ECLI:NL:RBROT:2023:6535

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
ROT 22/1823
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van onterechte niet-ontvankelijkheidverklaring in bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen. Eiser, die in Dordrecht woont, had bezwaar gemaakt tegen een beschikking van de heffingsambtenaar van Rotterdam, die op 11 november 2021 een naheffingsaanslag van € 67,06 had opgelegd. Dit bedrag bestond uit € 1,76 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten voor naheffing. Bij uitspraak op bezwaar van 1 maart 2022 verklaarde de verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, wat eiser niet kon accepteren en daarom beroep instelde.

Tijdens de zitting op 22 juni 2023 was de gemachtigde van eiser niet verschenen, maar de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op de juiste wijze was verzonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag rechtmatig was opgelegd, maar dat de niet-ontvankelijkheidverklaring in bezwaar onterecht was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit op dat punt, maar liet de rechtsgevolgen van de naheffingsaanslag in stand. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding in bezwaar, maar in beroep werd verweerder veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 209,25, omdat eiser gedeeltelijk in het gelijk was gesteld.

De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag rechtmatig was, omdat eiser niet had voldaan aan de betaalplicht en de parkeerreglementen duidelijk waren aangegeven. De rechtbank benadrukte dat de parkeerder een onderzoeksplicht heeft om zich op de hoogte te stellen van de plaatselijke voorschriften. De uitspraak concludeerde met de veroordeling van verweerder tot vergoeding van het griffierecht van € 50,- aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1823

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: [naam],
en

de heffingsambtenaar van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. D. El Manouzi.

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 11 november 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 67,06, bestaande uit
€ 1,76 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer]).
Bij uitspraak op bezwaar van 1 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking en de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2023. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser en/of zijn gemachtigde zijn zonder kennisgeving niet verschenen.
De gemachtigde van eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 11 mei 2023 op het adres [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 12 mei 2023 op voornoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze en tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

1. Op 1 november 2021 om 11:45 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kenteken]) geparkeerd stond op de locatie Wolphaertsbocht te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.
2. Verweerder heeft de naheffingsaanslag in het bestreden besluit uit coulance vernietigd. Eiser stelt dat verweerder onterecht geen proceskostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend. Tussen partijen is in beroep niet langer in geschil dat eiser binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt en dat het bezwaar door verweerder ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep is in zoverre dan ook gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit op dit punt vernietigen.
3. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Omdat in geschil is of verweerder terecht geen proceskostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend, zal de rechtbank beoordelen of er sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
4. Eiser stelt dat hij er door de blauwe wegmarkering van mocht uitgaan dat hij zijn auto in een blauwe zone had geparkeerd en zodoende kon volstaan met het plaatsen van een parkeerschijf. Eiser is van oordeel dat verweerder de parkeersituatie in de Wolphaertsbocht voor meerdere interpretaties vatbaar heeft gemaakt. Om die reden had verweerder de naheffing inhoudelijk moeten vernietigen en niet slechts uit coulance, zodat aan eiser een proceskostenvergoeding zou zijn toegekend.
4.1.
Verweerder stelt dat op 24 juli 2020 in het Gemeenteblad nr. 191270 een wijziging is doorgevoerd met betrekking tot de geldende parkeertijden in de Wolphaertsbocht, die op 1 oktober 2020 van kracht is gegaan. Op de locatie waar eiser heeft geparkeerd staan in de nabijheid een parkeerbord en een parkeerpaal, waarmee voldoende kenbaar is aangegeven dat in het betreffende gebied moet worden betaald. Een blauwe zone moet volgens verweerder worden aangeduid met een E10 bord, zoals omschreven in bijlage 1, hoofdstuk E, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Dit bord ontbreekt op de locatie waar eiser heeft geparkeerd. Wel staan er een parkeerautomaat en staan er parkeerborden. Op grond daarvan en op grond van zijn onderzoeksplicht had eiser moeten weten dat op die plek betaald moest worden voor het parkeren. Op zitting heeft verweerder verklaard dat is geprobeerd om de blauwe wegmarkering te verwijderen, maar dat dit niet helemaal is gelukt. Hoe dan ook heeft een blauwe streep zonder de aanwezigheid van een E10 bord volgens verweerder geen betekenis. Gezien het voorgaande stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen sprake is van een onrechtmatigheid aan zijn kant.
4.2.
Op grond van wat door partijen is aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag rechtmatig is opgelegd. Uit de door verweerder overgelegde stukken en foto’s blijkt dat het parkeerregime in de Wolphaertsbocht gewijzigd is en dat dit door de aanwezigheid van bebording en een parkeerautomaat duidelijk zichtbaar is gemarkeerd. Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:GHDHA:2016:2210) heeft de parkeerder een onderzoeksplicht voorafgaande aan het parkeren, zowel voor de vraag of voor de plaats waar hij wil parkeren een parkeerbelasting verschuldigd is, als voor de voorwaarden daarvan, zoals duurbeperkingen, betaalwijzen en tarieven. Een parkeerder dient zich voordat hij overgaat tot parkeren, op de hoogte te stellen van de plaatselijke voorschriften over het parkeren. De verschuldigdheid van parkeerbelasting is voldoende kenbaar als dit blijkt uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur, borden met informatie over het geldende parkeerregime of andere aanwijzingen in de nabijheid van de parkeerplaats. Dat er op het wegdek resten staan van een blauwe streep, kan daar niet aan afdoen. Dat eiser de parkeersituatie aan de Wolphaertsbocht verkeerd heeft geïnterpreteerd, komt voor rekening en risico van eiser. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven daarom in stand, voor zover die zien op de naheffingsaanslag. Eiser heeft dan ook geen recht op een proceskostenvergoeding in bezwaar.
5. Verweerder stelt dat de parkeerbelasting rechtmatig is opgelegd en dat de naheffingsaanslag uit coulance is vernietigd. Er is volgens verweerder geen sprake van een onrechtmatigheid aan zijn zijde. Ondanks de abusievelijke niet-ontvankelijkheidsverklaring is eiser volgens verweerder niet in zijn belangen geschaad. Daarom ziet verweerder geen reden voor een proceskostenvergoeding. In dit kader verwijst hij naar de uitspraak Rechtbank Rotterdam van 25 mei 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:4903.
5.1.
De rechtbank ziet in de omstandigheden rond de onterechte niet-ontvankelijkverklaring in bezwaar geen reden om af te zien van een veroordeling van verweerder in de proceskosten. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor van 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat hij alleen gaat over de onterechte niet-ontvankelijkheidverklaring in bezwaar en de proceskostenvergoeding. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van het Bpb het bedrag met de helft te verminderen, omdat eiser slechts gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. Eiser krijgt namelijk gelijk over zijn standpunt omtrent de niet-ontvankelijkheid, maar krijgt geen gelijk over zijn standpunt omtrent de naheffingsaanslag. Daarmee komen de kosten voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op een bedrag van €209,25.
6. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op de niet-ontvankelijkheidverklaring van eiser in bezwaar, maar laat de rechtsgevolgen voor het overige in stand;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 209,25;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. L.A. Brekelmans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).