ECLI:NL:RBROT:2023:8908

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
10429760
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en rechtsgeldigheid beëindigingsovereenkomst in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en SHM Construction B.V. [eiser01] vorderde een verklaring voor recht dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst bij SHM werkt, evenals vakantiegeld, loonstroken en de jaaropgave. SHM betwistte de vorderingen en stelde dat er een mondelinge vaststellingsovereenkomst was gesloten, waardoor de arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd. De kantonrechter oordeelde echter dat een mondelinge beëindiging niet rechtsgeldig is volgens artikel 7:670b BW, en dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog steeds voortduurde. De kantonrechter wees de meeste vorderingen van [eiser01] toe, met uitzondering van de eis tot betaling van de pensioenpremie, omdat hiervoor geen grondslag was. SHM werd veroordeeld tot betaling van het vakantiegeld, wettelijke verhoging en rente, en moest de gevraagde loonstroken en jaaropgave verstrekken. Daarnaast werd SHM veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van [eiser01] tot een totaal van € 484,- werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10429760 CV EXPL 23-9491
datum uitspraak: 22 september 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. E. Danso,
tegen
SHM Construction B.V.,
vestigingsplaats: Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.B. Maaten.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘SHM’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 24 maart 2023, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de brief van [eiser01] , met een bijlage.
1.2.
Op 23 augustus 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met de partijen besproken.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[eiser01] is op [datum01] op basis van een arbeidsovereenkomst gaan werken voor SHM. SHM heeft zich op een gegeven moment op het standpunt gesteld dat deze arbeidsovereenkomst is geëindigd en dat [eiser01] nu als zzp-er bij haar werkt. [eiser01] is het daar niet mee eens. Hij eist daarom een verklaring voor recht dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst bij SHM werkt. Hij eist daarnaast vakantiegeld over juni 2021 tot en met mei 2022, met wettelijke verhoging en wettelijke rente. Ook eist hij afgifte van loonstroken vanaf juni 2021 en de jaaropgave van 2022. [eiser01] stelt verder dat SHM hem heeft afgemeld bij het pensioenfonds. Hij eist daarom dat SHM veroordeeld wordt om de niet-betaalde pensioenpremie rechtstreeks aan hem te betalen. Ten slotte eist hij dat SHM wordt veroordeeld in de proceskosten.
2.2.
Volgens SHM moeten alle eisen worden afgewezen, omdat de partijen mondeling een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, waardoor de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
2.3.
De kantonrechter wijst bijna alle eisen van [eiser01] toe, omdat SHM onvoldoende heeft onderbouwd dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Alleen de eis om SHM te veroordelen de pensioenpremie rechtstreeks aan [eiser01] te betalen wordt afgewezen, omdat hier geen basis voor is. In dit vonnis licht de kantonrechter zijn oordeel toe.
De arbeidsovereenkomst tussen de partijen is niet geëindigd
2.4.
Er is geen discussie over dat [eiser01] op [datum01] bij SHM is gaan werken, op basis van een arbeidsovereenkomst. Volgens SHM is deze overeenkomst op een gegeven moment geëindigd, omdat de partijen mondeling een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. Op basis van de wet kan dat niet mondeling, maar alleen schriftelijk (artikel 7:670b BW). Als het dus al klopt dat [eiser01] en SHM mondeling overeenstemming hebben bereikt, dan is daardoor de overeenkomst niet geëindigd.
2.5.
Daar komt bij [eiser01] gewoon is blijven werken bij SHM en dat hij ook elke maand € 1.600,- op zijn rekening gestort kreeg met de omschrijving ‘salaris’. Volgens SHM werkte [eiser01] toen als zzp-er voor haar. [eiser01] heeft tijdens de zitting echter gesteld dat er sinds de vermeende mondelinge vaststellingsovereenkomst niets is veranderd aan de samenwerking. Dat is door SHM niet gemotiveerd betwist. Zelfs als partijen de arbeidsovereenkomst zouden hebben beëindigd, dan moet de rechtsverhouding daarna dus nog steeds worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst (artikel 7:610 BW).
2.6.
SHM heeft niet gesteld dat de arbeidsovereenkomst op een andere manier is geëindigd. Dit is de kantonrechter ook niet gebleken. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst op het moment van de dagvaarding nog steeds voortduurde. De geëiste verklaring voor recht wordt daarom toegewezen.
SHM moet het vakantiegeld over 2021-2022 betalen, met wettelijke verhoging en rente
2.7.
[eiser01] heeft op basis van de wet recht op vakantiebijslag (artikel 15 en 17 WML). Hij heeft onbetwist gesteld dat SHM deze niet heeft betaald over de periode juni 2021 tot en met mei 2022 en dat dit gaat om een bedrag van € 1.620,80. SHM wordt veroordeeld om dat bedrag alsnog te betalen.
2.8.
Omdat SHM het vakantiegeld te laat heeft betaald, heeft [eiser01] recht op wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW). Hij eist een verhoging van 25%. SHM heeft niet gevraagd deze verhoging te beperken en de kantonrechter ziet daar ook zelf geen aanleiding voor. SHM wordt daarom veroordeeld om € 405,20 aan wettelijke verhoging te betalen (25% van € 1.620,80).
2.9.
SHM heeft het vakantiegeld en de wettelijke verhoging te laat betaald. Zij moet daarom als schadevergoeding wettelijke rente betalen (artikel 6:119 BW). [eiser01] eist deze rente vanaf 24 maart 2023, de dag van dagvaarding. Deze eis wordt toegewezen.
SHM moet loonstroken en de jaaropgave afgeven
2.10.
SHM wordt veroordeeld om loonstroken over de periode juni 2021 tot en met maart 2023 en de jaaropgave van 2022 af te geven, zoals geëist door [eiser01] . SHM is verplicht om die stukken af te geven (artikel 7:626 BW en artikel 28 lid 1 sub e Wet op de loonbelasting) en [eiser01] heeft onbetwist gesteld dat ze dit niet heeft gedaan.
SHM hoeft de pensioenpremie niet aan [eiser01] te betalen
2.11.
[eiser01] heeft onbetwist gesteld (en onderbouwd) dat SHM onder het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds voor de meubelindustrie (Oak) valt, maar dat zij sinds juni 2021 geen pensioenpremie meer betaalt. [eiser01] eist dat SHM daarom wordt veroordeeld om de netto werkgeverspremie voor het pensioen rechtstreeks aan hem te betalen. [eiser01] heeft in de dagvaarding niet gesteld wat de grondslag van deze eis is. Tijdens de zitting heeft hij die ook niet gegeven, ondanks vragen van de kantonrechter. De kantonrechter ziet hier ook zelf geen grondslag hiervoor. Doordat het om een verplichtgesteld pensioen gaat, bouwt [eiser01] automatisch pensioen op, ook als SHM geen premie betaalt (artikel 4 Wet bpf 2000 en ECLI:NL:HR:2016:2375). Of SHM wel of geen premie betaalt, is dus iets wat speelt tussen SHM en het pensioenfonds. Bij gebrek aan een grondslag wordt de eis tot betaling van de pensioenpremie daarom afgewezen.
SHM moet de proceskosten betalen
2.12.
SHM krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 86,- aan griffierecht en € 398,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 199,‑) Dit is totaal € 484,-. Omdat [eiser01] procedeert op basis van een toevoeging moet SHM dit bedrag rechtstreeks aan mr. E. Danso, de gemachtigde van [eiser01] , betalen.
2.13.
Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet SHM ook een bedrag betalen van € 99,50 (1/2 punt x € 199,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart voor recht dat de rechtsverhouding tussen [eiser01] en SHM moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW;
3.2.
veroordeelt SHM om aan [eiser01] te betalen € 2.016,-, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 24 maart 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt SHM om de loonstroken over de periode juni 2021 tot en met maart 2023 en de jaaropgave van 2022 aan [eiser01] te verstrekken;
3.4.
veroordeelt SHM in de proceskosten, die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 484,-, die SHM rechtstreeks aan de gemachtigde van [eiser01] moet betalen;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.
33394