ECLI:NL:RBROT:2024:1801
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.G.L. de Vette
- Rechtspraak.nl
Sluiting horeca-inrichting wegens strafbare feiten en gebruik van softdrugs
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van de eigenaar van een café, dat door de burgemeester van Rotterdam was gesloten wegens strafbare feiten, waaronder het gebruik en de vermoedelijke handel in softdrugs. De burgemeester had op 16 februari 2024 besloten het café te sluiten voor een periode van drie maanden, na meerdere bestuurlijke rapportages die wezen op drugshandel en overlast rondom de inrichting. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N. Claassen, heeft bezwaar gemaakt tegen deze sluiting en verzocht om een voorlopige voorziening om de sluiting te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 februari 2024 behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de gemachtigde van de burgemeester aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester zijn besluit om te sluiten heeft gebaseerd op meerdere incidenten, waaronder observaties van politie en eerdere bestuurlijke waarschuwingen aan de verzoeker. De rechter heeft geoordeeld dat de burgemeester op basis van de beschikbare informatie en rapportages in redelijkheid kon besluiten tot sluiting van het café. De voorzieningenrechter heeft het spoedeisend belang van de verzoeker erkend, maar oordeelde dat de sluiting noodzakelijk en proportioneel was om de openbare orde te herstellen en herhaling van strafbare feiten te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de sluiting van het café door de burgemeester in stand blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.