ECLI:NL:RBROT:2024:1067

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
ROT 22/6055
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd door het CAK wegens niet tijdig afsluiten van een zorgverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten B.V. (CAK). De eiser had een boete van € 437,25 opgelegd gekregen omdat hij niet binnen de gestelde termijn een zorgverzekering had afgesloten, zoals vereist op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De rechtbank heeft vastgesteld dat het CAK de eiser op 2 mei 2022 een aanmaning had gestuurd om een zorgverzekering af te sluiten, met de deadline van 2 augustus 2022. De eiser heeft pas op 2 augustus 2022 een aanvraag ingediend, waardoor hij niet aan de vereiste termijn voldeed. De rechtbank oordeelde dat het CAK terecht de boete had opgelegd, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij de aanmaning niet had ontvangen en dat hij niet in staat was om tijdig een verzekering af te sluiten. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de onredelijke hoogte van de boete en het niet ontvangen van de aanmaning, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de boete rechtmatig was en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van verzekeringsplichtigen onder de Zvw en de rol van het CAK in het handhaven van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/6055

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten B.V. (CAK),

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

Het CAK heeft met het besluit van 9 augustus 2022 aan eiser een boete van € 437,25 opgelegd vanwege het niet tijdig afsluiten van een zorgverzekering. Met het bestreden besluit van 1 december 2022 heeft het CAK het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Het CAK heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2024 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het CAK.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 2 mei 2022 heeft het CAK aan eiser een schriftelijke aanmaning gestuurd om een zorgverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) af te sluiten. Daarbij heeft het CAK eiser meegedeeld dat hem een boete wordt opgelegd als hij niet binnen drie maanden, dus voor 2 augustus 2022, een zorgverzekering heeft afgesloten. Eiser heeft op
2 augustus 2022 via een e-mail een aanvraag bij VGZ voor een zorgverzekering ingediend. Deze verzekering is per 1 september 2022 ingegaan. Daarmee is niet binnen drie maanden na de aanmaning voor 2 augustus 2022 een zorgverzekering afgesloten. Vervolgens heeft het CAK de onder de inleiding vermelde besluiten genomen.

Standpunt eiser

2. Eiser is het niet eens met de opgelegde boete. Hij voert in beroep hiertoe aan dat hij de aanmaning van 2 mei 2022 niet heeft ontvangen, omdat deze niet aan het correcte adres is verzonden en het CAK niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de brief heeft ontvangen. Tot 19 oktober 2021 had eiser een briefadres op het adres [adres 1] , [postcode 1] . De gemeente Zwijndrecht heeft per die datum zijn briefadres oneigenlijk uit de Basisregistratie Personen (BRP) verwijderd. Eiser voert aan dat hij nadien binnen drie maanden zich alsnog verzekerd heeft, per 1 september 2022. Daarnaast is de boete onredelijk hoog en toont de hoogte aan dat het besluit om die reden al onrechtmatig genomen is.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank dient te beoordelen of het CAK eiser terecht een boete van € 437,25 euro heeft opgelegd.
4. Het wettelijk kader staat in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
De aanmaning van 2 mei 2022
5. Het is vaste rechtspraak dat, indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. (Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1318).
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de persoonsgegevens van eiser (als ingezetene) ten tijde van belang waren opgenomen in de BRP van de gemeente Zwijndrecht (met woonadres [adres 2] , [postcode 2] per 19 oktober 2021). Eiser erkent dat dat adres zijn woonadres is. De aanmaning van 2 mei 2022 en het besluit van 9 augustus 2022 zijn naar dit adres verzonden. De rechtbank is van oordeel dat het CAK de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt. De aanmaning en het besluit van 9 augustus 2022 zijn voorzien van een juiste adressering en een verzenddatum. Bovendien is sprake van een deugdelijke verzendadministratie, zoals bij bestreden besluit en in het verweerschrift nader is toegelicht, en is niet gebleken van problemen bij de verzending van poststukken. Dat eiser de voorkeur heeft zijn correspondentie te ontvangen op zijn postadres en niet zijn woonadres, maakt dat niet anders. Het CAK was op 2 mei 2022 en op 9 augustus 2022 niet op de hoogte van het postadres van eiser en mocht uitgaan van de gegevens uit het BRP.
De verzekering
7. Vast staat dat eiser niet heeft voldaan aan de aanmaning van 2 mei 2022 om binnen de gestelde termijn een zorgverzekering te laten afsluiten. In de schriftelijke aanmaning van 2 mei 2022 is een termijn van drie maanden gesteld, waarbij is aangegeven dat voor
2 augustus 2022 een zorgverzekering moest zijn afgesloten. Eisers aanvraag voor een verzekering op 2 augustus 2022 en zijn stelling in het beroepschrift dat hij per 1 september 2022 een zorgverzekering heeft, maken dat hij niet voor 2 augustus 2022 een zorgverzekering heeft afgesloten en daarmee niet heeft voldaan aan de aanmaning. Niet gebleken is dat eiser geen verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig afsluiten van een zorgverzekering, dan wel dat hij niet in staat was dit te doen.
De hoogte van de boete
8. Nu eiser niet binnen de gestelde termijn een Nederlandse zorgverzekering heeft afgesloten, was het CAK gezien het bepaalde in artikel 9b van de Zvw gehouden om aan eiser een bestuurlijke boete op te leggen.
9. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat ook in een geval
waarin sprake is van het vrijwel ontbreken van draagkracht, het toch geboden is een boete op te leggen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:547). Dit vanwege de prikkel tot verzekering tegen ziektekosten waarvan het belang onder andere gelegen is in de waarborging van de volksgezondheid. Bij het opleggen van de boete dient wel rekening te worden gehouden met de inkomens- en vermogenspositie van de verzekeringsplichtige. Vast staat dat eiser een inkomen heeft waarmee hij de boete van
€ 437,25 (dat kan op verzoek in drie termijnen) zou moeten kunnen betalen. Het CAK heeft dan ook geen reden hoeven zien om de boete met toepassing van artikel 5:46, derde lid, van de Awb te matigen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de boete in termijnen is betaald.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Wet langdurige zorg (Wlz)
In artikel 1.2.1 van de Wlz is bepaald dat ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
In artikel 2.1.1, onder a, van de Wlz is bepaald dat verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die ingezetene is.
Zorgverzekeringswet (Zvw)
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Zvw, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, is degene die op grond van de Wet langdurige zorg en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 van de Zvw bedoelde risico.
Op grond van artikel 9a, eerste lid, van de Zvw, gaat het CAK op basis van vergelijking van bij ministeriële regeling aan te wijzen bestanden na welke verzekeringsplichtigen in weerwil van hun verzekeringsplicht niet krachtens een zorgverzekering verzekerd zijn.
In het tweede lid is bepaald dat het CAK een verzekeringsplichtige als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke aanmaning zendt om zich binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aanmaning, alsnog op grond van zo'n verzekering te verzekeren of te laten verzekeren.
Op grond van artikel 9b, eerste lid, van de Zvw, legt het CAK, indien een verzekeringsplichtige aan wie een aanmaning als bedoeld in artikel 9a is verzonden, niet binnen drie maanden na verzending daarvan verzekerd is, hem een bestuurlijke boete op.
In het tweede lid is bepaald dat de hoogte van de boete gelijk is aan driemaal de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag.
In het vijfde lid is bepaald dat tegelijk met de oplegging van de boete het CAK meedeelt wat de gevolgen zullen zijn indien de verzekeringsplichtige niet binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de dag van verzending van de beschikking tot oplegging van de boete, alsnog verzekerd zal zijn.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb is bepaald dat in de Awb onder een bestraffende sanctie wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.
Op grond van artikel 5:40, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuurlijke boete verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
In artikel 5:41 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
In artikel 5:46, derde lid, van de Awb is bepaald dat indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete oplegt indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.