Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Procesverloop
- de medische verklaring opgesteld door [persoon A] , psychiater, van 5 februari 2024;
- de zorgkaart van 9 februari 2024;
- het zorgplan van 8 januari 2024;
- de bevindingen van de geneesheer-directeur over het zorgplan;
- de gegevens over eerder afgegeven machtigingen op grond van de Wet Bopz en de Wvggz;
- de relevante politiegegevens van betrokkene;
- het bericht dat er geen relevante strafvorderlijke en justitiële gegevens van betrokkene zijn.
- de hiervoor genoemde advocaat van betrokkene;
- [persoon B] , verpleegkundige, verbonden aan Antes (telefonisch).
2.Beoordeling
- het toedienen van medicatie, specifiek HIV-medicatie, alsmede het verrichten van medische controles, ter behandeling van een somatische aandoening;
- het beperken van de bewegingsvrijheid;
- het onderzoek aan kleding of lichaam;
- het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, het accepteren en nakomen van ambulante behandelafspraken;
- het opnemen in een accommodatie.
2.9 Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De advocaat heeft zich namens betrokkene op het standpunt gesteld dat het verzoek niet tijdig in ingediend en de voorgaande machtiging inmiddels geen aansluitende machtiging meer is, nu deze is komen te vervallen. Om deze reden zal de zorgmachtiging voor zes maanden moeten worden verleend en niet voor de verzochte twaalf maanden. De rechtbank volgt dit verweer en is van oordeel dat de zorgmachtiging zal worden verleend voor de afwijkende duur van zes maanden met ingang van vandaag. Aangezien de officier het verzoekschrift niet conform artikel 6:6 lid 2 Wvggz uiterlijk vier weken voor het verstrijken van de voorgaande zorgmachtiging bij de rechtbank heeft ingediend en de voorgaande zorgmachtiging inmiddels al is komen te vervallen, zal de zorgmachtiging gelet op de Hoge Raad uitspraak van 4 juni 2021 (ECLI:NL:HR:2021:818), worden verleend voor de duur van zes maanden met ingang van vandaag.’
Zeker bij een eerste zorgmachtiging kan de toestand en zorgbehoefte van betrokkene nog danig veranderen, en daarmee ook de noodzakelijke behandeling. Als dan te vroeg moet worden gestart met de voorbereidingen voor een opvolgende zorgmachtiging, kan dat een nadelig effect hebben op zowel betrokkene’s gemoedstoestand als op de inhoud van het zorgplan en het voorstel voor een zorgmachtiging in die fase. Door deze verplichting te schrappen, kan het nieuwe verzoekschrift nog tot de dag voor het verstrijken van de zorgmachtiging worden ingediend, waardoor er ruimte is om de ontwikkeling van betrokkene langer te volgen en de zorgbehoefte op basis van actuelere informatie in het zorgplan te verwerken.’