ECLI:NL:RBROT:2024:1954

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
10658010
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en betalingsafspraken in renovatiegeschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiser02] c.s. en Stel Onderhoud & Renovatie B.V. over een overeenkomst van aanneming van werk voor de renovatie van een woning. De eisers, vertegenwoordigd door mr. P.R.W. Richter, hebben Stel, vertegenwoordigd door mr. R.J.N. den Hartog-Cornegé, aangeklaagd omdat zij van mening zijn dat Stel haar werkzaamheden ten onrechte heeft opgeschort. De eisers stellen dat de betalingsafspraken niet strikt aan de voortgang van het werk waren gebonden, terwijl Stel aanvoert dat de eisers in verzuim zijn geraakt door het niet tijdig betalen van de afgesproken termijnbedragen. De kantonrechter heeft op 1 maart 2024 uitspraak gedaan. De rechter oordeelt dat de eisers de termijnbedragen op de afgesproken data hadden moeten betalen, ongeacht de voortgang van de werkzaamheden. De kantonrechter wijst de eis van [eiser02] c.s. af, maar ontbindt de overeenkomst gedeeltelijk voor de werkzaamheden die niet zijn uitgevoerd. De eisers worden veroordeeld tot betaling van € 4.500,- aan Stel, met rente vanaf de verzuimdatum. De overige eisen van beide partijen worden afgewezen, en de proceskosten worden aan de eisers opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10658010 CV EXPL 23-22782
datum uitspraak: 1 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser01] ,

2. [eiser02],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eisers,
gemachtigde: mr. P.R.W. Richter,
tegen
Stel Onderhoud & Renovatie B.V.,
vestigingsplaats: Spijkenisse,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.J.N. den Hartog-Cornegé.
De partijen worden hierna ‘ [eiser02] c.s.’ en ‘Stel’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 5 augustus 2023, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de brief van 31 oktober 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen;
  • de brief van Stel van 18 januari 2024, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van Stel.
1.2.
Op 22 januari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren [eiser02] c.s. aanwezig, bijgestaan door mr. P.R.W. Richter. Namens Stel waren aanwezig de heer [naam01] en mevrouw [naam02] , bijgestaan door mr. R.J.N. den Hartog-Cornegé.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[eiser02] c.s. hebben met Stel een overeenkomst van aanneming van werk gesloten, op grond waarvan Stel in de woning van [eiser02] c.s. de badkamer, toilet en gang op de begane grond en de badkamer op de eerste verdieping zou renoveren. Partijen zijn overeengekomen dat [eiser02] c.s. voor deze renovatie een totaalbedrag van
€ 29.500,- aan Stel betalen door middel van een aantal deelbetalingen volgens een vooraf opgesteld termijnschema. Stel is op 21 maart 2022 met de renovatiewerkzaamheden begonnen. Stel heeft haar werkzaamheden na 1 april 2022 opgeschort en heeft daarvoor als reden aangevoerd dat [eiser02] c.s. op dat moment een tweetal deelbetalingen niet hadden verricht.
2.2.
Volgens [eiser02] c.s. heeft Stel haar werkzaamheden ten onrechte opgeschort. Zij voeren daartoe aan dat de bedoeling van partijen was dat de termijnbedragen werden betaald naar rato van de stand van het werk. [eiser02] c.s. stellen dat de termijnbedragen die betaald moesten worden niet in verhouding stonden tot de voortgang van de werkzaamheden. [eiser02] c.s. hebben Stel daarom in gebreke gesteld en gesommeerd het werk te hervatten. Omdat Stel daartoe niet bereid was, hebben [eiser02] c.s. de overeenkomst op 15 mei 2022 buitengerechtelijk ontbonden. [eiser02] c.s. houden Stel aansprakelijk voor de daardoor door hen geleden schade. Daarom eisen [eiser02] c.s. in deze procedure dat Stel veroordeeld wordt tot betaling van een bedrag van € 17.567,42. Dat totaalbedrag bestaat uit een bedrag van € 15.404,18 aan extra kosten die [eiser02] hebben moeten maken om de werkzaamheden alsnog door een andere aannemer te laten afronden, een bedrag van € 1.234,20 aan kosten voor het inschakelen van een deskundige en ten slotte een bedrag van € 929,04 aan buitengerechtelijke kosten.
2.3.
Stel is het niet eens met de eis van [eiser02] c.s. Volgens Stel zijn partijen een vaste betalingsafspraak overeengekomen, waarbij [eiser02] c.s. - los van de voortgang van het werk - op afgesproken data de termijnbedragen moest betalen. Omdat [eiser02] de eerste drie termijnbedragen telkens niet op tijd heeft betaald en het vierde termijnbedrag - dat betaald moest worden op 1 april 2022 - in het geheel niet heeft betaald, zijn zij in verzuim geraakt en heeft Stel terecht haar werkzaamheden opgeschort. Volgens Stel bestond er dan ook geen grond voor [eiser02] c.s. om de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden en kunnen zij geen aanspraak kunnen maken op schadevergoeding. Omdat [eiser02] c.s. hun verplichtingen uit de overeenkomst niet zijn nagekomen, eist Stel dat de overeenkomst per 1 april 2022 partieel wordt ontbonden en dat [eiser02] c.s. worden veroordeeld de vierde deelbetaling van € 4.500,- en een bedrag van € 1.150,- aan uitgevoerd meerwerk aan Stel te betalen. Daarnaast eist Stel dat [eiser02] c.s. worden veroordeeld aan haar te betalen € 3.600,- aan opslagkosten voor de door Stel ten behoeve van [eiser02] bestelde en opgeslagen goederen en € 6.800,- aan misgelopen inkomsten voor de verhuur van de douchecabine, die zij aan [eiser02] c.s. had uitgeleend. Stel maakt ten slotte aanspraak op een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 935,50.
2.4.
De kantonrechter wijst de eis van [eiser02] c.s. af. Zij ontbindt de overeenkomst voor het deel dat ziet op de werkzaamheden die Stel niet meer heeft uitgevoerd en veroordeelt [eiser02] c.s. om een bedrag van € 4.500,-, met rente, aan Stel te betalen. De kantonrechter wijst alle overige eisen van partijen af. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[eiser02] c.s. hadden de termijnbedragen op de afgesproken data moeten betalen
2.5.
Stel heeft in haar e-mail van 2 februari 2022 de volgende betalingsvoorwaarden aan [eiser02] voorgesteld:
“1. Aanbetaling 5% € 1500,00 na goedkeuring offerte
2.
2. Startbetaling 20% € 6000,00 op de dag van aanvang 14-03-2022
3.
3. Voortgangsbetaling 15% € 4500,00 op de 5e werkdag 18-03-2022
4.
4. Voortgangsbetaling van 15% € 4500,00 op de 10e werkdag 25-03-2022
5.
5. Voortgangsbetaling van 15% € 4500,00 van de 15e werkdag 01-04-2022
6.
6. Voortgangsbetaling van 15% € 4500,00 op de 20e werkdag 08-04-2022
7.
7. Opleveringsbetaling van 15% € 4500,00 direct na oplevering afhankelijk van levering
meubels medio week 15/16”
Vast staat dat [eiser02] c.s. akkoord zijn gegaan met deze betalingsvoorwaarden. Partijen verschillen echter van mening over de vraag hoe deze betalingsvoorwaarden moeten worden uitgelegd. Voor het antwoord op die vraag moet worden gekeken naar hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en hetgeen zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (de zogenoemde Haviltex-norm [1] ). Daarbij moet rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval.
2.6.
Op basis van de overgelegde stukken en wat partijen over en weer hebben aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat de hiervoor geciteerde betalingsvoorwaarden zo moeten worden uitgelegd, dat de termijnbedragen door [eiser02] op de daarin vermelde data betaald moesten worden. Dat betekent dat er sprake is van vaste betaaldata, die niet afhankelijk zijn van de voortgang van de werkzaamheden van Stel. De kantonrechter komt tot dit oordeel omdat niet gebleken is dat partijen voorafgaand aan de werkzaamheden afspraken hebben gemaakt over de voortgang van het werk in elke werkweek. [eiser02] c.s. hebben tijdens de zitting verklaard dat zij geen afspraken met Stel hebben gemaakt over welke dagen van de week Stel daadwerkelijk in de woning werkzaamheden zou uitvoeren en hoeveel uur per week zij aan het werk zou zijn. Omdat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de concrete voortgang van de werkzaamheden, is het niet aannemelijk dat partijen vervolgens wel de bedoeling zouden hebben gehad de betalingen afhankelijk te stellen van hoe ver het werk in elke periode gevorderd zou zijn.
2.7.
Ook de omstandigheid dat Stel, naar [eiser01] c.s. niet hebben weersproken, reeds voor aanvang van de werkzaamheden materialen had besteld en betaald, vormt een aanknopingspunt dat het niet de bedoeling van partijen is geweest de betalingen gelijk te laten lopen met de voortgang van de werkzaamheden. Uit de door Stel overgelegde - en door [eiser02] c.s. niet betwiste - gespecificeerde goederenlijst volgt dat Stel in elk geval al voor een bedrag van € 16.110,90 aan goederen voor de renovatie had besteld. Voor zover [eiser02] c.s. zich voor wat betreft de voortgang van de werkzaamheden alleen baseren op de werkzaamheden die Stel in hun woning heeft uitgevoerd, gaan zij er naar het oordeel van de kantonrechter ten onrechte aan voorbij dat die voortgang ook bepaald wordt door de kosten, die Stel (op voorhand) heeft moeten maken voor het bestellen van de benodigde materialen en goederen.
2.8.
Daarnaast is in de e-mail van Stel van 2 februari 2022 ondubbelzinnig en zonder voorbehoud vermeld dat de termijnbedragen ‘
op’ de genoemde data betaald moeten worden. Slechts ten aanzien van het laatste termijnbedrag (de opleveringsbetaling) kon logischerwijs nog geen concrete betaaldatum worden genoemd, omdat de opleveringsdatum afhankelijk is van het moment waarop de meubels worden geleverd. Uit de e-mail kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat het de bedoeling van partijen was dat de betalingen verricht zouden moeten worden naar rato van de stand van de werkzaamheden. Het enkele feit dat in de e-mail gesproken wordt van ‘voortgangsbetalingen’ is daarvoor, gelet op alle overige omstandigheden, onvoldoende. Ook op alle facturen, die Stel op 11 februari 2022 al op voorhand aan [eiser02] c.s. had toegestuurd, staat nog eens duidelijk vermeld op welke data de termijnbedragen betaald moesten worden. Voor de stelling van [eiser02] c.s. dat zij de op de facturen vermelde data heeft mogen interpreteren als zijnde de data waarop zij van Stel een factuur zou ontvangen, zijn geen aanknopingspunten te vinden. Die stelling is bovendien niet aannemelijk gelet op de duidelijke betalingsvoorwaarden in de e-mail van Stel van 2 februari 2022.
2.9.
[eiser02] c.s. hebben ter onderbouwing van hun stelling dat de betaling van de termijnbedragen afhankelijk is van de voortgang van de werkzaamheden aansluiting gezocht bij artikel 7:767 BW. Daarin is weliswaar bepaald dat een opdrachtgever slechts kan worden verplicht tot het doen van betalingen die (bij benadering) overeenstemmen met de voortgang van de werkzaamheden, maar dit artikel is expliciet van toepassing op de bouw van een woning. Het verbouwen van slechts een deel van een bestaande woning kan niet als “bouw van een woning” in de zin van de wet worden aangemerkt [2] . Dit artikel is dan ook in deze situatie niet van toepassing.
2.10.
Het bovenstaande betekent ook dat [eiser02] c.s. betaling van de termijnbedragen niet konden uitstellen omdat Stel te weinig voortgang zou hebben geboekt. Dat daarvan sprake was, is door [eiser02] c.s. bovendien onvoldoende onderbouwd.
[eiser02] c.s. zijn als eerste in verzuim geraakt
2.11.
Op grond van de betalingsvoorwaarden, waarmee [eiser02] c.s. akkoord zijn gegaan, moesten [eiser02] c.s. de termijnbedragen (uiterlijk) op de afgesproken data aan Stel betalen. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn partijen hiermee fatale betalingstermijnen overeengekomen.
2.12.
Vast staat dat Stel niet op 14 maart 2022, maar op 21 maart 2022 met de renovatiewerkzaamheden is begonnen. Daarmee is het betalingsschema, zoals opgenomen bij r.o. 2.5 gewijzigd, in die zin dat alle betaaldata (met uitzondering van de aanbetaling) steeds een week vooruit zijn geschoven. Uit de overgelegde stukken is gebleken - en door [eiser02] c.s. is niet betwist - dat de aanbetaling van € 1.500,- na goedkeuring van de offerte op 12 februari 2022 had moeten worden gedaan, maar dat dit bedrag pas op 21 februari 2022 is betaald. Daarnaast hadden [eiser02] c.s. de startbetaling van € 6.000,- op de dag van aanvang van de werkzaamheden (21 maart 2022) moeten verrichten, maar zij hebben dat bedrag pas op 25 maart 2022 betaald. Daarmee staat vast dat [eiser02] c.s. deze termijnbedragen te laat hebben betaald.
2.13.
[eiser02] c.s. voeren aan dat de late betaling van 25 maart 2022 te wijten is aan het feit dat Stel de facturen in Word-format aan [eiser02] c.s. heeft verstrekt, waardoor [eiser02] c.s. niet in staat waren de facturen op de juiste wijze (namelijk in PDF) bij de bank aan te leveren en daardoor de betalingen niet, althans niet op tijd, vanuit het beschikbare bouwdepot konden worden verricht. [eiser02] c.s. kunnen dat echter niet met succes aan Stel tegenwerpen. Op het moment dat [eiser02] c.s. per e-mail van 22 maart 2022 aan Stel voor de eerste maal om een aangepaste factuur vroegen, hadden zij de startbetaling van € 6.000,- immers al (op 21 maart 2022) betaald moeten hebben. Daarnaast volgt uit de stellingen van [eiser02] c.s. dat [eiser02] c.s., nadat zij op 23 maart 2022 nog geen factuur in PDF van Stel hadden ontvangen, zelf eenvoudig in staat bleken de factuur in PDF om te zetten en aan de bank te verstrekken. Om die reden valt dan ook niet in te zien waarom zij de factuur niet op tijd, d.w.z. vóór 21 maart 2022, zelf in PDF hadden kunnen omzetten en bij de bank hadden kunnen aanleveren.
2.14.
Als niet weersproken staat ook vast dat [eiser02] c.s. het termijnbedrag van
€ 4.500,-, dat op 25 maart 2022 betaald had moeten zijn, pas op 1 april 2022 heeft betaald. [eiser02] c.s. hebben het daaropvolgende termijnbedrag van € 4.500,-, dat op 1 april 2022 betaald had moeten zijn, niet betaald. Omdat [eiser02] c.s. de eerste drie termijnbedragen steeds te laat hebben betaald en het vierde termijnbedrag onbetaald hebben gelaten, zijn zij, zonder dat een ingebrekestelling nodig is, in verzuim geraakt (art. 6:83 aanhef en onder a BW). Stel heeft om diezelfde redenen terecht haar werkzaamheden vanaf 4 april 2022 opgeschort.
2.15.
[eiser02] c.s. hebben pas op 13 en 27 april 2022 per e-mail een ingebrekestelling aan Stel gestuurd. Op dat moment waren zij zelf echter al in verzuim met de betaling van de termijnbedragen. Dat betekent dat [eiser02] c.s. als eerste in verzuim is geraakt en van verzuim aan de zijde van Stel geen sprake kan zijn.
De eisen van [eiser02] c.s. worden afgewezen
2.16.
Omdat niet Stel, maar juist [eiser02] c.s. als eerste in verzuim zijn geraakt, waren [eiser02] c.s. niet bevoegd de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden (artikel 6:265 lid 2 BW). Dat betekent dat de overeenkomst door [eiser02] c.s. op 15 mei 2022 niet rechtsgeldig is ontbonden. Dat brengt ook met zich mee dat [eiser02] c.s. geen aanspraak kunnen maken op een vergoeding van de door hen gestelde schade, die zij als gevolg van die ontbinding zouden hebben geleden. De gevorderde schadevergoeding voor de extra kosten, die [eiser02] c.s. hebben gemaakt om de werkzaamheden door een andere aannemer te laten afronden, en de kosten voor het inschakelen van een deskundige worden daarom afgewezen. Datzelfde geldt voor de daaraan gekoppelde vordering ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten.
De overeenkomst tussen partijen wordt gedeeltelijk ontbonden
2.17.
De kantonrechter ontbindt de overeenkomst tussen partijen voor wat betreft het deel dat ziet op de werkzaamheden die Stel - ná 1 april 2022 - niet meer heeft uitgevoerd. [eiser02] c.s. zijn immers in verzuim met de betaling van de overeengekomen termijnbedragen. Het betalen van de facturen voor de renovatiewerkzaamheden is een zodanig essentiële verplichting van [eiser02] c.s., dat het niet nakomen daarvan naar het oordeel van de kantonrechter een tekortkoming oplevert die (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Omdat de kantonrechter de overeenkomst niet met terugwerkende kracht kan ontbinden, zal de overeenkomst per heden gedeeltelijk worden ontbonden.
[eiser02] c.s. moeten een bedrag van € 4.500,- aan Stel betalen
2.18.
De gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst laat onverlet dat Stel recht heeft op betaling van de kosten voor arbeid en geleverde goederen, die zij tot en met 1 april 2022 heeft gemaakt in het kader van de renovatiewerkzaamheden. Stel heeft in dat verband aanspraak gemaakt op betaling van het vierde termijnbedrag van € 4.500,- en op betaling van een bedrag van € 1.150,- aan meerwerk.
2.19.
Uit hun e-mail van 27 april 2022 aan Stel kan worden afgeleid dat [eiser02] c.s. erkennen dat Stel in week 12 van 2022 20 uur heeft gewerkt en dat Stel in week 13, die loopt tot en met 1 april 2022, 40 uur heeft gewerkt. Dat levert tot en met 1 april 2022 een totaal van 60 gewerkte uren op. Niet gesteld of gebleken is dat Stel meer dan de gestelde 60 uren zou hebben gewerkt, zodat de kantonrechter van de juistheid van dat aantal zal uitgaan. Uitgaande van het door [eiser02] c.s. in hun e-mail genoemde uurtarief van € 45,-, betekent dit dat Stel recht heeft op een bedrag aan kosten voor verrichte arbeid van € 2.700,- (60 x € 45,-).
2.20.
Ten aanzien van de goederen die in het kader van de renovatie door Stel zijn besteld, heeft zij verwezen naar de door haar overgelegde goederenlijst bij de conclusie van antwoord. [eiser02] c.s. hebben onvoldoende betwist dat Stel de daarin genoemde goederen ter waarde van in totaal € 16.111,02 daadwerkelijk heeft besteld en geleverd dan wel opgeslagen. Slechts voor wat betreft het in de lijst opgenomen Whirlpool-bad zijn partijen het er over eens dat de levering daarvan geannuleerd is, althans nog geannuleerd kan worden. Dat betekent dat op het bedrag van € 16.111,02 nog € 2.245,- (€ 2.495,- -/- de aanbetaling van € 250,-) in mindering moet worden gebracht, waardoor nog een bedrag van € 13.866,02 resteert. Omdat door [eiser02] c.s. in totaal al een bedrag van € 12.000,- aan termijnbedragen is betaald, heeft Stel in beginsel nog recht op een bedrag van € 1.866,02
(€ 13.866,02 -/- € 12.000,-) aan kosten voor geleverde goederen.
2.21.
De hiervoor genoemde bedragen aan kosten voor geleverde arbeid (€ 2.700,-) en geleverde goederen (€ 1.866,02) in samenhang bezien leiden er naar het oordeel toe dat Stel recht heeft op betaling van het vierde termijnbedrag van € 4.500,-. [eiser02] c.s. zullen worden veroordeeld dat bedrag aan Stel te betalen. De over dat bedrag gevorderde rente wordt toegewezen vanaf de verzuimdatum (1 april 2022), op de wijze zoals hierna bij de beslissing vermeld.
De overige eisen van Stel worden afgewezen
2.22.
Het door Stel geëiste bedrag van € 1.150,- aan meerwerk wordt afgewezen. [eiser02] c.s. hebben gemotiveerd betwist dat er meerwerk is overeengekomen én dat er voor het hiervoor genoemde bedrag werkzaamheden zijn uitgevoerd. Ter zitting heeft Stel vervolgens verklaard niet in staat te zijn te bewijzen dat zij daadwerkelijk werkzaamheden in het kader van meerwerk heeft uitgevoerd.
2.23.
De eis van Stel tot betaling van een aanvullende schadevergoeding voor de misgelopen inkomsten van de douchecabine wordt ook afgewezen. Nog afgezien van de vraag of Stel zich wel voldoende heeft ingespannen om de douchecabine bij [eiser02] c.s. op te halen, heeft Stel niet onderbouwd dat er concrete mogelijkheden waren de douchecabine in de periode dat deze bij [eiser02] c.s. was geplaatst (van april 2022 tot augustus 2023) daadwerkelijk aan iemand anders te verhuren. Van Stel had, gelet op de betwisting van dit deel van de eis door [eiser02] c.s., een dergelijke onderbouwing wel mogen worden verwacht, zeker nu zij ter zitting heeft verklaard dat de douchecabine - hoewel deze inmiddels al weer geruime tijd in haar bezit is - recentelijk niet meer door Stel is verhuurd aan een derde.
2.24.
Ook de door Stel geëiste aanvullende schadevergoeding voor de opslagkosten voor de goederen van [eiser02] c.s. wordt afgewezen. Ter onderbouwing van de opslagkosten heeft Stel enkel facturen en betalingsbewijzen overgelegd. Uit die stukken kan echter alleen worden afgeleid dat Stel kennelijk een opslag-unit van Shurgard huurt. Stel heeft, hoewel [eiser02] c.s. dit hebben betwist, niet onderbouwd dat in die unit (alleen) goederen van [eiser02] c.s. staan opgeslagen.
2.25.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Omdat het door [eiser02] c.s. nog te betalen vierde termijnbedrag van € 4.500,- voortvloeit uit de tussen partijen gesloten overeenkomst, heeft Stel heeft pas recht op een vergoeding als een brief is gestuurd waarin [eiser02] c.s. de kans hebben gekregen om binnen vijftien dagen na ontvangst van de brief alsnog zonder extra kosten te betalen (artikel 6:96 lid 6 BW). In de brief van de gemachtigde van Stel van 14 juni 2023 staat echter een termijn (‘binnen vijftien dagen na dagtekening van deze brief’) die niet voldoet aan de wet [3] .
[eiser02] c.s. moeten de proceskosten betalen
2.26.
[eiser02] c.s. krijgen, zowel in conventie als in reconventie, voor het grootste deel ongelijk en moeten de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Stel in conventie op € 792,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 396,-) en € 132,- aan nakosten. Dat is in totaal € 924,-. In reconventie worden de kosten aan de zijde van Stel begroot op € 396,- aan salaris voor de gemachtigde. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.27.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
wijst de eis van [eiser02] c.s. af;
3.2.
veroordeelt [eiser02] c.s. in de proceskosten, die aan de kant van Stel worden begroot op € 924,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
in reconventie
3.3.
ontbindt de overeenkomst tussen partijen - uitsluitend voor wat betreft het deel dat ziet op de werkzaamheden die Stel ná 1 april 2022 niet meer heeft uitgevoerd - per heden;
3.4.
veroordeelt [eiser02] c.s. om aan Stel te betalen € 4.500,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot de dag dat volledig is betaald;
3.5.
veroordeelt [eiser02] c.s. in de proceskosten, die aan de kant van Stel worden begroot op € 396,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
in conventie en in reconventie
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
44487

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 maart 1981, NJ 1981, 635
2.Gerechtshof Den Haag 23 augustus 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2391
3.Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704