ECLI:NL:RBROT:2025:10177

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
ROT 24/9164
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar en ongegrondverklaring van het UWV inzake arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaar van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser had op 3 oktober 2024 beroep ingesteld omdat het UWV niet tijdig had beslist op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV had op 16 december 2024 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was, omdat het UWV inmiddels een besluit had genomen. De rechtbank heeft ook de inhoud van het bestreden besluit beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht op minder dan 35% had vastgesteld. Eiser had aangevoerd dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen waren onderschat, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat de functionele mogelijkheden van eiser correct waren vastgesteld. Eiser kreeg wel een proceskostenvergoeding toegewezen omdat hij het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet ten onrechte had ingesteld. De rechtbank heeft bepaald dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden en dat het UWV € 453,50 aan proceskosten aan eiser moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9164

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A.R. Wieleman),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: mr. T. Rook).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanaf 23 maart 2023 afgewezen.
Eiser heeft op 3 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn tegen het primair besluit ingestelde bezwaar. Bij besluit van 28 mei 2024 heeft het UWV een dwangsom van € 1.442,- toegekend.
Bij besluit van 16 december 2024 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 22 januari 2025 aanvullende gronden ingediend.
Het UWV heeft op 21 oktober 2024 en 9 april 2025 verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2025.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft zich, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, bij het UWV ziek gemeld. Eiser heeft in verband met zijn ziekte vanaf 25 maart 2021, op 25 december 2022 een Wet WIA-uitkering aangevraagd.
1.1.
In verband hiermee heeft de verzekeringsarts op 27 augustus 2023 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseis, dynamische handelingen en statische houdingen. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen vijf gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 19,86% lager dan het zogeheten maatmaninkomen.
1.2.
In het kader van de heroverweging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 25 november 2024 geconcludeerd dat het onderzoek van de verzekeringsarts niet volledig is geweest. Eisers gezondheidssituatie is niet exact hetzelfde als zijn situatie in 2021 was, de FML van 2019 is niet geheel juist overgenomen en de informatie van de behandelend sector geeft aanleiding tot het stellen van aanvullende beperkingen. Deze beperkingen in alle zes de rubrieken zijn aangepast in de FML van 25 november 2024. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft blijkens het rapport van 12 december 2024 het maatmanloon aangepast naar € 18,62 per uur. Drie van de vijf functies worden geschikt geacht voor eiser
.Het loon dat met de mediaanfunctie van deze drie resterende functies verdiend kan worden ligt 31,63% lager dan zijn maatmaninkomen. De vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van eiser van minder dan 35% wordt onderschreven.
1.3
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het primaire besluit gehandhaafd. De inhoud van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep maken daarvan deel uit.
2. Eiser voert aan dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen zijn onderschat. Door de behandelend [psycholoog] is aangegeven is er bij eiser sprake van
concentratieproblemen, snel geïrriteerd/boos zijn en verlies in vertrouwen in anderen. Eiser is niet in staat om te werken in omstandigheden met veelvuldige storingen en onderbrekingen. Eiser stelt dat voor hem eveneens beperkingen op punten 1.8.3, 2.6 en 2.7 in de FML moeten worden aangenomen. In tegenstelling tot de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er bij eiser sprake van lang bestaande ernstig actieve ziekte van Crohn. Hieruit volgt dat eisers klachten ernstig zijn. Eiser kan echter niet de gewenste medicamenteuze behandelingen starten, omdat dit de kans op het activeren van de bij hem vastgestelde TBC aanzienlijk vergroot. Om deze reden stelt eiser dat hij aangewezen is op een toilet in de buurt van zijn werkplek en dient hij op willekeurige momenten zijn werk te kunnen onderbreken, zodat sprake is van een beperking op onderdeel 3.8. Daarnaast stelt eiser dat urenbeperkingen op grond van (a) een stoornis in de energiehuishouding geïndiceerd is. Eiser ervaart vermoeidheidsklachten door de ziekte van Crohn, hij ervaart psychische klachten en hij slaapt slecht. Door de ziekte van Crohn en verminderde eetlust neemt hij te weinig energie tot zich, waardoor er sprake is van een laag ijzergehalte. Ondanks vloeibare voeding is hij meerdere kilo’s afgevallen. In de Standaard is aangegeven dat een van de belangrijkste meetinstrumenten het dagverhaal is. Subsidiair stelt eiser dat het onderzoek onzorgvuldig en onvolledig is, omdat zowel in de primaire als in de bezwaarfase het dagverhaal niet is opgenomen. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest ten aanzien van zijn energetische beperkingen (ECLI:NL:RBROT:2022:1211) en de rapporten voldoen volgens eiser niet aan de voorwaarden hiervoor (ECLI:NL:CRVB:2021:1960, r.o. 4.4). Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft eiser informatie van de MDL-arts van Ikazia ziekenhuis van 3 juli 2023 overgelegd. In de bezwaarfase was informatie van Erasmus ziekenhuis overgelegd, waarbij de verwijzing naar Ikazia ziekenhuis was vermeld.
3. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.1.
De rechtbank overweegt dat eiser het beroep van 3 oktober 2024 heeft ingediend wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar. Met het bestreden besluit van 16 december 2024 heeft het UWV alsnog op het bezwaar van eiser beslist. Aangezien het UWV alsnog een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser en daarbij ook de volledige dwangsom heeft toegekend, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar. Eiser zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat beroep. Er bestaat wél aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Hier zal de rechtbank later in de uitspraak op terugkomen.
4.2.
Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede betrekking op het alsnog genomen bestreden besluit van 26 september 2024.
5. De rechtbank dient te beoordelen of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht met ingang van 23 maart 2023 heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek, informatie van de behandelend sector en het gestelde in bezwaar en ter hoorzitting van 25 november 2024. Het onderzoek heeft daarmee op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, doordat geen dagverhaal door de verzekeringsarts is opgevraagd. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat de primaire arts in het rapport van 27 augustus 2023 weliswaar geen dagverhaal als zodanig heeft opgenomen, maar hieromtrent wel vragen aan eiser heeft gesteld. In het rapport is de gezinssituatie weergegeven. Vervolgens is aangegeven dat eiser op wisselende tijden uit bed komt, slecht slaapt en heel laat naar bed gaat. De verzekeringsarts heeft vervolgens ook vragen gesteld over zijn dagindeling, of hij huishoudelijke taken verricht en hoe hij gebruik maakt van vervoer. De door eiser aangegeven antwoorden zijn hierbij vermeld.
De rechtbank is verder niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 november 2024 aangegeven dat niet is gebleken dat de primaire verzekeringsarts een volledig juist beeld had van de aard en de ernst van de problemen van eiser op de datum in geding. In bezwaar is informatie verkregen van de chirurg van 22 december 2021 en 10 oktober 2023, van orthopedie van 8 april 2024, van de longarts van 30 januari 2023 en 7 juli 2023, de MDL-arts van 2 juni 2023, van de behandelend psycholoog met betrekking tot de periode van 5 september tot en met 22 november 2023 en de informatie van GZ-psycholoog van 10 april 2024. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten aanzien van de psychische klachten van eiser toegelicht dat een beperking voor het herinneren niet van toepassing is. Hoewel de primaire verzekeringsarts uitging van spanningsklachten, is op grond van de verkregen informatie gebleken dat er uiteindelijk sprake is van een concrete trauma-/stressgerelateerde stoornis waarvoor EMDR is gestart. Om deze reden is eiser aanvullend aangewezen op relatief voorspelbare werkzaamheden zonder belastende aspecten als veelvuldig klantcontact of werk met hulpbehoevenden, en met regelmatige werktijden zonder nachtdiensten of overwerk. Ten aanzien van de lichamelijke klachten zijn voor de schouder- en knieklachten van eiser aanvullende beperkingen vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk toegelicht dat ten aanzien van de Crohn geen reden zijn voor het stellen van aanvullende beperkingen. Hierbij is overwogen dat uit de informatie van de M.D.L.-arts van 2 juni 2023 blijkt dat sprake is van een matig-ernstige ziekteactiviteit. Het beeld is globaal onveranderd in vergelijking met MRI van april 2021. De M.D.L.-arts beschrijft het
defecatiepatroon rond datum in geding als 'soms twee dagen niet en soms drie keer per dag'. Op grond hiervan wordt er geen reden voor een beperking ten opzichte van normale toiletgang vastgesteld. Op basis van deze matig ernstige activiteit wordt geen aanleiding gezien voor een verdergaande beperking in de duurbelastbaarheid voor eiser. Met het aannemen van de beperkingen in statisch en dynamisch functioneren is eiser aangewezen op fysiek en energetisch relatief licht belastende arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat er geen reden is om meer beperkingen voor eiser vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat eiser in beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van zijn gezondheidstoestand op 23 maart 2023. De rechtbank heeft ook overigens geen aanknopingspunten gevonden om die conclusie te trekken.
5.2.
Uit het voorgaande volgt dat het UWV de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belasting van de resterende voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt.
5.3.
Vergelijking van het inkomen dat eiser in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 31,63%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door het UWV dus terecht bepaald op minder dan 35%.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar is niet-ontvankelijk.
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
7.1.
Wel krijgt eiser gelet op hetgeen is overwogen bij 4.1. een proceskostenvergoeding omdat hij het beroep tegen het niet-tijdig nemen van de beslissing op bezwaar niet ten onrechte heeft ingesteld. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (één punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 907,- met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank past de wegingsfactor ‘licht’ toe, omdat de proceskostenvergoeding alleen wordt toegekend voor het beroepschrift niet-tijdig beslissen waarin het enkel gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Ook moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.