ECLI:NL:RBROT:2024:13710

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
C/10/ 639223 /FA RK 22-3806 en C/10/681812 / FA RK 24-4953
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging ouderlijk gezag en zorgregeling in een complexe gezinssituatie met minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 11 november 2024, zijn verzoeken gedaan door beide ouders met betrekking tot het ouderlijk gezag en de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De man verzoekt om wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag naar een eenhoofdig gezag, terwijl de vrouw haar verzoek om alleen belast te worden met het gezag onderbouwt met de stelling dat de man mogelijk illegaal in Nederland verblijft. De rechtbank heeft eerder in een beschikking van 13 december 2023 het gezamenlijk gezag vastgesteld, maar de vrouw is van mening dat dit op onjuiste gronden is gebeurd. De rechtbank overweegt dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die een wijziging van het gezag rechtvaardigen en wijst het verzoek van de vrouw af. De man verzoekt ook om de voorlopige zorgregeling uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren, omdat de vrouw niet meewerkt aan de zorgregeling. De rechtbank concludeert dat de vrouw haar medewerking aan het contact tussen de man en de minderjarige onthoudt, wat in strijd is met haar verplichtingen als ouder. De rechtbank houdt de beslissing over de zorgregeling aan en verwacht dat de vrouw zal meewerken aan de hulpverlening van de GI om het contact tussen de man en de minderjarige te herstellen. De zaak wordt aangehouden tot 1 mei 2024 voor een pro forma zitting, waarbij de GI verslag zal uitbrengen over de voortgang van de hulpverlening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/ 639223 /FA RK 22-3806
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/681812 / FA RK 24-4953
Beschikking van 11 november 2024 over het ouderlijk gezag, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) en de regeling van informatie- en consultatieregeling
in de zaak
(C/10/639223)van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.C. Spil te Amsterdam,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. P. van Baaren te Rotterdam,
e n
in de zaak
(C/10/681812)
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. P. van Baaren te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.C. Spil te Amsterdam,
ouders van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI), gevestigd te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
In de zaak C/10/639223
  • de (deel-)beschikking van 13 december 2023;
  • de beschikking van het Hof Den Haag d.d. 24 april 2024;
  • het F9 formulier uitlaten stand van zake van de zijde van de vrouw d.d. 13 augustus 2024;
  • het F9 formulier uitlaten stand van zaken, tevens houdende een
In de zaak C/10/681812:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 27 juni 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op
  • 9 september 2024;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, ingekomen op 12 september 2024;
  • het F9 formulier met bijlagen van de zijde van de vrouw, gedateerd 18 september 2024;
  • het F9 formulier met bijlagen van de zijde van de vrouw , gedateerd 25 oktober 2024;
  • briefrapportage GI d.d. 24-10-2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2024, waarbij de zaken gezamenlijk zijn behandeld.
Daarbij zijn verschenen:
  • partijen en advocaten voornoemd;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon A] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [persoon B] .

2.De beoordeling

Inzake zaaknummer C/10/639223
2.1.
Bij beschikking van 13 december 2023:
  • is het ouderlijk gezag over de minderjarige gewijzigd in die zin dat partijen dit gezag over de minderjarige vanaf de datum beschikking gezamenlijk uitoefenen;
  • is een voorlopige zorgregeling bepaald waarbij de man minimaal vier uur per week contact heeft met de minderjarige onder regie van de GI, waarbij een verdere uitbreiding in tijd en frequentie aan deze GI wordt gelaten.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden ten aanzien van de definitieve zorgregeling.
De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van dat onderwerp is opgenomen in die beschikking.
Inzake zaaknummer: C/10/681812
2.2.
De vrouw verzoekt haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige, onder gelijktijdige wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2023 op dat punt.
2.3.
De man heeft zijn verzoek ( in de procedure: C/10/639223) aangevuld, alsmede in de zaak (C/10/681812) zelfstandige verzoeken gedaan die overigens hetzelfde inhouden in die zin dat hij verzoekt:
  • te bepalen dat het gezag van de vrouw over de minderjarige voor de duur van één jaar zal worden beëindigd;
  • te bepalen dat de bij beschikking van 13 december 2023 vastgestelde voorlopige zorgregeling uitvoerbaar bij lijfsdwang zal worden verklaard, in die zin dat indien de vrouw niet meewerkt aan de zorgregeling haar voor iedere overtreding telkens voor de duur van 48 uur dan wel voor de duur door de rechtbank in goede justitie te bepalen, lijfsdwang kan worden opgelegd en te bepalen dat de kosten van lijfsdwang voor rekening komen van de vrouw;
  • de definitief vast te stellen zorgregeling, onder regie van de GI, dan wel door de rechtbank in goede justitie te bepalen, uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren, in die zin dat indien de vrouw niet meewerkt aan de zorgregeling haar voor iedere overtreding telkens voor de duur van 48 uur dan wel voor de duur door de rechtbank in goede justitie te bepalen, lijfsdwang kan worden opgelegd en te bepalen dat de kosten van lijfsdwang voor rekening komen van de vrouw.
2.4.
Gezien hetgeen door partijen over en weer is verzocht en de samenhang tussen de zaken zal de rechtbank de zaken per onderwerp verder behandelen.
Wijziging ouderlijk gezag.
2.5.
Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Indien één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW genoemde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
Het bovenstaande kan anders uitpakken als de met gezag belaste ouder de andere ouder op geen enkele manier een opening biedt om betrokken te zijn bij het leven van het kind (vgl Hoge Raad 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:533). In die situatie moet in de beschikking nog een belangenafweging worden gemaakt tussen het klem en verloren raken van de minderjarige en het buiten spel staan van de andere ouder.
2.6.
De vrouw stoelt haar verzoek om haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige, onder gelijktijdige wijziging van de beschikking van 13 december 2023, op twee gronden.
Allereerst stelt de vrouw dat de rechtbank bij haar beschikking van 13 december 2023 op onjuiste gronden partijen gezamenlijk heeft belast met het ouderlijk gezag. De vrouw stelt dat de rechtbank in strijd met de wet ondanks het risico van het klem en verloren raken van de minderjarige toch partijen heeft belast met gezamenlijk gezag.
Vervolgens stelt de vrouw dat er sprake is van een gewijzigde omstandigheid, te weten dat de man hier mogelijk illegaal zou verblijven.
De vrouw erkent overigens dat zij zoekt naar argumenten om het gedeeld gezag kwijt te raken, maar geeft daarbij aan dat de rechtbank dit andersom ook heeft gedaan.
2.7.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij bepleit de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel het verzoek af te wijzen.
2.8.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9.
Anders dan de vrouw stelt heeft de rechtbank uitgebreid gemotiveerd onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad genoemd onder 2.5 waarom zij ondanks het risico dat de minderjarige klem en verloren zou raken, van oordeel was dat in deze zaak het verzoek voor gezamenlijk gezag werd toegewezen. De vrouw is het kennelijk niet eens met deze beslissing. Daarvoor lag de weg van hoger beroep open, die de vrouw niet heeft benut. Dat de rechtbank bij haar beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, is niet gesteld en ook niet gebleken. Het verzoek van de vrouw op dit punt heeft het karakter van een verkapt hoger beroep.
Anders dan de vrouw betoogt, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake van gewijzigde omstandigheden. De vrouw heeft in dit kader gesteld dat de man illegaal in Nederland verblijft. Door de man is een brief van de IND van 6 augustus 2024 overgelegd waaruit blijkt dat aan de man inmiddels een verblijfsvergunning voor vijf jaar is verleend.
Het verzoek van de vrouw haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt afgewezen.
Het beëindigen van het ouderlijk gezag van de vrouw voor de duur van één jaar
2.10.
De man verzoekt te bepalen dat het gezag van de vrouw over de minderjarige voor de duur van één jaar zal worden beëindigd.
2.11.
De rechtbank wijst het verzoek van de man af, omdat de wet niet de mogelijkheid biedt het gezag tijdelijk te beëindigen.
2.12.
Artikel 1:253a, eerste lid, BW bepaalt dat in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Deze regeling ziet op geschillen tussen ouders over de uitoefening van het gezag en kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de verblijfplaats van de minderjarigen, de zorgverdeling, schoolkeuze of medische aangelegenheden. Het bepaalde in art. 1:253a BW biedt de rechter echter niet de mogelijkheid om de beslissing inzake het gezag zelf te wijzigen, te schorsen of te beëindigen. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 13 mei 2022 (ECLI:NL:HR:2022:684)
Voor zover de man een beroep doet op artikel 1:253r BW, kan dat evenmin slagen. Ingevolge dit artikel kan het gezag van een ouders geschorst worden indien de ouder die het gezag uitoefent al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen, of het bestaan of de verblijfplaats van die ouder onbekend is. Beide situaties doen zich hier niet voor. Niet gebleken is dat het voor de moeder onmogelijk is om het gezag uit te oefenen.
Nu de (wettelijke) grondslag voor de al dat niet tijdelijke beëindiging dan wel schorsing van het gezag van de vrouw ontbreekt, wordt het verzoek van de man op dit punt afgewezen.
Het uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaren van de voorlopige zorgregeling alsmede de informatieplicht
2.13.
De man verzoekt de voorlopige zorgregeling bepaald bij beschikking van 13 december 2023, alsmede de informatieplicht (met hieraan een dwangsom gekoppeld) vastgesteld bij beschikking van 16 september 2022, uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren, in die zin dat indien de vrouw niet meewerkt aan de zorgregeling haar voor iedere overtreding telkens voor de duur van achtenveertig uur, dan wel voor de duur door de rechtbank in goede justitie te bepalen, lijfsdwang kan worden opgelegd en te bepalen dat de kosten van lijfsdwang voor rekening komen van de vrouw.
2.14.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
2.15.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
2.16.
De bij beschikking van 13 december 2023 bepaalde voorlopige zorgregeling, waarbij de man minimaal vier uur per week contact heeft met de minderjarige onder regie van de GI en waarbij een verdere uitbreiding in tijd en frequentie aan de GI wordt overgelaten, wordt door de vrouw niet nagekomen.
2.17.
De man stelt dat de vrouw haar medewerking aan het bewerkstelligen van omgang blijft weigeren en dat zij geen uitvoering geeft aan de beschikking van de rechtbank van 13 december 2023. Ook weigert zij mee te werken aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Tot op heden is er nog steeds geen omgang tussen de man en de minderjarige geweest. De vrouw handelt in strijd met de verantwoordelijkheid/verplichting die het gezag behelst. Ook weigert zij de man te informeren conform de informatieplicht vastgesteld bij beschikking van 16 september 2022 door de rechtbank Rotterdam. Een dwangsom is geen effectief dwangmiddel gebleken omdat er beslag ligt op de bijstandsuitkering van de vrouw voor een dermate hoog bedrag dat het beslag geen doel treft. De man stelt dat hetgeen hij thans verzoekt een uiterste middel is. Hij wil niets liever dan zijn zoon leren kennen en hij heeft al van alles geprobeerd. De man wil overal aan meewerken, maar omdat de vrouw nergens aan meewerkt en er geen enkele opening schijnt te zijn, ziet hij geen andere optie dan lijfsdwang te verzoeken.
2.18.
De vrouw stelt dat lijfsdwang in dit dossier een te zwaar middel is. De vrouw heeft nog twee andere kinderen van dertien en negen jaar, die ook haar zorg nodig hebben. Het is erg ingrijpend voor de kinderen als hun moeder wordt opgesloten als een misdadiger en dat is niet in hun belang. De vrouw stelt dat het de man alleen te doen is om een verblijfstitel in Nederland te verkrijgen en haar hiervoor wil gebruiken.
De vrouw stelt dat de minderjarige een bijzonder kind is dat moeilijk contact maakt met andere mensen en hiervoor ook angstig is. De minderjarige zit sinds september 2023 op de peuterspeelzaal en hij heeft nog steeds problemen met de juf. De problemen van de minderjarige slokken de vrouw op en zij heeft geen tijd voor de man. Daarbij ziet de vrouw niet in dat het belangrijk is voor een kind dat het zijn vader leert kennen. Zij vindt dat een theorie. De vrouw kent zelf haar vader ook niet en er is met haar niets mis. Zij is het levende voorbeeld dat het niet erg is, indien een kind zijn vader niet kent. Dat het contact met het wijkteam (tijdelijk) is verbroken komt doordat de vrouw het niet fijn vindt dat de gegevens omtrent de hulpverlening met de man worden gedeeld, omdat daar ook soms stukjes in staan die over haar gaan. Zij heeft overigens wel vertrouwen in mevrouw Erkens de Jeugd- en Gezinscoach van het wijkteam.
2.19.
Uit de door de vrouw overgelegde schriftelijke bespreking van het Multidisciplinair advies Intergrale Vroeghulp van 5 augustus 2024 blijkt het volgende.
De peuterspeelzaal waar de minderjarige nu naar toe gaat ziet dat hij weinig contact maakt met anderen en de dagstructuur niet kan volgen. De peuterspeelzaal heeft hem aangemeld bij een kinderopvang plus die vervolgens heeft aangegeven hem niet te kunnen bieden wat hij nodig heeft. Tijdens het Multidisciplinair overleg Integrale Vroeghulp is de minderjarige kort geobserveerd en hij wordt gezien als een vriendelijk jong ogend kind dat enigszins afwachtend binnenkomt. Opvallend is dat hij veel herhalend spel laat zien en geen taal laat horen. Ook reageert hij minimaal op toenadering van de orthopedagoog. Later als de orthopedagoog het nogmaals probeert accepteert hij wel haar aanwezigheid, maar reageert hij niet op haar contact en/of spelinitiatieven. Er is geen sprake van gedeeld plezier, wederkerigheid en/of interactie tijdens het MDO.
De minderjarige staat voor onder andere IQ onderzoek bij Youz op de wachtlijst en het wijkteam adviseert dat door Youz een uitgebreid onderzoek wordt gedaan, waar naast het psychologisch onderzoek ook aandacht is voor de situatie rond de zwangerschap, bevalling en de invloed hiervan op de ouder-kind relatie. Ook raad het wijkteam aan om de prikkelverwerking van de minderjarige te onderzoeken, dit kan bij een kinderfysiotherapeut of ergotherapeut die Sensorische Integratie therapie biedt. De motorische ontwikkeling van de minderjarige is wat trager verlopen en hij heeft een algemene achterstand in de ontwikkeling vergeleken bij leeftijdsgenoten. Aangeraden wordt om de minderjarige aan te melden bij de ‘peuter focus poli’ van Rijndam Kinderrevalidatie Centrum. Zij doen multidisciplinair onderzoek en geven advies. Als passende dagbesteding voor de minderjarige wordt geadviseerd om hem aan te melden bij CityKids of ASVZ. Het wijkteam kan de minderjarige hiervoor aanmelden, maar er zijn wachtlijsten.
2.20.
Uit de briefrapportage van de GI d.d. 24-10-2024 blijkt het volgende.
De GI is sedert 13 december 2023 betrokken met de opdracht zorg te dragen voor het contactherstel tussen de minderjarige en de man. Tot op heden is er geen vooruitgang geboekt omdat de vrouw nergens aan mee werkt. Omdat de vrouw nergens aan meewerkt heeft de GI de minderjarige al geruime tijd niet gezien. Het beeld wat de GI op dit moment heeft is gebaseerd op de contacten die zij heeft met het wijkteam en de kinderopvang. Er zijn zorgen over de minderjarige. Er is sprake van een forse ontwikkelingsachterstand en vermoedens van autismespectrumproblematiek. Via de huisarts heeft de vrouw een verwijzing gekregen voor diagnostiek voor de minderjarige. Niet bekend is of dit traject al is gestart. De samenwerking tussen het wijkteam en de vrouw was tot voor kort goed. Het wijkteam stelt dat de vrouw een liefdevolle moeder is die goed zorgt voor al haar kinderen. Sinds kort houdt de vrouw ook alle contact met het wijkteam af en lijkt ook deze lijn van hulpverlening afgesloten te zijn. Dit heeft ermee te maken dat de man contact heeft opgenomen met het wijkteam. De vrouw had het wijkteam eerder verteld dat de vader van de minderjarige niet in beeld zou zijn. Toen de man contact zocht met het wijkteam bleek dat hij niet alleen een betrokken vader was, maar ook nog dat hij samen met de vrouw was belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. Vanaf dat moment werd ook de man door het wijkteam geïnformeerd over de stand van zaken in de hulpverlening van de minderjarige.
De man heeft bij de GI een warme, geduldige en liefdevolle indruk achtergelaten. Ook spreekt hij positief over de vrouw als moeder van de minderjarige. De vrouw wordt volgens hem negatief beïnvloedt door een priester uit Ghana. De man gelooft er niet in dat er sprake is van autismespectrumproblematiek bij de minderjarige, omdat hij zelf ook laat was in zijn ontwikkeling. Echter ondanks zijn twijfels zegt hij de vrouw te steunen in haar wens om met de minderjarige een traject aan te gaan.
De minderjarige heeft een warme moeder en een warme vader. Echter de vrouw wil onder geen enkel beding dat er contact is tussen de man en de minderjarige, ondanks de uitspraak van de rechtbank. Wanneer de vrouw volhardt in dit standpunt kan dit uiteindelijk de relatie met haar kind schaden. Een liefdevolle band met de beide ouders draagt bij aan een gezonde ontwikkeling en levensgeluk van de minderjarige.
De GI gaat verlenging van de ondertoezichtstelling vragen bij de rechter en wil graag de ruimte om nogmaals te bezien of contact met de man kan worden opgebouwd. Hiervoor zal de GI een schriftelijke aanwijzing afgeven met daarin concrete data en duidelijke verwachtingen naar beide ouders waar zij aan moeten voldoen. De vrouw heeft op enig moment (10 oktober 2024) bij de GI aangegeven dat zij de minderjarige dan maar moet komen ophalen voor de omgang. De voorkeur van de GI is dat de vrouw de minderjarige ondersteunt in het proces, maar mocht de vrouw wederom niet meewerken aan omgang, dan is de GI bereid voor het ophalen en terugbrengen van de minderjarige zorg te dragen. De indruk die er bij de GI is van de man is dat hij op het moment dat de vrouw de deur op een klein kiertje zet overal aan zal meewerken.
2.21.
De raad verwacht niet dat de vrouw op dit moment overtuigd kan worden om mee te gaan werken aan enige omgang dan ook. De raad adviseert eerst te onderzoeken wat de minderjarige precies heeft en wat hij op dit moment aan kan. Indien blijkt dat de minderjarige contact met zijn vader aan kan, hoe minimaal dan ook, dan moet dit worden opgestart. Het is voor de identiteit van de minderjarige belangrijk dat hij zijn vader kent. De raad adviseert de rechtbank alle verzoeken die voorliggen af te wijzen of aan te houden en eerst te bezien of er bij de minderjarige draagkracht is om op een verantwoorde wijze het contact met zijn vader op te bouwen.
2.22.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen gesproken over het belang van een kind om zijn vader te kennen. De GI heeft aangegeven dat zij erkent dat de minderjarige een extra gevoelig kind is. Ook ziet de GI dat de minderjarige goed op omgang met zijn vader moet worden voorbereid. De GI zou hierover graag het gesprek aangaan met de vrouw. Ook wil zij zich inzetten om te bezien of er iets aan de wachtlijst(en) kan worden gedaan waar de minderjarige op staat voor hulpverlening.
De GI is verder ook bereid om als tussenpersoon te fungeren tussen de man en het wijkteam, zodat zij de informatie die het wijkteam geeft naar aanleiding van de hulpverlening kan filteren opdat de man dan alleen de informatie krijgt die over de minderjarige gaat. De GI staat hier allemaal voor open, maar de vrouw moet dan wel mee gaan werken.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard hiertegen geen bezwaar te hebben.
2.23.
De rechtbank concludeert dat de omstandigheden sinds de uitspraak van de rechtbank van 13 december 2023 niet zijn gewijzigd. Nog steeds is er geen enkele vorm van contact tussen de man en de minderjarige tot stand gekomen. Vast staat dat de vrouw tot op heden niet in staat is geweest om omgang tussen de man en de minderjarige te ondersteunen en zij gaat tot het uiterste in haar verzet.
Eerst op de mondelinge behandeling van 31 oktober 2024 blijkt van zorgen omtrent de minderjarige, anders dan het gebrek aan contact met de man. Deze zorgen zijn er onder andere in gelegen dat de minderjarige moeilijk contact maakt met andere mensen en hiervoor ook angstig is.
Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat contact tussen de man en de minderjarige niet onmogelijk lijkt, maar zeer zorgvuldig moet worden opgebouwd waarbij rekening gehouden dient te worden met de draagkracht van de minderjarige.
Daarbij acht de rechtbank het ook noodzakelijk dat de vrouw met behulp van de GI hulpverlening zoekt om in te gaan zien dat het in het belang van een minderjarige is om contact te hebben met zijn beide ouders. Daarbij zal de vrouw moeten werken aan het ondersteunen van de minderjarige bij het hebben van contact met zijn vader. Hoewel er twijfels zijn of de vrouw haar medewerking hieraan gaat verlenen, is de rechtbank van oordeel dat de GI de ruimte moet krijgen om op deze manier beweging in de zaak te krijgen. De toegepaste dwangmiddelen zijn tot nu toe niet toereikend gebleken. Ouderschap omvat echter de verplichting om de ontwikkeling van de band van het kind met de andere ouder te bevorderen, hetgeen de vrouw tot nu toe verzaakt. Sterker nog de vrouw onthoudt de minderjarige zijn vader. Lijfsdwang lijkt niet uitgesloten om het omgangsrecht van de man te effectueren indien de vrouw persisteert in haar houding de man uit te sluiten.
Echter, zolang er nog mogelijkheden voorhanden zijn om de omgang op gang te brengen zonder de tenuitvoerlegging met lijfsdwang moet dit naar het oordeel van de rechtbank worden geprobeerd. Evenals de GI ziet de rechtbank nog mogelijkheden hiertoe.
2.24.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank samengevat van oordeel dat het objectief van de vrouw kan worden gevergd dat zij mee zal werken aan het herstel van het contact tussen de man en de minderjarige. In die zin kan als laatste middel lijfsdwang worden ingezet. De GI heeft echter aangegeven in het kader van de ondertoezichtstelling nog mogelijkheden te zien in eventueel contactherstel tussen de man en de minderjarige. Hulpverlening aan zowel de minderjarige als de vrouw zal onderdeel uitmaken van het traject waarbij niet alleen ingezet zal worden op contactherstel tussen de man en de minderjarige, maar ook ingezet gaat worden om de acceptatie bij de vrouw van de man in het leven van de minderjarige. Van de vrouw verwacht de rechtbank dat zij in gesprek gaat met de GI en de rechtbank verwacht tevens dat de vrouw open zal staan voor de voorstellen van de GI.
2.25.
Omdat tot nog toe geen enkele vorm van interventie tot omgang heeft geleid zal de rechtbank de zaak voor wat betreft de zorgregeling aan zich houden en een beslissing in deze voor de duur van een half jaar aanhouden in afwachting van het traject bij de GI zoals hiervoor geschetst. Eerst na afronding van dit traject en terugkoppeling van de GI van de resultaten van het traject zal de rechtbank beoordelen of er omgang onder lijfsdwang moet komen of dat de zaak anders moet worden afgedaan.
Proceskosten
2.25.1.
Omdat ten aanzien van de zorgregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst af het verzoek van de vrouw om haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige;
3.2.
wijst af het verzoek van de man om het ouderlijk gezag van de vrouw te beëindigen voor de duur van één jaar;
3.3.
neemt op de afspraak die partijen met betrekking tot de hulpverlening vanuit het wijkteam hebben getroffen, te weten:
- de rapporten van het wijkteam zullen door tussenkomst van de GI aan de man worden verstrekt, waarbij de GI de informatie over de vrouw er uit filtert;
en voordat verder wordt beslist:
3.4.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de zorgregeling wordt aangehouden tot
1 mei 2024 PRO FORMA, met verzoek aan de GI uiterlijk twee weken vóór laatstgenoemde datum schriftelijk aan de rechtbank te berichten over de resultaten van de hulpverlening tot dan toe.
Advocaten van partijen wordt verzocht de rechtbank te berichten over de huidige stand van zaken en daarbij tevens gemotiveerd aan te geven op welke manier volgens partijen moet worden voort geprocedeerd;
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van P. Mansveld-Spierings, griffier, op 11 november 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.