ECLI:NL:RBROT:2024:4535

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
ROT - 23 _ 3993
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing energietoeslag aan student op basis van categoriale uitsluiting

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2024, wordt het beroep van eiser, een student uit Rotterdam, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor energietoeslag op grond van de Participatiewet (Pw) beoordeeld. Eiser had op 18 oktober 2022 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 11 december 2022 werd afgewezen. Het college handhaafde deze afwijzing in het bestreden besluit van 1 mei 2023, ondanks het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie. Eiser was van mening dat de categoriale uitsluiting van studenten ongerechtvaardigd was, omdat hij in dezelfde financiële omstandigheden verkeerde als niet-studenten die wel in aanmerking kwamen voor de energietoeslag. Hij voerde aan dat het college een ongelijkheidsbeginsel schond door studenten uit te sluiten van de eenmalige energietoeslag, en dat de criteria voor individuele bijzondere bijstand niet redelijk waren.

De rechtbank oordeelde dat het college beleidsruimte had om nadere regels te stellen en dat de categoriale uitsluiting van studenten gerechtvaardigd was. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer en de Centrale Raad van Beroep, die bevestigden dat de diversiteit in de woon- en leefsituatie van studenten een ongelijke behandeling objectief rechtvaardigde. Eiser kon niet aantonen dat hij in een bijzondere situatie verkeerde die afwijking van het beleid rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de afwijzing van de energietoeslag in stand bleef. Wel werd bepaald dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moest vergoeden, vanwege een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3993

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[naam] uit Rotterdam, eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. J.F. Jim).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 18 oktober 2022 om energietoeslag op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 11december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 mei 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven, in afwijking van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft ter kennisname gewezen op de uitspraken van de meervoudige kamer van de rechtbank van 2 oktober 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:9079 en ECLI:NL:RBROT:2023:9080.
1.3.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Het geschil

2. Eiser was in 2022 voltijd student en ontving studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
3. Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag van eiser om energietoeslag afgewezen omdat hij daarvoor als student met studiefinanciering niet in aanmerking komt. Het college heeft de afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd, waarbij hij de onder 6. beschreven categoriale uitsluiting van studenten nader heeft gemotiveerd.
In het verweerschrift heeft het college deze categoriale uitsluiting van studenten verder cijfermatig onderbouwd.
4. Eiser is er niet mee eens dat zijn aanvraag om energietoeslag is afgewezen.
Eiser voert aan dat het college voorbij gaat aan het doel van de eenmalige verstrekking van de energietoeslag door studenten uit te sluiten. Volgens eiser maakt het college een ongerechtvaardigd onderscheid tussen personen die in dezelfde financiële omstandigheden verkeren, namelijk studenten en niet-studenten. Eiser stelt in dezelfde situatie te zitten als niet-studenten die wel in aanmerking komen voor het eenmalig categoriaal verstrekken van
de energietoeslag. Eiser stelt dat het door het college genoemde alternatief van individuele bijzondere bijstand niet redelijk is. De criteria voor de individuele bijzondere bijstand verschilt namelijk van de criteria voor de verstrekking van de categoriale bijzondere bijstand. Op basis van het gelijkheidsbeginsel meent eiser dat betrokkenen die in dezelfde financiële positie verkeren, in aanmerking moeten komen voor de categoriale bijzondere bijstand en niet voor de individuele bijzondere bijstand. Tot slot verwijst eiser naar het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie en de uitspraak van de rechtbank Gelderland1. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat met toepassing van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgeweken moet worden van de Beleidsregels.
Volgens eiser verschilt zijn woonsituatie met die van andere studenten en kan hij geen beroep doen op individuele bijzondere bijstand.

Beoordeling door de rechtbank

5. Op basis van het rapport “De energierekening in januari 2022: hogere leverings-tarieven en lagere belastingen” van 18 februari 2022 van het Centraal Bureau voor de Statistiek werd gevreesd dat de sterk gestegen energiekosten voor huishoudens met een zelfstandige woning en een minimum inkomen zouden leiden tot financiële problemen.
Om die reden is besloten tot het invoeren van een eenmalige categoriale energietoeslag voor
2022 via artikel 35, vierde lid, van de Pw2. In de memorie van toelichting op deze wetswijziging3 is te lezen dat voor deze grofmazige wijze van verlening van bijzondere bijstand is gekozen om snelle toekenning te waarborgen en tegelijkertijd overbelasting van gemeenten bij de uitvoering te voorkomen. Overwogen wordt dat het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid krijgt om invulling te geven aan wat onder “huishouden met een laag inkomen” wordt verstaan, waarbij van belang wordt geacht dat gemeenten het instrument zo gericht mogelijk inzetten. Daarbij is opgemerkt dat de regeling voor studenten minder geschikt is, omdat hun woonsituatie, ook wat betreft de energiekosten en -rekening, erg divers is.4
--------------------------------------------------
1. De uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 augustus 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:4263.
2 Artikel 35, eerste lid, van de Pw bepaalt dat de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand heeft voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit (kort gezegd) het inkomen en vermogen. Artikel 35, vierde lid, van de Pw bepaalde in 2022 dat in afwijking van het eerste lid tot en met 30 juni 2023 bijzondere bijstand ook aan een alleenstaande of een gezin kan worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of die alleenstaande of dat gezin in dat jaar een sterk gestegen energierekening had.
3 Kamerstukken II 2021/22, 36057, nr. 3, p. 1-5.
4 Kamerstukken II 2021/22, 36057, nr. 3, p. 13.
6. Het college heeft zijn beleid voor het aldus ingevoerde artikel 35, vierde lid, van de Pw neergelegd in de Beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022 Rotterdam (de Beleidsregels). Een huishouden in zin van de Pw met een in de basisregistratie personen (brp) geregistreerd woonadres in Rotterdam dat in januari 2022 over een inkomen beschikt dat niet meer bedraagt dan 140% van de op dat huishouden van toepassing zijnde bijstandsnorm, heeft volgens de Beleidsregels aanspraak op € 1.300,- energietoeslag. Personen onder 21 jaar en personen die op de aanvraagdatum studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) ontvangen, zijn uitgesloten van energietoeslag.
7. Gelet op wat onder 5. is overwogen, betrof de categoriale energietoeslag 2022 een destijds door de wetgever als eenmalig bedoelde regeling, waarbij gemeenten uitdrukkelijk werden geacht hun uitvoeringspraktijk in te richten op snelheid en doelmatigheid zonder beoordeling van de feitelijke situatie per huishouden. Het door de wetgever gekozen instrument is in die zin ongelukkig, dat door zijn grofmazigheid over- en ondercompensatie daaraan inherent zijn en de invulling per gemeente verschilt. Ongelijke behandeling zit dus in het gekozen instrument “ingebakken”. Of de wetgever in redelijkheid voor dit instrument heeft kunnen kiezen, kan echter door de rechter niet worden getoetst.
8. In de formulering van het hier toepasselijke artikel 35, vierde lid, van de Pw als ‘kan-bepaling’ ligt besloten dat het college beleidsruimte heeft en bevoegd is om nadere regels, in dit geval met betrekking tot studenten, te stellen. Het college heeft met zijn keuze om voor Rotterdam bij toepassing van dit instrument alleen op een aldaar geregistreerd woonadres en inkomen in de maand januari 2020 te selecteren en daarnaast studenten uit te sluiten op basis van een gerealiseerde aanspraak op studiefinanciering ten tijde van de aanvraag, naar het oordeel van de rechtbank de grenzen van een redelijke beleidsbepaling, mede gelet op het geschetste karakter van het instrument, niet overschreden. Het college heeft deze criteria voor de toe te kennen energietoeslag 2022 gekozen omdat het college deze gegevens eenvoudig beschikbaar had via het door hem gebruikte uitvoeringssysteem. Verdergaande differentiatie binnen de groep van studenten met studiefinanciering of binnen de groep eenpersoonshuishoudens, waaronder studenten zonder studiefinanciering, vergde volgens het college nadere uitvoeringshandelingen, wat niet wenselijk was omwille van de urgentie van een snelle toekenning en het beheersbaar houden van uitvoeringskosten.
Het college heeft met een nadere cijfermatige onderbouwing inzichtelijk gemaakt dat in Rotterdam in 2022 de uitgesloten groep studenten in het algemeen in mindere mate is getroffen door de gestegen energieprijzen dan overige eenpersoonshuishoudens. De door het college hiermee aangetoonde mate van overcompensatie binnen de uitgesloten groep studenten, juist ten opzichte van de overige eenpersoonshuishoudens, vormde op zichzelf een afdoende rechtvaardiging voor de uitsluiting.
De rechtbank onderschrijft het oordeel in dat verband van de meervoudige kamer van de rechtbank in de uitspraken van 2 oktober 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:9079 en ECLI:NL:RBROT:2023:9080. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
9 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:304, volgt ook dat vanwege de diversiteit van de woon- en leefsituatie van studenten die cijfermatig onderbouwd is, een ongelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is. Anders dan in door eiser bedoelde gerechtelijke uitspraken en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, kan daarom niet worden geoordeeld dat voor Rotterdam sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid.
9. In artikel 4:84 van de Awb staat dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig zijn beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbende gevolgen zou kunnen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Dit betekent dat het college deugdelijk moet motiveren of de door eiser aangevoerde omstandigheid is aan te merken als een bijzondere omstandigheid die na een belangenafweging kan leiden tot het alsnog verstrekken van de energietoeslag.
9.1.
Eisers beroep op artikel 4:84 van de Awb slaagt niet. Dat eiser door de toepassing van de Beleidsregels onevenredig wordt getroffen is onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb aangevoerd, op basis waarvan het college had moeten afwijken van de Beleidsregels. Uit de motivering van het bestreden besluit blijkt dat het college heeft beoordeeld of er in de individuele situatie van eiser bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot afwijking van het beleid en dat daarvan geen sprake is nu eiser deze omstandigheden niet nader heeft onderbouwd. Dat eiser een eigen woning heeft is geen bijzondere omstandigheid die maakt dat alsnog de eenmalige energietoeslag moet worden toegekend. In de Memorie van Toelichting5 is nadrukkelijk opgemerkt dat voor huishoudens die net buiten het bereik van de eenmalige energietoeslag vallen, maatwerk mogelijk is via het kader van de individuele bijzondere bijstand.
10. Door het bieden van de mogelijkheid van bijzondere bijstand voor gestegen energiekosten aan uitgesloten studenten heeft het college de eventueel in het individuele geval onevenredige gevolgen van de uitsluiting ondervangen. De rechtbank ziet niet in dat het verwijzen van de uitgesloten groep studenten naar bijzondere bijstand ondoelmatig was. Uit de cijfers volgt immers dat een deel van deze groep nog thuis woont en dus geen gestegen energiekosten zal hebben (zodat die geen bijzondere bijstand zullen aanvragen) en dat voor 74% van de uitwonenden van deze groep geldt dat de stijging van de energiekosten ruim onder € 1.300,- ligt (en dus de lager toe te kennen bijstand tegen de hoogte van de uitvoeringskosten opweegt).
11. Het college heeft zijn beleid, en daarmee de afwijzing van de aanvraag van eiser, pas in het verweerschrift voldoende gemotiveerd. Dit betekent dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, nu aannemelijk is dat eiser door dit motiveringsgebrek niet is benadeeld.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de afwijzing van de energietoeslag in stand blijft.
13. De rechtbank zal vanwege het motiveringsgebrek in het bestreden besluit bepalen dat het college het door eiser betaalde griffierecht aan hem dient te vergoeden.
--------------------------
5 Kamerstukken II 2021/2022, 36057, nr. 3, p. 4.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.