ECLI:NL:RBROT:2024:1999

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
10/223429-23 (gev ttz 05/262076-22) / TUL VV: 05/148548-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag en gevaarzettend rijgedrag met dodelijke afloop

Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedatum01] 1986, die beschuldigd werd van doodslag en gevaarzettend rijgedrag. De zaak betreft een dodelijk verkeersongeval dat plaatsvond op 2 september 2023 op de Maasboulevard in Rotterdam, waarbij de verdachte onder invloed van alcohol en THC twee voetgangers, [slachtoffer01] en [slachtoffer02], heeft aangereden, die als gevolg van de aanrijding zijn overleden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de slachtoffers, ondanks zijn verweer dat hij geen intentie had om hen te doden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes jaar op, een ontzegging van de rijbevoegdheid van tien jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank overwoog dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte zijn toe te rekenen vanwege zijn psychische problematiek, waaronder ADHD en antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/223429-23 (gev ttz 05/262076-22)
Parketnummer vordering TUL VV: 05/148548-22
Datum uitspraak: 14 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren in [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1986,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] , locatie [detentielocatie01] ,
raadsman mr. M. Šćulić, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 februari 2024.

2.Beschuldiging en kern van dit vonnis

De verdachte wordt – samengevat – in de eerste plaats beschuldigd van het op 2 september 2023 veroorzaken van een verkeersongeval op de Maasboulevard in Rotterdam waardoor twee personen zijn overleden. Dit is als doodslag ten laste gelegd (feit 1 primair) of anders het veroorzaken van een verkeersongeval met de dood als gevolg (feit 1 subsidiair). Daarnaast wordt de verdachte verweten dat hij vervolgens de plaats van dat ongeval heeft verlaten (feit 2), gevaarzettend heeft gereden op andere plaatsen in Rotterdam diezelfde dag, waardoor levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was (feit 3) en de plaats van een ongeval op 26 september 2022 heeft verlaten (het feit op de dagvaarding met parketnummer 05/262076-22). De tekst van de volledige tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis toegevoegd.
In deze strafzaak staat met name de vraag centraal of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de slachtoffers [slachtoffer01] en [slachtoffer02] waardoor sprake is van doodslag, anders dan van het schuldmisdrijf – overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. De andere feiten zijn namelijk door de verdachte bekend en daarop is door de verdediging verder ook geen verweer gevoerd. De rechtbank oordeelt dat onder feit 1 doodslag is bewezen en zal dat motiveren (hoofdstuk 4.1). De rechtbank oordeelt ook dat de andere feiten kunnen worden bewezen (hoofdstuk 4.2). Het overzicht van de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd staan in bijlage II en III van dit vonnis.
De rechtbank komt tot oplegging van een gevangenisstraf van zes jaren, een ontzegging van de rijbevoegdheid van tien jaren en gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld (maatregel van terbeschikkingstelling) met bevel tot verpleging van overheidswege . Hoofdstuk 7 van dit vonnis vermeldt de overwegingen van de rechtbank die tot deze straffen en maatregel hebben geleid.
De rechtbank heeft ook een beslissing genomen over het in beslag genomen goed (hoofdstuk 8).
In hoofdstuk 9 worden de beslissingen op de vorderingen tot schadevergoeding van de nabestaanden besproken.
Hoofdstuk 10 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Bewijswaardering van feit 1 primair: doodslag
3.1.1.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder parketnummer 10-223429-23
1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde bewezen wordt verklaard evenals het onder parketnummer 05/262076-22 ten laste gelegde feit. De officier van justitie gaat daarbij voor wat betreft feit 1 uit van voorwaardelijk opzet.
3.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat hij niet de intentie of vol opzet heeft gehad om de slachtoffers om het leven te brengen. Ook van voorwaardelijk opzet is geen sprake. Uit het dossier blijkt dat de verdachte in een emotionele en beschonken (verdachte had veel bier op) toestand is gaan rijden en dat hij voor het dodelijke ongeval ook gevaarlijk en te hard heeft gereden. De omstandigheden die hebben geleid tot het zogenoemde Porsche-arrest van de Hoge Raad (hierna ook: HR) doen zich in deze zaak eveneens voor. Met de snelheid waarmee de verdachte heeft gereden, kon een botsing ook voor hem dodelijk zijn en dat heeft hij niet gewild. Ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn relevant voor het beantwoorden van de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad. Uit het psychologisch en psychiatrisch onderzoek is naar voren gekomen dat de keuze om in een auto te stappen niet alleen door middelenintoxicatie is te verklaren, maar is ook veroorzaakt door aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD) en antisociale-persoonlijkheidsproblematiek. Er kan niet met zekerheid worden aangenomen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij twee mensen van het leven zou beroven.
3.1.3.
Beoordeling
Op basis van de bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte onder invloed van alcohol en THC op 2 september 2023, omstreeks 21:15 uur, op de Maasboulevard met zijn bedrijfsauto (hierna ook: bestelbus) twee voetgangers heeft aangereden. De twee voetgangers, [slachtoffer01] en [slachtoffer02] , zijn als gevolg van deze aanrijding overleden.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich niets van de autorit kan herinneren en dat hij zich alleen kan herinneren dat de voorruit van zijn bedrijfsauto (op enig moment) naar binnenkwam.
Juridisch kader
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting is niet gebleken dat de verdachte vol opzet op de dood van de slachtoffers heeft gehad. De vraag die centraal staat, is of de verdachte met zijn rijgedrag voorwaardelijk opzet op de dood van de twee slachtoffers heeft gehad.
Volgens vaste rechtspraak kan van voorwaardelijk opzet op de dood sprake zijn als men zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een slachtoffer komt te overlijden. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Wetenschap van die kans alleen is niet voldoende; in het geval dat de verdachte ervan uitgaat dat het gevolg niet zal intreden, kan namelijk ook sprake zijn van bewuste schuld. Dat levert een andere juridische kwalificatie op die minder ernstig is dan (voorwaardelijk) opzet.
Aanmerkelijke kans
De verdachte had een aanzienlijke hoeveelheid alcohol gedronken (15 à 20 blikken bier in een tijdsbestek van enkele uren) en geblowd. Het is een feit van algemene bekendheid dat door het gebruik van alcohol en drugs (THC) het reactievermogen afneemt, de waarneming slechter wordt en het moeilijker wordt om veilig en kundig te rijden. Het risico op een ongeval neemt door het gebruik van alcohol en THC dan ook aanzienlijk toe. De verdachte is vervolgens hevig onder invloed de auto ingestapt en naar het centrum van Rotterdam gereden. Op dat moment was het vanwege de Wereldhavendagen en gelet op de aanstaande vuurwerkshow bij de Erasmusbrug druk op de Maasboulevard. De verdachte heeft tijdens zijn rit op (de Boompjes overgaande in) de Maasboulevard de ter plaatse geldende maximumsnelheid meerdere keren in overwegend ernstiger mate overschreden. Alleen al door die feiten en omstandigheden had de verdachte onvoldoende overzicht op de verkeerssituatie op de Maasboulevard ter hoogte van de Boerengatbrug (waar zich een kruispunt gevormd door de Maasboulevard, Oostmolenwerf en Oosterkade bevindt) en had hij onvoldoende tijd om te reageren op het verkeersgedrag van andere verkeersdeelnemers, waaronder in het bijzonder kwetsbare verkeersdeelnemers zoals fietsers en voetgangers. Bovendien heeft de verdachte zonder vaart te verminderen door rood licht gereden op genoemd kruispunt, terwijl daar ook een veel gebruikte voetgangersoversteekplaats gelegen is. Het verkeerslicht dat bestemd was voor de verdachte stond al minimaal 58 seconden op rood, terwijl het verkeerslicht voor de voetgangers op de oversteekplaats groen licht uitstraalde.
Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de verdachte, door zich – onder de gegeven omstandigheden – op deze manier te gedragen, anderen, en zeker zwakke verkeersdeelnemers als voetgangers, dodelijk zou aanrijden.
Bewuste aanvaarding
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de verdachte deze aanmerkelijke kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De verdachte heeft verklaard dat hij geen herinnering heeft aan de autorit en het ongeluk. Ook overigens heeft het dossier geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten om inzicht te krijgen in wat er toen in de verdachte is omgegaan. Bij beantwoording van die genoemde vraag zal de rechtbank zich daarom moeten baseren op de aard van de gedraging en de (objectieve) omstandigheden van het geval. De volgende feiten en omstandigheden zijn hierbij van belang.
Tijdens de autorit, binnen de bebouwde kom van Rotterdam, heeft de verdachte meerdere keren een rood stoplicht genegeerd. Op de Doklaan is de verdachte door rood gereden. In de Maastunnel heeft de verdachte de toegestane snelheid van 50 km/uur overschreden door daarin gemiddeld 88 km/uur te rijden, meerdere keren een voertuig rechts ingehaald en (daarbij) een doorgetrokken streep gepasseerd. Op de ’s-Gravendijkwal heeft de verdachte weer een rood licht genegeerd. Op de Boompjes heeft de verdachte dit met hoge snelheid eveneens gedaan. Hierbij heeft de verdachte een overstekende fietser net niet geraakt. Op de Boompjes rijdend naar de Maasboulevard heeft de verdachte auto’s rechts en links met hoge snelheid ingehaald. De verdachte heeft daar met een gemiddelde snelheid van tussen 93 en 96 km/uur gereden. Op de ongevalslocatie heeft de verdachte zelfs tussen 100 en 116 km/uur gereden. Dat is ver boven de toegestane snelheid van 50 km/uur. Hij heeft ondanks het rode verkeerslicht voor de ongevalslocatie ook geen vaart verminderd. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte pas op het moment van het aanrijden van de twee slachtoffers heeft geremd.
Hierna is de verdachte niet gestopt maar met hoge snelheid verder gereden. Bij de aftakking van de Maasboulevard naar de Rhijnspoorkade is hij rechts afgeslagen en heeft hij ter hoogte van de ingang van Blue City (het oude Tropicana gelegen aan de Maasboulevard 100) zijn bedrijfsauto tot stilstand gebracht en is hij weggerend in de richting van de Rhijnspoorkade.
Op grond van het voorgaande, in combinatie met het alcohol- en THC-gebruik van de verdachte die dag, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte een grote mate van onverschilligheid heeft getoond ten aanzien van zijn rijgedrag en de veiligheid van anderen. De rechtbank leidt uit het verkeersgedrag van de verdachte af dat het de verdachte kennelijk om het even is geweest of hij op de bewuste avond van 2 september 2023 zwakke verkeersdeelnemers zoals voetgangers zou aanrijden. Eerdere (levens)gevaarlijke situaties op de weg hebben de verdachte er niet toe geleid om zijn verkeersgedrag aan te passen. De verdachte herinnert zichzelf niets meer, maar naar uiterlijke verschijningsvorm nam de verdachte gelet op het voorgaande op de koop toe dat het uiteindelijk wél mis zou kunnen gaan, mogelijk met dodelijke afloop, zeker in het geval van kwetsbare verkeersdeelnemers. Er kan daarom worden gezegd dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat hij door zijn hierboven omschreven verkeersgedrag de dood van andere verkeersdeelnemers zoals voetgangers zou veroorzaken, heeft aanvaard.
Porsche-arrest
De rechtbank merkt daarbij nog het volgende op. De aanrijding betreft in deze zaak een gewelddadige confrontatie van een sterke verkeersdeelnemer, te weten de verdachte rijdend in zijn bedrijfsauto, met zwakke verkeersdeelnemers, te weten de slachtoffers te voet. In deze situatie kan, anders dan in het door de verdediging aangehaalde Porsche-arrest, niet gezegd worden dat verdachte door zijn handelen (tevens) willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat ook hijzelf als gevolg van de aanrijding met hen het leven zou laten. Die zaak verschilt daarnaast ook van de onderhavige zaak, omdat in die zaak de verdachte meerdere malen een botsing probeerde te vermijden voordat het noodlottige ongeval zich uiteindelijk voordeed. Dat is tevens een wezenlijk andere situatie dan in deze zaak. Uit dit dossier volgt niet dat de verdachte (meerdere malen) zijn verkeersgedrag heeft aangepast ten einde een ongeval te voorkomen. In tegendeel: de verdachte zette zijn levensgevaarlijke rijgedrag juist telkens voort. De verweren die door de verdediging zijn gevoerd onder verwijzing naar het Porsche-arrest worden mede om die reden verworpen.
De psyche van de verdachte
Dat de keuze om toch in een auto te stappen mede was ingegeven door de psychische problematiek van verdachte (ADHD en antisociale persoonlijkheidsproblematiek), maakt het voorgaande niet anders. Een geestelijke stoornis kan slechts dan aan bewezenverklaring van opzet in de weg staan als bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan zal, zo blijkt uit vaste jurisprudentie, slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775). De rechtbank is van oordeel dat mede gelet op de rapportage van de psycholoog en de psychiater een dergelijke uitzonderlijke situatie zich in het geval van de verdachte niet heeft voorgedaan.
3.1.4.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. Op grond van het voorgaande en de inhoud van de wettige bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk (in de zin van voorwaardelijk opzet) de slachtoffers van het leven heeft beroofd.
3.2.
Feiten 2, 3 en het overige feit
Het onder parketnummer 10-223429-23 onder 2, 3 primair en onder parketnummer 05/262076-22 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen – conform de vordering van de officier van justitie en gelet op het ontbreken van een verweer van de verdediging – zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
3.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10-223429-23 onder 2, 3 primair en onder parketnummer 05/262076-22 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
(10/223429-23)
1
hij op 2 september 2023 te Rotterdam [slachtoffer01] en [slachtoffer02] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- als bestuurder van een voertuig (te weten een bestelbus met kenteken [kenteken01] )
te rijden over de weg, de Maasboulevard, en
- met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te rijden met een snelheid die
veel hoger was dan ter plaatse was toegestaan en veel hoger dan ter plaatse was verantwoord en
- niet of in onvoldoende mate te letten op de weg en de overige verkeersdeelnemers en
- terwijl hij een voetgangersoversteekplaats naderde en zich op die
voetgangersoversteekplaats voetgangers, zijnde die [slachtoffer01] en [slachtoffer02] , bevonden, die
voetgangersoversteekplaats is opgereden op het moment dat het voor hem
bestemde verkeerslicht rood licht uitstraalde en vervolgens tegen die voetgangers is aangebotst en heeft aangereden waardoor die [slachtoffer01] en [slachtoffer02] werden gedood,
terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcohol was en onder invloed van THC was, in elk geval verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, derde en vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Rotterdam op de Maasboulevard, op 2 september 2023 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer01] en [slachtoffer02] ) is gedood;
3
hij op 2 september 2023 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig (te weten een bestelbus met kenteken [kenteken01] ), daarmee rijdende op de weg, onder andere de Pleinweg en de Westzeedijk en de Maastunnel, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig telkens te rijden met een snelheid die veel hoger was dan ter plaatse was toegestaan en veel hoger dan ter plaatse was verantwoord en
- meermalen personenauto‘s, op een gevaarlijke wijze in te halen, terwijl een inhaalverbod van toepassing was en daarbij meermalen van rijstrook te wisselen en slingerende bewegingen te maken, terwijl hij, verdachte, daarbij een doorgetrokken streep heeft overschreden en
- plotseling en hard te remmen en
- een afgesloten afslag op te rijden en daarbij een of meerdere verkeerspionnen omver te rijden en mee te slepen en
- meermalen door een voor hem, verdachte, geldend rood licht te rijden en
- terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcohol was en onder invloed van THC
was, in elk geval verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, derde en
vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
(05/262076-22)
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was
geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Angeren op de
Kamervoort, op 26 september 2022 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of
redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer03] ) schade was toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal de rechtbank deze verbeterd lezen. De verdachte wordt door de verbeterde lezing niet in de verdediging geschaad.

4.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
(10/223429-23)
1. primair.

doodslag, meermalen gepleegd;

2.

overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994;

3 primair.

overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;

(05/262076-22)
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

5.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering straffen en maatregel

Eis van de officier van justitie
De verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest en tot ter beschikking stelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging. Daarnaast dient hem een rijontzegging voor de duur van 10 jaren te worden opgelegd, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van de verdachte inmiddels is ingevorderd.
Oordeel rechtbank
De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een dubbele doodslag in het verkeer, het verlaten van de plaats van dat ongeval en – diezelfde dag op andere plaatsen – gevaarzettend rijden waardoor levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Een jaar eerder heeft de verdachte ook de plaats van een ongeval verlaten. De verdachte was toen tegen een hek gereden en weggereden.
Op de dag van de dodelijke aanrijding is de verdachte onder invloed van THC en een grote hoeveelheid alcohol zijn bedrijfsauto ingestapt. De verdachte is vervolgens met zeer hoge snelheid van Rotterdam-Zuid naar het centrum van Rotterdam gereden. De verdachte heeft hierbij andere auto’s links en rechts ingehaald, is meerdere keren door rood gereden, heeft meerdere malen een doorgetrokken streep in een tunnel genegeerd en is door een wegafzetting gereden. Diezelfde avond was het prille stel [slachtoffer01] en [slachtoffer02] , van 74 en 79 jaar, onderweg naar de vuurwerkshow van de Wereldhavendagen. Rond 21:14 uur staken [slachtoffer01] en [slachtoffer02] bij groen licht het zebrapad op de Maasboulevard bij de Boerengatbrug over. Op dat moment reed de verdachte met gemiddeld 100 tot 116 km/uur door rood licht en heeft hij hen geraakt. Door de aanrijding hebben [slachtoffer01] en [slachtoffer02] veel letsel opgelopen als gevolg waarvan zij vrijwel direct zijn overleden. Daar waar anderen aan hen tevergeefs hulp verleenden, is de verdachte doorgereden en heeft hij zich uit de voeten gemaakt. Een dag later heeft hij het ook nog willen doen voorkomen dat zijn bedrijfsauto op dat moment door een derde, die de bedrijfsauto zou hebben gestolen, werd bestuurd.
Ter terechtzitting is door en namens de nabestaanden op indringende wijze verwoord hoe het onverwachte verlies van hun (groot)ouders voor veel boosheid, verdriet en gemis heeft gezorgd. [slachtoffer01] en [slachtoffer02] hadden recent de liefde bij elkaar gevonden, waren beiden erg gelukkig en stonden nog midden in het leven. Namens de zoon van [slachtoffer01] is verteld wat hij allemaal moet missen; zo kan hij zijn moeder nooit meer zien genieten van de kleinkinderen. De dochter van [slachtoffer01] heeft verteld dat sinds haar moeder uit haar leven is gerukt het voor haar elke dag een gevecht is om de dag door te komen. Een van de zonen van [slachtoffer02] heeft verteld dat hij zijn vader – zijn anker – mist bij wie hij terecht kon voor advies in het leven. De schoondochter van [slachtoffer02] heeft verteld hoe zij haar schoonvader, “de liefste en rustigste man”, mist en zij heeft verteld over de dagelijkse problemen die de gezinsleden nog steeds ondervinden als gevolg van het verlies. De kleindochter van [slachtoffer02] heeft verteld dat zij bij elke overstreekplaats langer stilstaat.
Met zijn rijgedrag heeft de verdachte het leven van de nabestaanden ontwricht en onomkeerbaar veranderd. De slachtoffers werden door veel mensen geliefd. Dat is ook gebleken uit de aanwezigheid van veel mensen in de zittingszaal.
Bij bepaling van de op te leggen straffen en maatregel heeft de rechtbank verder acht geslagen op de volgende omstandigheden.
6.1.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
9 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het strafblad van de verdachte heeft dus geen strafverhogende werking.
Rapportages
Psychiater [psychiater01] heeft (onder supervisie van dr. [naam01] ) een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 2 februari 2024. Ook de GZ-psycholoog drs. [GZ-psycholoog01] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 februari 2024. Deze rapporten houden samengevat het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een ADHD, een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en (volgens de psychiater) borderline trekken en een ernstige verslavingsproblematiek (alcohol, amfetaminen, cocaïne, cannabis). De verdachte leed ten tijde van de tenlastegelegde feiten aan genoemde stoornissen. De keuze om in een auto te stappen is niet alleen door de middelenintoxicatie te verklaren, maar hangt ook samen met zijn onderliggende ADHD en antisociale persoonlijkheidsproblematiek. De verdachte verviel op 2 september 2023 in overmatig middelengebruik vanuit hevige emoties en impulsiviteit, een manier van omgaan met problemen die hij al jarenlang toepaste en voortkomt uit verslavingsproblematiek. Vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis heeft de verdachte moeite met het hanteren en reguleren van zijn emoties. De verdachte heeft door de combinatie van stoornissen (veel) minder controle over het gebruik van verdovende middelen, en eenmaal begonnen verliest hij snel de controle om zijn gebruik nog enigszins te beteugelen. Ook de middelenintoxicatie wordt dus (deels) bepaald door zijn psychische stoornissen. Meest waarschijnlijk heeft zijn pathologie op soortgelijke wijze doorgewerkt in het tenlastegelegde van 26 september 2022. Er wordt geadviseerd alle tenlastegelegde feiten, indien bewezen, in een verminderde mate toe te rekenen.
Vanuit klinisch oogpunt is de verdachte ernstig beperkt door zijn stoornissen met daaruit voortvloeiende impulsiviteit, onverantwoordelijk en roekeloos gedrag. Hij heeft slechts gedeeltelijk probleeminzicht en een tot nu toe ambivalente motivatie tot geheelonthouding en verandering. Er zijn nauwelijks beschermende factoren aanwezig. Door de bijkomende problemen op verschillende levensgebieden wordt de kans op herhaling van soortgelijke feiten groter. De verdachte reed eerder al onder invloed van middelen in zijn auto's en veroorzaakte meerdere ongelukken. Ook verliet hij al eens de plaats van een ongeval dat hij had veroorzaakt. Het risico op herhaling wordt zonder adequate behandeling en begeleiding ingeschat als matig-hoog tot hoog. De combinatie van stoornissen dient te worden behandeld met psycho-educatie, medicatie, (intensieve) psychotherapie voor emotieregulatie, frustratietolerantie en gezonde omgang met problemen (in plaats van middelengebruik). Vanwege zijn gebrekkig zelfinzicht en de ernst van zijn verslavingspathologie bestaat het risico van voortijdig stoppen met behandelinterventies. De verdachte heeft zich in het verleden meermalen onvoldoende aan voorwaarden weten te houden. De verdachte is nauwelijks in staat langdurig intrinsiek gemotiveerd te blijven voor geheelonthouding. Er zal langdurig toezicht nodig zijn in het resocialisatietraject, met aandacht voor zinvolle dagbesteding, stabiele huisvesting en inkomen. Onderzoekers zien geen andere mogelijkheid dan te adviseren om de verdachte te behandelen en vervolgens stapsgewijs te resocialiseren in het kader van een maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna ook: TBS met dwangverpleging).
GGZ Fivoor, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 februari 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is al jaren in beeld bij de reclassering. Verscheidende (behandel)trajecten zijn negatief afgerond. Van stabiliteit op de verschillende leefgebieden is nooit sprake geweest. Van geheelonthouding is eveneens nimmer sprake geweest. De verdachte is niet in staat (geweest) om voor een langere periode gemotiveerd te blijven voor behandeling, mede ingegeven door zijn gebrekkige zelfinzicht en zijn ernstige verslavingsproblematiek. De kans op herhaling wordt groot geacht. De reclassering ziet tevens het risico op letsel als wel het risico op onttrekking aan eventuele bijzondere voorwaarden als hoog. De reclassering ziet geen mogelijkheden om binnen een regulier forensisch kader te werken aan blijvende gedragsverandering van de verdachte. De reclassering onderschrijft de visie en het standpunt van genoemde rapporteurs tot oplegging van TBS met dwangverpleging.
6.2.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op de conclusies van de psycholoog en de psychiater, is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte zijn toe te rekenen. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens die een zodanige invloed had op de keuzevrijheid van de verdachte dat de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan hem zijn toe te rekenen.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In strafmatigende zin heeft de rechtbank rekening gehouden met dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte zijn toe te rekenen en dat aan de verdachte de TBS-maatregel zal worden opgelegd waarbij de verwachting gerechtvaardigd is dat de verdachte nog langdurig in een TBS-kliniek zal moeten verblijven.
Als bijkomende straf zal de rechtbank de ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen, omdat hij zich als bestuurder van een motorrijtuig schuldig heeft gemaakt aan verkeersongeval waarbij twee doden zijn gevallen. Ook is door een medewerker van een zorginstelling verklaard dat de verdachte vaker onder invloed op de locatie aankwam. Bovendien geldt dat de stoornissen van de verdachte verkeersgevaarlijk gedrag kunnen veroorzaken. De deskundigen schatten de kans hierop hoog in. Gelet hierop is enkel een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de maximale duur van tien jaren passend.
Verder concludeert de rechtbank dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gebaseerd op de ernst en aard van de bewezen verklaarde doodslag en het gevaar voor herhaling. Een minder vergaande straf of maatregel zoals TBS met voorwaarden of een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden is gezien de conclusies van de psychiater, psycholoog en de reclassering – mede gelet op het gedrag van de verdachte in het verleden – onvoldoende om dat gevaar voor herhaling te beperken.
Vastgesteld wordt dat doodslag, het feit waarvoor de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht. Het betreft een misdrijf als bedoeld in artikel 38e, eerste lid , van het Wetboek van Strafrecht. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor tien jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.In beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen bestelauto verbeurd te verklaren.
De in beslag genomen bedrijfsauto (omschrijving: [beslagnummer01] , Ford Transit) zal worden verbeurd verklaard. De onder 1 primair, 2 en 3 primair bewezen feiten zijn met behulp van dit voorwerp begaan.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Als benadeelde partijen hebben zich de volgende personen in het geding gevoegd.
Ten aanzien van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten
De benadeelde partij [benadeelde partij02] , de zoon van het overleden slachtoffer [slachtoffer02] , vordert een vergoeding van € 20.000,00 aan immateriële schade en € 17.500,00 aan affectieschade.
De benadeelde partij [benadeelde partij03] , de zoon van het overleden slachtoffer [slachtoffer02] , vordert een vergoeding van € 22.000,00 aan immateriële schade en € 17.500,00 aan affectieschade.
De benadeelde partij [benadeelde partij04] , de schoondochter van het overleden slachtoffer [slachtoffer02] , vordert een vergoeding van € 8.222,01 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij [benadeelde partij05] , de zoon van het overleden slachtoffer [slachtoffer01] , vordert een vergoeding van € 20.000,00 aan immateriële schade en € 17.500,00 aan affectieschade.
De benadeelde partij [benadeelde partij06] , de dochter van het overleden slachtoffer [slachtoffer01] , vordert een vergoeding van € 1.400,00 aan materiële schade, € 20.000,00 aan immateriële schade en € 17.500,00 aan affectieschade.
Ten aanzien van het onder parketnummer 05/262076-22 ten laste gelegde feit
De benadeelde partij [benadeelde partij01] vordert de schade-uitkering van € 435,09 terug te laten betalen aan de verzekeraar.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de gevorderde materiële kosten, affectieschade en shockschade toe te wijzen. Ten aanzien van de shockschade heeft de officier van justitie een aantal opmerkingen gemaakt. In het arrest ECLI:NL:HR:2022:1250 heeft de Hoge Raad de eis losgelaten dat de confrontatie onverhoeds moet zijn geweest. Alle benadeelde partijen zijn geconfronteerd met het stoffelijk overschot. Ook worden aan de andere eisen, namelijk de aard van de onrechtmatige daad tegen het primaire slachtoffer en de aard en de hechtheid van de relatie, voldaan. Dat er geen onderbouwing van de huisarts is, doet aan het voorgaande niet af. Het is duidelijk dat de benadeelde partijen psychische schade hebben geleden.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de posten shockschade kritisch te benaderen in het licht van het arrest van het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2021:152). De verdediging verzoekt de benadeelde partijen ten aanzien van de gevorderde shockschade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
8.3.
Beoordeling
Affectieschade
De benadeelde partijen [benadeelde partij02] , [benadeelde partij03] , [benadeelde partij05] en [benadeelde partij06] hebben vergoeding van affectieschade gevorderd. Op grond van artikel 6:108, derde lid en vierde, aanhef en onder c, van het Burgerlijk Wetboek, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, hebben deze benadeelde partijen ieder voor zich recht op vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade. Deze vorderingen zijn ook niet betwist. De rechtbank wijst dit deel van de vorderingen dan ook toe.
Schokschade
De Hoge Raad heeft de maatstaf tot toewijzing van schokschade in 2022 nader toegelicht en daarbij de drempel verlaagd, maar nog steeds moet aan bepaalde eisen voor toewijzing worden voldaan. Dat de confrontatie onverhoeds of onvermijdbaar was is geen vereiste meer. Maar het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is (nog steeds) beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. (ECLI:NL:HR:2022:958).
In dit geval zijn de vorderingen tot schokschade – mede gelet op de betwisting daarvan – niet (zodanig) onderbouwd dat daaruit naar objectieve maatstaven volgt van zulk geestelijk letsel als gevolg van een hevige emotionele schok zoals hiervoor omschreven. De respectievelijke verwijzingen door de huisarts naar een psycholoog of een bewijs van een gemaakte afspraak met de psycholoog zijn daarvoor onvoldoende om het bestaan van zulk geestelijk letsel vast te kunnen stellen, mede in het licht van de aanwezige affectieschade. Ook de door [benadeelde partij06] overgelegde verklaring van de psychosociaal therapeut geeft onvoldoende duidelijkheid of het door haar opgelopen geestelijk letsel een (rechtstreeks) gevolg is geweest van schokschade of verband houdt met het traumatische verlies van haar moeder op zichzelf.
Op dit moment kan dus onvoldoende worden vastgesteld of er naast affectieschade ook sprake is van schokschade. De vorderingen tot schokschade zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard en kunnen, desgewenst, bij de civiele rechter worden aangebracht of in geval van hoger beroep nader onderbouwd worden.
Materiële schade - [benadeelde partij04]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade, namelijk € 7.837,01 aan uitvaartkosten, is toegebracht en de vordering niet is betwist, zal deze worden toegewezen.
Voor het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de kosten van het toekomstige eigen risico van € 385,00 over 2024 zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Er staat nog niet vast dat deze schade werkelijk geleden zal worden en ook niet of deze door de zorgverzekeraar geïncasseerd zal worden voor de gestelde zorgkosten. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade - [benadeelde partij06]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade, namelijk € 1.400,00 aan therapiekosten, is toegebracht en de vordering niet is betwist, zal deze worden toegewezen. Weliswaar betreft dit deels toekomstige schade (te weten kosten voor toekomstige psychologische behandeling), maar gelet op de onderbouwing daarvan volgt afdoende dat de schade daadwerkelijk zal worden geleden. Na een afweging van goede en kwade kansen wordt deze schade bij voorbaat vastgesteld op het gevorderde bedrag.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De te vergoeden bedragen worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 september 2023. Tevens wordt het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel (als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) passend en geboden geacht.
Proceskosten
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot nu toe begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken
Benadeelde partij [benadeelde partij01]
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd. Uit de bijlage bij de vordering blijkt dat de benadeelde partij namens de verzekeraar schade verzoekt. De benadeelde partij kan in een strafproces niet namens de verzekeraar schade vorderen. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de hierna genoemde benadeelde partijen de volgende schadevergoeding betalen:
[benadeelde partij02]
Immateriële schade: affectieschade € 17.500,00
[benadeelde partij03]
Immateriële schade: affectieschade € 17.500,00
[benadeelde partij04]
Materiële schade: € 7.837,01
[benadeelde partij05]
Immateriële schade: affectieschade € 17.500,00
[benadeelde partij06]
Materiële schade: € 1.400,00
Immateriële schade: affectieschade € 17.500,00
Het resterende deel van de gevorderde schadevergoeding zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Daarover wordt in deze strafprocedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie is niet ontvankelijk in de vordering onder parketnummer 10/148548-22, omdat uit het strafblad blijkt dat het voorwaardelijk deel van de opgelegde straf al eerder ten uitvoer is gelegd. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, voor zover dat toch niet zou kloppen, tenuitvoerlegging evenmin passend is gelet op de op te leggen gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 7, 176, 177, en 179a van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissingen in het kort en ondertekening

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/223429-23 ten gelaste gelede feiten 1 primair, 2 en 3 primair, en het onder parketnummer 05-262076-22 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een;
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 10 (tien) jaren;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 primair, 2 en 3 primair:
bestelauto (Omschrijving: [beslagnummer01] , Ford Transit);
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [benadeelde partij02], te betalen een bedrag van
€ 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [benadeelde partij03], te betalen een bedrag van
€ 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [benadeelde partij04], te betalen een bedrag van
€ 7.837,01 (zegge: zevenduizend achthonderd zevenendertig euro en één eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [benadeelde partij05] ,te betalen een bedrag van
€ 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [benadeelde partij06] ,te betalen een bedrag van
€ 18.900,00 (zegge: achttienduizend negenhonderd euro), bestaande uit € 1.400,00 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in het resterende deel van hun vorderingen; bepaalt dat dit deel van de vorderingen kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
verklaart
de benadeelde partij [benadeelde partij01]niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij02] te betalen
€ 17.500,00(hoofdsom,
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij03] te betalen
€ 17.500,00(hoofdsom,
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij04] te betalen
€ 7.837,01(hoofdsom,
zegge: zevenduizend achthonderd zevenendertig euro en één eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 7.837,01 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
74 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij05] te betalen
€ 17.500,00(hoofdsom,
zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij06] te betalen
€ 18.900,00(hoofdsom
zegge: achttienduizend negenhonderd), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 18.900,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
129 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 29 juni 2022 van de politierechter in Zutphen aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en F.A. Hut, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 maart 2024.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(10/223429-23)
1
hij op of omstreeks 2 september 2023 te Rotterdam
[slachtoffer01] en/of [slachtoffer02]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door
- als bestuurder van een voertuig (te weten een bestelbus met kenteken [kenteken01] )
te rijden over de weg, de Maasboulevard, en/of
- met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te rijden met een snelheid die
(veel) hoger was dan ter plaatse was toegestaan en/of (veel) hoger dan ter plaatse
was verantwoord en/of
- niet of in onvoldoende mate te (blijven) letten op de weg en/of de overige
verkeersdeelnemers en/of
- terwijl hij een voetgangersoversteekplaats naderde en zich op of nabij die
voetgangersoversteekplaats voetgangers, zijnde die [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] , bevonden, die
voetgangersoversteekplaats is opgereden op het moment dat het voor hem
bestemde verkeerslicht rood licht uitstraalde en/of (daarbij) niet heeft opgemerkt
dat die voetgangers doende waren die voetgangersoversteekplaats over te steken
en/of die voetgangers niet heeft laten voorgaan en/of (vervolgens) tegen die
voetgangers is aangebotst en/of heeft aangereden waardoor die [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02]
werden gedood, terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcohol was en/of onder
invloed van THC was, in elk geval verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8,
eerste, derde en vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 september 2023 te Rotterdam
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (te weten een
bestelbus met kenteken [kenteken01] ), daarmede rijdende over de weg, de
Maasboulevard, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig te rijden met een snelheid die
(veel) hoger was dan ter plaatse was toegestaan en/of (veel) hoger dan ter plaatse
was verantwoord en/of
- niet of in onvoldoende mate te (blijven) letten op de weg en/of de overige
verkeersdeelnemers en/of
- terwijl hij een voetgangersoversteekplaats naderde en zich op of nabij die
voetgangersoversteekplaats voetgangers, zijnde [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] , bevonden,
die voetgangersoversteekplaats is opgereden op het moment dat het voor hem
bestemde verkeerslicht rood licht uitstraalde en/of (daarbij) niet heeft opgemerkt
dat die voetgangers doende waren die voetgangersoversteekplaats over te steken
en/of die voetgangers niet heeft laten voorgaan en/of (vervolgens) tegen die
voetgangers is aangebotst en/of heeft aangereden, waardoor anderen (te weten die
[slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] ) werden gedood, terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcohol
was en/of onder invloed van THC was, in elk geval verkeerde in de toestand als
bedoeld in artikel 8, eerste, derde en vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was
geweest bij een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan de Maasboulevard,
op of omstreeks 2 september 2023
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander
(te weten [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] ) is gedood;
3
hij op of omstreeks 2 september 2023 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig
(te weten een bestelbus met kenteken [kenteken01] ), daarmee rijdende op de weg,
onder andere de Pleinweg en/of de Westzeedijk en/of de Maastunnel, zich
opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden
geschonden door
- met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig (telkens) te rijden met een
snelheid die (veel) hoger was dan ter plaatse was toegestaan en/of (veel) hoger dan
ter plaatse was verantwoord en/of
- meermalen, althans eenmaal (een) personenauto(‘s), op een gevaarlijke wijze in te
halen, terwijl een inhaalverbod van toepassing was en/of (daarbij) meermalen,
althans eenmaal van rijstrook te wisselen en/of slingerende bewegingen te maken,
terwijl hij, verdachte, daarbij een doorgetrokken streep heeft overschreden en/of
- plotseling en/of hard te remmen en/of
- een afgesloten afslag en/of inrit op te rijden en/of (daarbij) een of meerdere
verkeerspionnen omver te rijden en/of mee te slepen en/of
- meermalen door een voor hem, verdachte, geldend rood licht te rijden en/of
- terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcohol was en/of onder invloed van THC
was, in elk geval verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, derde en
vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 september 2023 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig
(te weten een bestelbus met kenteken [kenteken01] ), daarmee rijdende op de weg,
onder andere de Pleinweg en/of de Westzeedijk en/of de Maastunnel,
- met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig (telkens) te rijden met een
snelheid die (veel) hoger was dan ter plaatse was toegestaan en/of (veel) hoger dan
ter plaatse was verantwoord en/of
- meermalen, althans eenmaal (een) personenauto(‘s), op een gevaarlijke wijze in te
halen, terwijl een inhaalverbod van toepassing was en/of (daarbij) meermalen,
althans eenmaal van rijstrook te wisselen en/of slingerende bewegingen te maken,
terwijl hij, verdachte, daarbij een doorgetrokken streep heeft overschreden en/of
- plotseling en/of hard te remmen en/of
- een afgesloten afslag en/of inrit op te rijden en/of (daarbij) een of meerdere
verkeerspionnen omver te rijden en/of mee te slepen en/of
- meermalen door een voor hem, verdachte, geldend rood licht te rijden en/of
- terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcohol was en/of onder invloed van THC
was, in elk geval verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, derde en
vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
(05/262076-22)
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was
geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Angeren op/aan de
Kamervoort, op of omstreeks 26 september 2022 de (voornoemde) plaats van
vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of
redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer03] )
letsel en/of schade was toegebracht.