ECLI:NL:RBROT:2025:10549

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 10980
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor schade aan muur en gordijnen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van aanvragen voor bijzondere bijstand door eiser, die sinds 2013 een bijstandsuitkering ontvangt. Eiser had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van reparatie van een muur en de vervanging van gordijnen, die beschadigd waren door een medewerkster van Aafje Thuiszorg. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvragen afgewezen, stellende dat deze kosten niet onder de noodzakelijke kosten vallen volgens artikel 14 van de Participatiewet (Pw). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de kosten van reparatie en vervanging als kosten van geleden schade moeten worden aangemerkt, waarvoor geen bijstand kan worden verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten zich wel voordoen, maar dat ze niet noodzakelijk zijn voor het bestaan van eiser. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de regel rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten, waardoor eiser geen recht heeft op de gevraagde bijzondere bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/10980

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. van Baaren),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde).

Procesverloop

1.1.
Met het besluit van 12 september 2024 (het primaire besluit 1) heeft het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor reparatiekosten van een muur afgewezen.
Met het besluit van eveneens 12 september 2024 (het primaire besluit 2) heeft het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van vervanging van gordijnen afgewezen.
1.2.
Met het besluit van 25 november 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Overwegingen

Inleiding
2.1.
Eiser ontvangt sinds 2013 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Sinds 2015 staat eiser onder bewind. Vanwege zijn handicap ontvangt eiser huishoudelijke hulp.
2.2.
In november 2022 is een medewerkster van Aafje Thuiszorg in de woning van eiser met een emmer en ladder tegen de muur gevallen. Hierdoor zijn de muur en de vloer gedeeltelijk beschadigd. Eiser heeft de schade gemeld bij Aafje. Volgens eiser is de schadeclaim afgewezen, maar heeft hij wel een bedrag van ongeveer € 125,- ontvangen van Aafje. Dit bedrag is volgens eiser niet toereikend geweest voor het herstellen van zijn muur. Hij heeft uiteindelijk van zijn eigen spaargeld zijn muur hersteld.
2.3.
Op 31 juli 2024 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van reparatie van zijn muur. Op 2 augustus 2024 heeft eiser ook bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van vervanging van gordijnen. Bij zijn aanvraag had eiser te kennen gegeven dat zijn gordijnen waren versleten. In de bezwaarfase heeft eiser echter, daartoe uitdrukkelijk bevraagd, te kennen gegeven dat ook zijn gordijnen door de medewerkster van Aafje zijn beschadigd.
Het bestreden besluit
3. Bij het bestreden besluit heeft het college de primaire besluiten, waarbij de beide aanvragen van eiser om bijzondere bijstand zijn afgewezen, gehandhaafd. De reden hiervoor is dat de kosten van reparatie van zijn muur en van vervanging van gordijnen aangemerkt dienen te worden als kosten met betrekking tot geleden schade en er voor dergelijke kosten op grond van artikel 14, aanhef en onder c, van de Participatiewet (Pw) geen bijstand wordt verstrekt, omdat die kosten niet worden gerekend tot de noodzakelijke kosten. Verder doet er zich volgens het college geen situatie voor als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw.
Het standpunt van eiser
4. Eiser voert aan dat zijn aanvragen klakkeloos zijn afgewezen en dat het college nergens naar heeft gekeken. Er is slechts verwezen naar de wetstekst, zonder naar de verdere omstandigheden te kijken. Eiser stelt dat het college kan afwijken van de standaardregels en heeft ter onderbouwing een besluit overgelegd uit 2014 waarin bijzondere bijstand voor een boete is verleend, terwijl dat op grond van artikel 14, aanhef en onder b, van de Pw niet mogelijk zou zijn. Volgens eiser is sprake van bijzondere omstandigheden, omdat er sprake is van opzettelijk toegebrachte schade, en is het onjuist dat hiervoor geen bijzondere bijstand wordt verleend. Eiser heeft er verder nog op gewezen dat nieuwkomers in de gemeente wel in allerlei situaties bijzondere bijstand krijgen.
Het oordeel van de rechtbank
5.1.
Het recht op bijzondere bijstand is geregeld in artikel 35, eerste lid, van de Pw. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), waaronder de uitspraak van 22 juli 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1153, dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten van reparatie van de muur en vervanging van gordijnen zich voordoen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kosten noodzakelijk zijn.
5.3.
In artikel 14, aanhef en onder c, van de Pw is bepaald dat kosten met betrekking tot geleden of toegebrachte schade in ieder geval niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 14 van de Pw valt op te maken dat de wetgever met deze dwingendrechtelijke bepaling voor ogen stond bepaalde kosten, gelet op hun aard, niet onder de werkingssfeer van de Pw te brengen. Het uitsluiten van deze kostensoorten geeft mede inhoud aan het onderscheid tussen de collectieve en private verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (zie de uitspraak van de Raad van 28 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:999, en Kamerstukken II 1992/1993, 22 545, nr. 8, p. 57). Het wordt geacht tot de verantwoordelijkheid van een belanghebbende te behoren om zich te verzekeren tegen de gevolgen van schade dan wel de schade te verhalen op degene die de schade heeft toegebracht.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft gevraagd, kosten met betrekking tot geleden schade zijn als bedoeld in artikel 14, aanhef en onder c, van de Pw. Dit betekent dat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft gevraagd niet tot de noodzakelijke kosten van bestaan worden gerekend. Nu die kosten dus niet noodzakelijk zijn kan daarvoor reeds daarom geen bijzondere bijstand worden verleend (zie overweging 5.1).
5.5.
Nu de voorwaarden van artikel 35, eerste lid, van de Pw cumulatief zijn en eiser dus al niet voldoet aan de voorwaarde dat de kosten noodzakelijk moeten zijn, behoeft niet meer te worden beoordeeld of de kosten voortkomen uit bijzondere omstandigheden. Wat eiser hierover heeft aangevoerd, waaronder de in het beroepschrift vermelde fictieve voorbeelden van schadesituaties, blijft dan ook onbesproken.
5.6.
Voor zover eiser met zijn verwijzing naar het door hem overgelegde besluit uit 2014 een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, slaagt dit beroep niet. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zijn situatie (nagenoeg) vergelijkbaar is met de situatie van de persoon op wie het overgelegde besluit betrekking heeft. Voor zover eiser met zijn betoog dat nieuwkomers in de gemeente wel vaak bijzondere bijstand krijgen een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, slaagt dit beroep evenmin. Eiser heeft dit betoog niet nader geconcretiseerd, zodat reeds daarom niet door hem aannemelijk is gemaakt dat zijn situatie (nagenoeg) vergelijkbaar is met die van nieuwkomers in de gemeente.
6. Uit het voorgaande volgt dat artikel 14, aanhef en onder c, van de Pw in beginsel in de weg staat aan verlening van bijzondere bijstand aan eiser voor de kosten van reparatie van de muur en vervanging van gordijnen. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw kan het college echter toch bijstand verlenen aan een persoon die geen recht op bijstand heeft als zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Zeer dringende redenen doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie als voormeld doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid (zie de uitspraak van de Raad van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er zich in zijn geval een acute noodsituatie voordoet. Dit betekent dat niet is gebleken van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw die nopen tot verlening van de gevraagde bijzondere bijstand.
7. Hoewel de rechtbank inziet dat het vervelend voor eiser is dat hij schade heeft geleden door toedoen van een derde, heeft het college, gelet op wat er hiervoor is overwogen, terecht de aanvragen van eiser om bijzondere bijstand afgewezen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.