ECLI:NL:RBROT:2023:9063
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking en verzoek om immateriële schadevergoeding
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking van de gemeente Rotterdam. Eiser, vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van de onroerende zaak aan [adres 1] voor het belastingjaar 2021, die door de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. J.K. Lanser, was vastgesteld op € 165.000,-. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en dat deze op € 158.000,- zou moeten worden vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk heeft gemaakt door middel van een taxatierapport en een waardematrix, waarin de waarde is onderbouwd met vergelijkingsobjecten. Eiser heeft echter niet kunnen aantonen dat de vergelijkingsobjecten niet bruikbaar waren voor de waardering. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de staat van de onroerende zaak en dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Daarnaast heeft eiser verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn was overschreden, maar wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat eiser geen meer dan zeer gering financieel belang had bij de verlaging van de WOZ-waarde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.