ECLI:NL:RBROT:2023:7180

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
ROT 22/2004
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging kinderbijslag voor kinderen in Marokko op basis van onderhoudseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van de kinderbijslag voor zijn kinderen in Marokko beoordeeld. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de kinderbijslag beëindigd omdat eiser niet voldeed aan de onderhoudseisen zoals gesteld in artikel 35d van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko. Eiser ontving kinderbijslag voor zijn kinderen die bij hun moeder in Marokko wonen, maar de Svb stelde dat hij niet kon aantonen dat hij minimaal € 433,- per kwartaal aan onderhoud voor elk kind uitgaf. Eiser had wel betalingsbewijzen overgelegd, maar deze voldeden niet aan de eisen van de Svb, die alleen betalingen via erkende banken accepteert.

De rechtbank oordeelt dat de Svb terecht heeft besloten de kinderbijslag te beëindigen, omdat eiser niet op een eenvoudig controleerbare wijze kon aantonen dat hij aan de onderhoudsplicht voldeed. De rechtbank wijst erop dat de Svb een beleid hanteert dat vereist dat betalingen voor kinderen in het buitenland via banken moeten worden gedaan. Eiser had geen bewijsstukken overgelegd die aantonen dat hij aan de onderhoudseisen voldeed voor het derde kwartaal van 2021. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de onderhoudseisen en de gevolgen van het niet voldoen aan deze eisen voor het recht op kinderbijslag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2004

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. K.W.M. Jansen),
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (de Svb),

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van de kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW)
voor zijn kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] met ingang van het derde kwartaal van 2021
1.1.
Met het bestreden besluit van 4 april 2022 op het bezwaar van eiser is de Svb bij het primaire besluit van 13 januari 2022 gebleven.
1.2.
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Svb.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft twee kinderen die bij hun moeder in Marokko verblijven en waarvoor eiser kinderbijslag ontving. De Svb verzocht met een brief van 18 augustus 2021 om gegevens waaruit volgde dat eiser tenminste € 433,- per kwartaal uitgaf aan het onderhoud van ieder kind dat niet bij eiser thuis woonde. Omdat de kinderbijslag en het kindgebonden budget door de Svb rechtstreeks naar eisers echtgenote in Marokko (echtgenote) werd overgemaakt, moest eiser het verschil van € 96,71 aan onderhoudsbijdrage per kwartaal betalen. Eiser stuurde kwitanties op die zijn echtgenote in het derde kwartaal van 2021 had ontvangen met betrekking tot contante bedragen die zij aan de school van de kinderen zou hebben betaald.
3. In het bestreden besluit stelt de Svb zich op het standpunt dat op grond van artikel 35d van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (het Verdrag) geen recht meer bestaat op kinderbijslag voor kinderen die op of na 1 januari 2021 in Marokko wonen. Op grond van een overgangsregeling blijft het recht op kinderbijslag wel behouden als voor 1 januari 2021 al kinderbijslag werd ontvangen voor het kind in Marokko of als de ingangsdatum van het recht voor dat in Marokko wonende kind voor 2 januari 2021 ligt en voor zover de rechthebbende en het kind zonder onderbreking blijven voldoen aan de andere voorwaarden voor het recht op kinderbijslag. Eiser heeft bewijzen overgelegd die niet voldoen aan de voorwaarden die de Svb stelt voor het aantonen van het onderhoud van de kinderen in Marokko. De Svb accepteert alleen betaalbewijzen van in Nederland erkende banken en andere erkende geldtransactiekantoren. Omdat het Verdrag bepaalt dat bij een beëindiging van de kinderbijslag het recht niet meer kan herleven, krijgt eiser vanaf het derde kwartaal van 2021 geen kinderbijslag meer.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de Svb terecht de kinderbijslag met ingang van het derde kwartaal van 2021 heeft beëindigd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat de Svb terecht heeft besloten om de kinderbijslag met ingang van het derde kwartaal van 2021 te beëindigen. Dit betekent dat het beroep ongegrond wordt verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak
7. Eiser voert aan dat de door hem overgelegde betalingsbewijzen aan de school van de kinderen van twee keer 600 Marokkaanse dirham (hetgeen € 113,88 zou zijn) voldoende zijn om aan te tonen dat hij heeft voldaan aan de onderhoudsverplichting van zijn kinderen in het derde kwartaal van 2021. De betalingsbewijzen voldoen volgens eiser aan de voorwaarde van eenvoudige controleerbaarheid.
7.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep - de Raad - (o.a.de uitspraak van 17 mei 2018 ECLI:NL:CRVB:2018:1481) moet de verzekerde, voor een kind dat niet tot zijn huishouden behoort, op een voor verweerder eenvoudig te controleren wijze aantonen of aannemelijk maken dat hij aan de onderhoudseis heeft voldaan. De vraag of iets aan het vereiste van de eenvoudige controleerbaarheid van het aantonen van onderhoudsbijdragen voldoet, heeft verweerder nader uitgewerkt in zijn beleidsregel
SB 1057. Hieruit blijkt onder meer dat de Svb uitsluitend betalingen accepteert die zijn verricht via betalingsinstellingen en banken. Bij overschrijving van een bedrag van de rekening van de verzekerde naar de rekening van de verzorger van het kind is het (internet)bankafschrift voldoende bewijs voor het aantonen van de betaling. Alleen als door uitzonderlijke omstandigheden betaling via een erkende bank of betalingsinstelling niet mogelijk is, mag de verzekerde ook op andere wijze aantonen dat hij heeft voldaan aan de onderhoudsbijdrage. Het is dan echter aan de verzekerde om de onmogelijkheid van betaling op de voorgeschreven wijze aannemelijk te maken. Ook zal hij in die gevallen elke door hem gevolgde stap van de wijze van betaling moeten aantonen.
7.2.
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat uit de betalingsbewijzen niet op een eenvoudig controleerbare wijze blijkt dat eiser aan de onderhoudsplicht heeft voldaan. Deze betalingsmethode voldoet namelijk niet aan de vereisten van het beleid van de Svb. Eiser heeft niet gesteld dat er sprake was van uitzonderlijke omstandigheden waardoor hij niet via een erkende bank of betalingsinstelling de onderhoudsbijdrage aan zijn echtgenote heeft kunnen betalen.
8. Eiser wijst verder op vaste rechtspraak zoals de uitspraak van de Raad van
16 mei 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1821) waaruit volgt dat betalingen die in een bepaald kwartaal zijn verricht, worden geacht te zijn gedaan ten behoeve van de kosten van levensonderhoud in het betreffende kwartaal. De Svb zou het beleid hanteren dat betalingen die in een bepaald kwartaal verricht worden maar naar hun aard betrekking hebben op het hele jaar, als onderhoudsbijdragen voor volgende kwartalen beschouwd worden. Het schoolgeld dat voor het hele jaar ineens vooruit wordt betaald, zou een dergelijke betaling zijn. De betalingen die in het tweede en vierde kwartaal van 2021 zijn verricht, zien volgens eiser ook op de schoolgelden van het derde kwartaal van 2021. De Svb zou dit en de geldigheid van de schoolverklaringen, eiser wijst hierbij naar een uitspraak van de CRvB van 19 januari 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6742) onvoldoende hebben onderzocht en het besluit is volgens eiser genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8.1.
Ten aanzien van het derde kwartaal van 2021 heeft eiser geen bewijsstukken van betalingen ten behoeve van zijn kinderen overgelegd. Wel heeft hij bewijsstukken overgelegd van betalingen op 31 mei 2021 van € 250,-, op 15 oktober 2021 van € 155,51 en op 2 november 2021 van € 260,-. Op grond van vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2962) dient voor de toetsing aan de onderhoudseis in beginsel uitgangspunt te zijn hetgeen in het betrokken kwartaal voor onderhoud is betaald. Ook volgt uit die rechtspraak dat voor het toerekenen van bijdragen aan een volgend kwartaal ten minste een vast systeem van betalingen dient te bestaan waaruit valt af te leiden dat (een deel van) een bijdrage in een kwartaal niet anders dan (mede) voor een volgend kwartaal bestemd kan zijn. Verder kunnen onder omstandigheden betalingen die naar hun aard strekken voor een heel jaar, als onderhoudsbijdragen voor volgende kwartalen beschouwd worden. Uit de overgelegde gegevens blijkt niet van een vast systeem van betalingen van eiser op grond waarvan één of meer betalingen geheel of gedeeltelijk toegerekend kunnen worden aan het derde kwartaal van 2021. De momenten waarop is betaald en de bedragen die zijn betaald zijn daarvoor te wisselvallig. Het feit dat in totaal een hoger bedrag is betaald dan de verplichte onderhoudsbijdrage per kwartaal, kan niet leiden tot het oordeel dat aan de onderhoudseis is voldaan. Uit de overgelegde gegevens blijkt ook niet van betalingen verricht in of voor het derde kwartaal van 2021 die naar hun aard strekken voor een heel jaar of voor een langere periode dan het betreffende kwartaal. De uitspraak van de CRvB uit 2007 waarnaar eiser heeft verwezen, is niet vergelijkbaar met de zaak van eiser omdat niet in geschil is of de kinderen van eiser onderwijs volgen aan een school in Marokko.
9. Eiser doet een beroep op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel omdat hij telefonisch op 7 april 2021 door een medewerker van de Svb onjuist was geïnformeerd doordat hem was gezegd dat hij minimaal € 90,- per maand per kind moest uitgeven aan het onderhoud van zijn kinderen om zijn kinderbijslag te kunnen behouden. Eiser heeft zijn uitgavenpatroon hierop gebaseerd.
9.1.
Vaststaat dat eiser € 96,71 aan onderhoudsbijdrage per kwartaal moest betalen. Uit de gedingstukken blijkt niet dat eiser is geïnformeerd dat hij minimaal € 90,- per maand per kind aan onderhoudsbijdrage moet betalen en ook blijkt niet dat eiser hiernaar heeft gehandeld.
10. Eiser betoogt dat hij onevenredig wordt benadeeld omdat hij nooit meer kinderbijslag kan ontvangen. Zijn belangen wegen zwaarder dan het algemeen belang van de Svb.
10.1.
Het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb houdt in dat de nadelige gevolgen van een besluit voor een belanghebbende niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
10.2.
De hoofdregel van Artikel 35d onder a van het Verdrag is dat er geen recht meer op kinderbijslag bestaat voor kinderen die per 2 januari 2021 in Marokko wonen. In afwijking hiervan, op grond van artikel 35d onder b van het Verdrag, is dat de persoon die op
1 januari 2021 kinderbijslag ontvangt voor kinderen die in Marokko wonen, kinderbijslag blijft ontvangen voor zover de rechthebbende en het kind zonder onderbreking blijven voldoen aan de andere voorwaarden voor het recht op kinderbijslag.
10.3.
Het is een bewuste keuze en het doel van de regelgever geweest om vanaf
1 januari 2021 geen kinderbijslag meer toe te kennen voor kinderen die in Marokko wonen, tenzij er al recht op kinderbijslag bestond en men aan de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag bleef voldoen. De rechtbank leidt hieruit af dat de regelgever de negatieve gevolgen van deze keuze voor personen die kinderen in Marokko hebben, onder ogen heeft gezien en hun belangen heeft meegewogen maar daaraan geen doorslaggevend belang heeft toegekend. Hoewel de rechtbank ziet dat het nadelig is voor eiser dat hij geen kinderbijslag meer krijgt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt
.Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Nieuwstraten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
2 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) heeft de verzekerde recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar, indien het kind door hem wordt onderhouden.
In artikel 7, achtste lid, van de AKW is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld om te beoordelen of een kind door de verzekerde wordt onderhouden.
Deze nadere regels zijn neergelegd in het Besluit uitvoering kinderbijslag (Besluit). Op grond van het eerste lid van artikel 5 van het Besluit is het bedrag van de door de verzekerde aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen (onderhoudseis) voor 2021 € 433,00 per kalenderkwartaal.
Op grond van artikel 7b, eerste lid, van de AKW heeft geen recht op kinderbijslag de verzekerde ten behoeve van het kind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont.
In Svb Beleidsregel SB1057 - Voldoen aan de onderhoudsvoorwaarden - is het volgende (voor zover van belang) bepaald.
Uit vaste jurisprudentie van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 12 december 1990) komt ook als vaste regel naar voren dat betalingen die in een bepaald kwartaal zijn verricht worden geacht te zijn gedaan ten behoeve van de kosten van levensonderhoud in dat betreffende kwartaal.
Als in een kwartaal meer is betaald dan het minimumbedrag voor een bepaalde onderhoudsnorm kan het 'overschot' volgens de jurisprudentie van de CRvB in beginsel niet worden aangewend ter voldoening van de onderhoudsbijdrage voor het volgende kwartaal. Volgens de uitspraak van de CRvB van 27 december 1995 kunnen betalingen verricht in een bepaald kwartaal wel beschouwd worden als bijdrage voor een volgend kwartaal indien uit een vast systeem van betalingen valt af te leiden dat de bijdrage niet anders dan (mede) bestemd kan zijn voor een volgend kwartaal. De SVB hanteert het beleid dat betalingen die in een bepaald kwartaal verricht worden, maar naar hun aard betrekking hebben op het hele jaar, als onderhoudsbijdragen voor volgende kwartalen beschouwd worden. Een voorbeeld hiervan is het schoolgeld dat de verzekerde voor het hele jaar ineens vooruit betaalt.
Voorts hanteert de SVB het beleid dat zij bijdragen voor levensonderhoud niet toerekent aan kwartalen die vooraf gaan aan het kwartaal waarin de betaling plaatsvindt.
Uit vaste jurisprudentie van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 17 juli 1996) blijkt dat onderhoudsbijdragen voor kinderen die in het buitenland wonen op een voor de SVB eenvoudig te controleren wijze moeten plaatsvinden. Dit betekent dat de onderhoudsbijdrage voor kinderen in het buitenland in beginsel moet worden gedaan door middel van een bankoverschrijving aan de verzorger van het kind of het kind zelf. Bij het vaststellen van de hoogte van de betaalde onderhoudsbijdrage tellen overmakingskosten ook mee.
Voor de uitvoering van het vereiste van de eenvoudige controleerbaarheid van het aantonen van onderhoudsbijdragen hanteert de SVB de volgende voorwaarden:
  • De SVB accepteert uitsluitend betalingen, die zijn verricht via betalingsinstellingen en banken die op basis van het toepasselijke nationale recht bevoegd zijn om financiële transacties te verrichten.
  • Bij overschrijving van een bedrag van de rekening van de verzekerde naar de rekening van de verzorger van het kind is het (internet)bankafschrift voldoende bewijs voor het aantonen van de betaling.
  • Bij storting op de bankrekening van de verzorger van het kind of het kind, moet de verzekerde het stortingsbewijs overleggen.
  • Bij opname van een bedrag van de bankrekening van de verzekerde moet de verzekerde een bankafschrift overleggen waaruit blijkt dat het bedrag met de bankpas van de verzorger van het kind of van het kind is opgenomen. Het nummer van die bankpas moet bekend zijn bij de SVB.
  • Bij overmaking van bedragen door tussenkomst van erkende intermediairs, bijvoorbeeld via de Western Union Money Transfer, dienen zowel de storting door de verzekerde als de opname door de verzorger van het kind of het kind zelf, te worden aangetoond.
Alleen als door uitzonderlijke omstandigheden betaling via een erkende bank of betalingsinstelling niet mogelijk is, mag de verzekerde ook op andere wijze aantonen dat hij heeft voldaan aan de onderhoudsbijdrage. Het is dan echter aan de verzekerde om de onmogelijkheid van betaling op de voorgeschreven wijze aannemelijk te maken. Ook zal hij in die gevallen elke door hem gevolgde stap van de wijze van betaling moeten aantonen.
Artikel 35d Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko
a. In afwijking van artikel 5, eerste lid, heeft een persoon geen recht meer op kinderbijslag van een Verdragsluitende Partij uit hoofde van dit Verdrag voor kinderen die per 2 januari 2021 op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wonen.
b. De bepalingen van het bovenstaande lid a zijn niet van toepassing op een persoon die op
1 januari 2021 kinderbijslag ontvangt voor kinderen die op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wonen, zolang het kind blijft wonen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij waar het kind zich bevindt op 1 januari 2021 en voor zover de rechthebbende en het kind zonder onderbreking blijven voldoen aan de andere voorwaarden voor het recht op kinderbijslag.