiligheidsrand is bevestigd, die schuin naar voren uitsteekt en over de gehele lengte voorzien is van scherpe punten. Gelet op de aanzienlijke hoogte van die veiligheidsrand en het feit dat deze een stuk buiten de galerij uitsteekt, is het zeer onwaarschijnlijk dat [eiser01] - om tijd te winnen - zou hebben getracht zowel over de balustrade als over de hoge veiligheidsrand te klimmen of springen. Bovendien zou het aannemelijk zijn dat - als [eiser01] daadwerkelijk over de hoge veiligheidsrand zou hebben willen klimmen, maar hij daarbij bleef haken aan één van de scherpe punten - er ook en juist (bloed)sporen zichtbaar zouden moeten zijn op de hoge veiligheidsrand. Dat is echter niet het geval. Naar het oordeel van de kantonrechter ondersteunt het beeldmateriaal juist het door [eiser01] geschetste scenario. Op de balustrade van de galerij, direct boven de bloedsporen op de muur, bevindt zich immers een verbindingspunt waarop de veiligheidsrand met schroeven aan de balustrade is bevestigd. De kantonrechter acht het zeer wel voorstelbaar dat [eiser01] bij het rennen over de galerij met zijn ringvinger achter dit verbindingspunt is blijven haken en dat er door de daardoor ontstane verwondingen bloedsporen zijn achterblijven op de muur direct onder het genoemde verbindingspunt.
4.19.
Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden, voldoende aannemelijk is dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de wijze zoals door [eiser01] is geschetst, hetgeen betekent dat [eiser01] bij het rennen over de galerij zijn linkerhand op de balustrade heeft gehouden en daarbij met zijn ringvinger achter het verbindingspunt op de balustrade is blijven haken. Vervolgens rijst de vraag of Europost aansprakelijk kan worde gehouden voor de door dit ongeval geleden schade.
4.20.
Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 lid 1 BW bevat de zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer. De werkgever moet die maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn functie schade lijdt. Zo dient de werkgever aanwijzingen te verstrekken om zoveel mogelijk te voorkomen dat de werknemer schade lijdt, en dient hij tevens de daartoe geëigende veiligheidsmaatregelen te treffen. Hoewel artikel 7:658 BW een ruime zorgplicht inhoudt, beoogt dit artikel geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids)-maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de te verwachten oplettendheid van de werknemer en de bezwaarlijkheid van het nemen van maatregelen.
4.21.
In deze zaak moet beoordeeld worden of er sprake was van een mogelijk gevaarlijke of onveilige werkplek en of er omstandigheden op de werkplek waren waar Europost [eiser01] specifiek voor had moeten waarschuwen dan wel specifieke instructies had moeten geven om te voorkomen dat [eiser01] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden.
4.22.
Aan de hand van het in het geding gebrachte beeldmateriaal constateert de kantonrechter dat de aan de balustrade van de galerij bevestigde veiligheidsrand prominent aanwezig is. Dat de betreffende veiligheidsrand aan de balustrade was bevestigd was dan ook voldoende kenbaar voor [eiser01] . Het lopen of rennen over een galerij is voorts een alledaagse activiteit waarvoor in beginsel geen bijzondere voorzieningen of nadere maatregelen vereist zijn. Dit zou anders kunnen zijn als de galerij, als gevolg van de specifieke inrichting daarvan, een meer dan alledaags risico in het leven zou roepen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het enkele feit dat de veiligheidsrand noodzakelijkerwijs is bevestigd aan de balustrade is daarvoor onvoldoende.
4.23.
Hoewel de verantwoordelijkheid van een veilige werkplek bij Europost is gelegen, gaat die hier niet zo ver dat van haar kan worden verlangd dat zij, telkens voordat [eiser01] zich naar een galerijflat begeeft voor pakketbezorging, hem waarschuwt/instrueert zijn hand niet op of langs de balustrade te houden omdat er mogelijk sprake kan zijn van daarmee verbonden obstakels, waar hij achter zou kunnen blijven haken. Van [eiser01] , die ten tijde van het ongeval al ruim een jaar als koerier werkte, mocht Europost verwachten dat hij zelf de nodige oplettendheid en voorzichtigheid zou betrachten bij het zich over de galerij van de flat verplaatsen in het kader van de pakketbezorging. Op dat punt is het hier klaarblijkelijk fout gegaan, nu [eiser01] dermate gehaast over de galerij heeft gelopen dat hij daarbij geen acht heeft geslagen op het aanhechtingspunt op de balustrade.
4.24.
De kantonrechter is van oordeel dat het blijven haken achter het verbindingspunt op de balustrade, dat [eiser01] had kunnen zien, een ongelukkig “huis-, tuin- en keukenongeval” betreft, althans een zodanige toevallige en ongelukkige samenloop van omstandigheden, waarvoor geen werkgeversaansprakelijkheid geldt. Niet valt in te zien wat Europost (meer) had kunnen doen om dit specifieke ongeval te voorkomen. Naar het oordeel van de kantonrechter is in deze situatie dan ook geen sprake van schending van de zorgplicht door Europost. Het beroep van [eiser01] op artikel 7:658 BW slaagt dan ook niet. Dat betekent dat de gevorderde veroordeling van Europost tot vergoeding van alle door [eiser01] ten gevolge van het ongeval geleden schade wordt afgewezen.
4.25.
[eiser01] heeft ten slotte gevorderd Europost te veroordelen tot het aanmelden van de schadeclaim bij haar ongevallenverzekeraar en [eiser01] daarover alle relevante informatie te verstrekken. In dit kader is Europost na de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld na te gaan of zij een dergelijke ongevallenverzekering heeft afgesloten.
4.26.
Europost heeft bij akte van 6 december 2022 medegedeeld dat zij geen ongevallenverzekering heeft afgesloten. [eiser01] heeft in reactie daarop op 6 december 2022 slechts te kennen gegeven dat hij zijn vordering op dit punt zonodig zal aanpassen, maar dat daarvoor te weinig tijd resteert gelet op de late ontvangst van de akte. [eiser01] heeft evenwel geen uitstel verzocht om alsnog een akte in te dienen om zijn vordering aan te passen, nog daargelaten dat - zoals ter zitting aangegeven - de aktewisseling na de mondelinge behandeling uitsluitend bedoeld was om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of Europost een ongevallenverzekering had afgesloten en of partijen langs die weg wellicht nog overeenstemming met elkaar konden bereiken. Voorts heeft te gelden dat [eiser01] reeds sinds de mondelinge behandeling rekening had kunnen houden met de mogelijkheid dat Europost geen ongevallenverzekering had afgesloten, zodat hij op de consequenties daarvan voor zijn vordering dadelijk in zijn akte op 6 december 2022 had kunnen ingaan. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding [eiser01] alsnog in de gelegenheid te stellen een nadere akte op dit punt in te dienen.
4.27.
Nu Europost geen ongevallenverzekering heeft afgesloten heeft [eiser01] geen belang meer bij zijn vordering tot aanmelding van de schadeclaim bij de ongevallenverzekeraar. Ook die vordering wordt dan ook afgewezen.
de proceskosten
4.28.
Europost krijgt voor een groot deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. Nu [eiser01] procedeert op basis van een toevoeging blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht. De proceskosten aan de zijde van [eiser01] worden begroot op € 86,00 aan griffierecht en € 374,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x
€ 187,00). Dit is totaal € 460,00. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet Europost een bedrag betalen van € 93,50 (1/2 punt x € 187,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.29.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Europost om aan [eiser01] te betalen het loon over de periode van 15 september 2021 tot en met 15 september 2022 ten bedrage van in totaal € 8.930,02 bruto, onder aftrek van hetgeen over de genoemde periode reeds door Europost aan [eiser01] is uitbetaald, en te vermeerderen met 8% vakantietoeslag;
5.2.
veroordeelt Europost om aan [eiser01] te betalen de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 10% over het op grond van r.o. 5.1 resterende door Europost te betalen loonbedrag;
5.3.
veroordeelt Europost om aan [eiser01] te betalen de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over de hiervoor toegewezen bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt Europost in de proceskosten, aan de kant van [eiser01] tot vandaag vastgesteld op € 460,00;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.
44487