ECLI:NL:RBROT:2024:1901

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
10948619
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing loonvordering in kort geding met verstek

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Ciftci, vorderde betaling van € 5.320,- netto aan achterstallig loon en vakantiegeld van de gedaagde, die niet is verschenen. De procedure begon met een dagvaarding op 23 februari 2024, waarna op 5 maart 2024 een zitting plaatsvond waar alleen de eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De gedaagde werd verstek verleend wegens afwezigheid zonder bericht.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering toewijsbaar was, omdat de eiseres voldoende spoed had om niet te wachten op de uitkomst van een reguliere procedure. De rechter baseerde zijn beslissing op artikel 254 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), en concludeerde dat de vordering niet onrechtmatig of ongegrond was, zoals vermeld in artikel 139 Rv. De gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die in totaal op € 765,- werden begroot, inclusief griffierecht en salaris voor de gemachtigde.

Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde binnen drie dagen na betekening van het vonnis het verschuldigde bedrag aan de eiseres moest betalen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. W.J.J. Wetzels.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10948619 VV EXPL 24-98
datum uitspraak: 7 maart 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Ciftci, advocaat te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01], die handelt onder de naam
[handelsnaam01],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de dagvaarding van 23 februari 2024, met bijlagen.
1.2.
Op 5 maart 2024 heeft de kantonrechter de zaak tijdens een zitting met [eiseres01] en mr. Ciftci besproken. [gedaagde01] is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Tegen hem is vervolgens verstek verleend.

2.De beoordeling

De vordering wordt toegewezen
2.1.
[eiseres01] stelt dat zij op basis van een arbeidsovereenkomst bij [gedaagde01] gewerkt heeft en dat zij nog recht heeft op € 5.320,- netto aan achterstallig loon en vakantiegeld.
2.2.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de eisende partij hierbij zoveel spoed heeft dat die de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten (artikel 254 lid 1 Rv). Uit de stellingen van [eiseres01] en de toelichting tijdens de zitting volgt dat deze spoed aanwezig is. De eis wordt toegewezen omdat deze niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv).
[gedaagde01] moet de proceskosten betalen
2.3.
[gedaagde01] moet de proceskosten betalen, omdat hij in het ongelijk wordt gesteld (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiseres01] op € 87,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,-aan nakosten. Dat is in totaal € 765,-. Er worden geen explootkosten toegewezen, omdat [eiseres01] met een toevoeging procedeert.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.4.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis € 5.320,- netto aan [eiseres01] te betalen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres01] worden begroot op € 765,-;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
33394