In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker01], en zijn werkgever, aangeduid als [verweerder01]. De werknemer had zich ziek gemeld op 10 juni 2023, maar de werkgever betwistte de ziekte en meldde de werknemer uit dienst per 11 juli 2023. De werknemer verzocht de rechtbank om te verklaren dat de arbeidsovereenkomst onregelmatig was opgezegd en vorderde diverse vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding en achterstallig salaris.
De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever, omdat het WhatsApp-bericht van 11 juli 2023 niet als een ontslag op staande voet kon worden gekwalificeerd. De rechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst per 11 juli 2023 was geëindigd, en dat de werknemer geen recht had op de gevorderde vergoedingen. Wel werd vastgesteld dat de werknemer recht had op betaling van achterstallig salaris over de periode van 25 april tot en met 9 juni 2023, omdat de werkgever onvoldoende had onderbouwd dat er een grond was om het salaris in te houden.
Daarnaast werd de werknemer in de gelegenheid gesteld om een deskundigenverklaring van het UWV aan te vragen met betrekking tot zijn ziekte, aangezien hij deze niet had overgelegd. De procedure werd aangehouden in afwachting van deze verklaring. De kantonrechter hield iedere verdere beslissing aan en bepaalde dat de werknemer binnen twee weken moest laten weten of hij gebruik wilde maken van de mogelijkheid om de deskundigenverklaring aan te vragen.