In deze zaak heeft verzoeker op 17 april 2023 een verzoekschrift ingediend tot opheffing van zijn faillissement, uitgesproken op 22 maart 2022, en tegelijkertijd de toepassing van de schuldsaneringsregeling verzocht. Tijdens de zitting op 25 augustus 2023 zijn verzoeker, zijn begeleider en de curator gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet op de hoogte was van de mogelijkheid om een verzoek tot schuldsanering in te dienen, omdat hij de oproepbrief van de rechtbank niet had ontvangen door problemen met de postbezorging. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het niet indienen van het verzoek niet aan verzoeker kan worden toegerekend, waardoor hij ontvankelijk is in zijn verzoek.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat er geen redenen zijn om het verzoek tot opheffing van het faillissement en de toepassing van de schuldsaneringsregeling af te wijzen. Verzoeker had slechts kort een onderneming en heeft zich snel gerealiseerd dat hij niet verder kon. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ontbreken van een goede administratie in deze specifieke situatie geen belemmering vormt voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het verzoek is toegewezen, en de rechtbank heeft het salaris van de curator en de verschotten vastgesteld.
Verzoeker heeft verzocht om verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling met een jaar, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet gerechtvaardigd is gezien de omstandigheden. De ingangsdatum van de regeling is vastgesteld op de datum van het vonnis, en de termijn van de regeling is vastgesteld op achttien maanden, eindigend op 1 maart 2025. De rechtbank heeft ook de benoeming van de rechter-commissaris en de bewindvoerder geregeld, en de curator is belast met het beheer van de boedel.