ECLI:NL:RBROT:2024:1346

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
10783801
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek werknemer tot betaling aanzegvergoeding en afwijzing tegenverzoek werkgever tot schadevergoeding i.v.m. diefstal van bedrijfsmiddelen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen een werknemer en werkgever. De werknemer, die sinds 7 september 2020 in dienst was bij de werkgever, verzocht om betaling van een aanzegvergoeding van € 3.011,42 bruto. De werkgever had de werknemer beschuldigd van diefstal van bedrijfsmiddelen en verzocht om schadevergoeding van € 2.371,32. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2023 werd duidelijk dat de werknemer en zijn vader, die ook betrokken was bij de zaak, ontslag hadden genomen na beschuldigingen van diefstal. De kantonrechter oordeelde dat de aanzegvergoeding verschuldigd was, omdat de werkgever niet tijdig schriftelijk had geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter benadrukte dat de werkgever de aanzegvergoeding moest betalen, tenzij zou blijken dat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan diefstal. De werkgever kon echter niet aantonen dat de werknemer betrokken was bij de diefstal van bedrijfsmiddelen. De kantonrechter wees het verzoek van de werkgever tot schadevergoeding af, omdat er onvoldoende bewijs was dat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan diefstal. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van de aanzegvergoeding en de proceskosten, die in totaal € 922,- bedroegen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10783801 VZ VERZ 23-9686
datum uitspraak: 15 februari 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoeker,
verweerder in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J. Marges,
tegen
[verweerder01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] , gemeente Rotterdam,
verweerster,
verzoekster in het tegenverzoek,
vertegenwoordigd door: [naam01] .
De partijen worden ‘Werknemer’ en ‘Werkgever’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 6 november 2023;
  • het verweerschrift, met bijlagen.
1.2.
Op 12 december 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken gelijktijdig met de zaak van [naam02] (hierna: [naam02] ), de vader van Werknemer, tegen Werkgever (zaaknummer 10792190 VZ VERZ 23-9777). Daarbij waren aanwezig:
  • Werknemer en [naam02] , met mr. Marges;
  • [naam03] (hierna: [naam03] ), directeur, en zijn vrouw [naam04] (hierna: [naam04] ) die administratieve werkzaamheden verricht voor Werkgever, met zijn zus
[naam01] .
1.3.
Om partijen gelegenheid te geven een schikking te treffen is de uitspraak aangehouden. Zij zijn er onderling niet uitgekomen.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
Werknemer verzoekt Werkgever te veroordelen tot betaling aan hem van
€ 3.011,42 bruto aan aanzegvergoeding, met rente. Werkgever verzoekt Werknemer te veroordelen tot betaling van € 2.371,32 aan schadevergoeding.
Wat is er gebeurd?
2.2.
Werknemer is op 7 september 2020 bij Werkgever in dienst getreden in de functie van bouwmedewerker voor de duur van één jaar. Nadien is de arbeidsovereenkomst steeds stilzwijgend voortgezet, waardoor vanaf 7 september 2023 sprake is geweest van een dienstverband voor onbepaalde tijd. Op 17 oktober 2023 heeft op het kantoor van Werkgever een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds [naam03] en [naam04] en anderzijds Werknemer en [naam02] , waarbij zij beschuldigd zijn van diefstal van bedrijfsmiddelen. Gevraagd om een reactie hebben Werknemer en [naam02] meegedeeld ontslag te nemen. Ook hebben zij ieder afzonderlijk een handgeschreven en ondertekend briefje opgesteld waarin vermeld wordt:
“Ik stop met werken bij [verweerder01] 17-10-2023 bij deze neem ik ontslag".Op 28 november 2023 is namens Werkgever aangifte gedaan bij de politie van verduistering door Werknemer, [naam02] en ene [naam05] (hierna: [naam05] ).
Wat vindt de kantonrechter
Het verzoek: aanzegvergoeding
2.3.
De aanzegvergoeding is in beginsel verschuldigd. Het gaat om één maand loon, dus € 3.011,42 bruto. Dat bedrag is gebaseerd op het erkende laatstverdiende loon van Werknemer van € 2.779,78 bruto per vier weken, welk loon is omgerekend naar het maandloon. De reden waarom dit wordt toegewezen is dat Werkgever uiterlijk één maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege zou eindigen, dus uiterlijk op 7 augustus 2023, Werknemer schriftelijk had moeten informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Dat moet ook bij een overgang van een tijdelijk contract naar een vast contract, zoals bij Werknemer. Dat is niet gebeurd. Bij de mondelinge behandeling is aangevoerd dat Werknemer wel meermaals mondeling is meegedeeld dat het contract doorliep en dat hij kon blijven werken, maar dat verweer kan Werkgever niet baten, want uit de wet volgt dat de werknemer ook over een verlenging een maand van tevoren schriftelijk geïnformeerd moet worden (artikel 7:668 lid 1, onder a, en lid 3 BW). Dat dit schriftelijk moet is ook door de Hoge Raad bevestigd [1] .
2.4.
Echter, of Werkgever de aanzegvergoeding zal moeten uitbetalen aan Werknemer hangt af van het lot van de tegeneis. De vraag is of Werknemer zich, al dan niet samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan diefstal/verduistering van bedrijfsmiddelen van Werkgever. Werknemer heeft pas na zijn ontslagname aanspraak gemaakt op de aanzegvergoeding. Mocht komen vast te staan dat Werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal/verduistering tijdens zijn dienstverband met Werkgever, en vervolgens ontslag heeft genomen toen hij daarop werd aangesproken, dan is de kantonrechter met Werkgever tegen de achtergrond van wat hiervoor is overwogen van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om Werkgever te veroordelen tot betaling van de aanzegvergoeding. De kantonrechter begrijpt uit het door Werkgever gevoerde verweer dat Werkgever bedoeld heeft hierop een beroep te doen. Hierna zal worden beoordeeld of Werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal/verduistering.
Het tegenverzoek: schadevergoeding
2.5.
Werkgever verzoekt Werknemer te veroordelen om een schadevergoeding te betalen omdat Werknemer zich volgens Werkgever schuldig heeft gemaakt aan diefstal/verduistering van bedrijfsmiddelen. Werknemer betwist dat hiervan sprake is. De stelplicht en bewijslast van de diefstal/verduistering rust op Werkgever. De kantonrechter is van oordeel dat Werkgever niet heeft voldaan aan zijn stelplicht ten aanzien van de betrokkenheid van Werknemer bij mogelijke diefstal/verduistering. Vast staat dat Werknemer geen enkele rol heeft gespeeld in het incident waarvan videobeelden zijn opgenomen. In deze opname hebben volgens Werkgever [naam02] en [naam05] het magazijn van Werkgever bezocht op een ongebruikelijk tijdstip en wat zij vervolgens meenamen naar de auto bewust buiten het zicht van de camera gehouden. Niet gesteld of gebleken is dat Werknemer hier op enigerlei wijze bij betrokken is geweest. Dat er - naar de kantonrechter begrijpt - in de loop der tijd enkele gereedschappen zijn verdwenen bij Werkgever leidt nog niet tot de conclusie dat Werknemer deze heeft gestolen of verduisterd. Werknemer heeft ruim drie jaar bij Werkgever gewerkt en naast Werknemer, [naam02] en [naam05] zijn nog tenminste vijf andere personen werkzaam geweest bij Werkgever in de periode dat er volgens Werkgever gereedschap zou zijn verdwenen. In dit verband valt op dat een aanzienlijk deel van de facturen dateert uit februari en september 2020. Met andere woorden, er kunnen allerlei personen in de loop der tijd gereedschappen hebben verduisterd. Werkgever heeft niets gesteld waaruit zou kunnen volgen dat Werknemer daarbij een rol heeft gespeeld, behalve dat Werknemer zou hebben gezegd op 17 oktober 2023 dat hij een cirkelzaag in de bus van Werkgever zou hebben gezet, maar die cirkelzaag is daar niet aangetroffen. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter te mager om aan te nemen dat Werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal/verduistering van bedrijfseigendommen voor een bedrag van € 2.371,32. Een factuur ter zake van de cirkelzaag is overigens ook niet in het geding gebracht. Werkgever heeft gelet op het voorgaande te weinig gesteld om tot bewijslevering te worden toegelaten.
2.6.
Dit betekent dat Werkgever zal worden veroordeeld om de aanzegvergoeding aan Werknemer te betalen, dus € 3.011,42 bruto, met rente vanaf 7 september 2023.
Proceskosten
2.7.
Werkgever moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Werknemer vast op € 244,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 922,-. Voor het verweer tegen de tegeneis is geen extra salaris toegekend, omdat geen schriftelijk verweer is gevoerd. Hier kan nog een bedrag bijkomen als deze beschikking wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.8.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Werkgever tot betaling aan Werknemer van € 3.011,42 bruto aan aanzegvergoeding, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 7 september 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt Werkgever in de proceskosten, die aan de kant van Werknemer worden vastgesteld op € 922,-;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
465

Voetnoten

1.HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1374