ECLI:NL:RBROT:2025:1089

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
ROT-24_5672
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met terugwerkende kracht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de ingangsdatum van de door verweerder aan haar toegekende bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Eiseres had verzocht om de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht toe te kennen per 1 augustus 2023, omdat zij door mentale en psychische klachten niet eerder een aanvraag had kunnen indienen. Verweerder had echter besloten om de bijstandsuitkering per 13 december 2023 toe te kennen, wat eiseres betwistte.

De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigen dat de bijstandsuitkering eerder had moeten ingaan. De rechtbank stelt vast dat eiseres, ondanks haar mentale klachten, in staat was om haar belangen te behartigen en dat zij niet tijdig een aanvraag heeft ingediend.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de toekenning van de bijstandsuitkering per 13 december 2023 in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette en is openbaar uitgesproken op 30 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5672

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit Rotterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. J. Berkouwer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Duinhouwer.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de ingangsdatum van de door verweerder aan haar toegekende bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met het besluit van 5 januari 2024 heeft verweerder eiseres per 13 december 2023 bijstand toegekend naar de kostendelersnorm voor vier personen.
1.2.
Met het besluit van 30 april 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij deze toekenning gebleven (het bestreden besluit).
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en aanvullende informatie toegestuurd. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft aanvullende beroepsgronden en een nader stuk ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres (geboren in 1996), woont in bij haar ouders samen met haar meerderjarige zus. Van 1 september 2022 tot 1 september 2023 stond zij ingeschreven voor de voltijds HBO-studie Islamitische theologie. Op 13 december 2023 heeft eiseres zich gemeld bij verweerder voor het aanvragen van een bijstandsuitkering. In haar aanvraag heeft eiseres verzocht de uitkering te laten ingaan per 1 augustus 2023, omdat zij door mentale en psychische klachten niet eerder een aanvraag heeft kunnen indienen. Bij besluit van 5 januari 2024 heeft verweerder eiseres de gevraagde bijstand toegekend per 13 december 2023.
2.1.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 5 januari 2024 ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar klachten dusdanig waren, dat zij redelijkerwijs niet in staat kon worden geacht zich per 1 augustus 2023 te melden. Verweerder ziet dan ook geen aanleiding om met terugwerkende kracht een bijstandsuitkering toe te kennen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de door eiseres opgeworpen vraag of verweerder terecht tot de gekozen ingangsdatum is gekomen, aan de hand van de door haar ingebrachte beroepsgronden.
4. De rechtbank stelt voorop dat het geschil is beperkt tot de vraag of verweerder de aanvraag per 1 augustus 2023 had moeten laten ingaan. Eiseres heeft immers in haar aanvraag verzocht om toekenning per die datum, waarop verweerder heeft beslist.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
6. Eiseres meent dat verweerder per 1 augustus 2023 had moeten toekennen, omdat zij wegens bijzondere omstandigheden niet in staat was zich eerder te melden. Zij heeft gewezen op haar mentale problemen in de periode voorafgaand aan de aanvraag.
6.1
In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend zonder zich eerst te melden. Van dit uitgangspunt kan, gelet op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om zich eerder te melden om bijstand aan te vragen of om eerder bijstand aan te vragen, of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie. Zie bijvoorbeeld de uitspraak de CRvB van 2 juli 2024 , ECLI:NL:CRVB:2024:1319.
6.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat niet tijdig bijstand kon worden aangevraagd als bedoeld in de onder 6.1. bedoelde rechtspraak.
6.3.
Uit de in beroep overgelegde informatie van haar behandelaar bij PsyQ aan de huisarts van 1 oktober 2024 volgt dat eiseres op 18 september 2024 is gediagnosticeerd met een obsessieve-compulsieve stoornis (OCS) en een eenmalige, lichte depressie. Voorts blijkt uit de stukken dat eiseres al in 2022 een behandeltraject is gestart en sinds oktober 2023 groepsbehandelingen heeft, welke behandeling op 1 oktober 2024 voortduurde. Hoewel de rechtbank aannemelijk acht dat eiseres het door haar mentale klachten moeilijk had in september 2023 en nog steeds heeft, blijkt uit de informatie van haar behandelaar onvoldoende dat het voor eiseres onmogelijk was op 1 augustus 2023 een bijstandsaanvraag in te dienen. Daarbij is verder van belang dat eiseres ondanks haar beperkingen in staat is gebleken haar belangen te behartigen bij het zoeken van behandeling voor haar klachten. Ook heeft zij verklaard in de toelichting bij het bezwaarschrift van 24 april 2024 mantelzorg te verlenen aan haar zieke moeder. Bovendien volgt uit vaste rechtspraak dat het de verantwoordelijkheid is van degene die weet dat hij door mentale klachten niet goed in staat is zijn belangen te behartigen, om zich te verzekeren van de hulp van iemand die daartoe wel in staat is. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 8 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1524, en 20 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:416. Eiseres kon over die hulp beschikken, want zij woonde thuis bij haar ouders en meerderjarige zus.
6.4.
Dat zij niet wist dat zij een bijstandsuitkering kon aanvragen, is naar vaste rechtspraak geen bijzondere omstandigheid die eerdere toekenning rechtvaardigt. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:667.
6.5.
Het betoog dat de door verweerder bepaalde toekenningsdatum onevenredig is en er een onvoldoende belangenafweging heeft plaatsgevonden, slaagt evenmin.
6.6.
Artikel 44 van de Pw is dwingend geformuleerd en biedt verweerder dus geen ruimte om na een belangenafweging op grond van het evenredigheidsbeginsel te kiezen voor een eerdere ingangsdatum. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de van 6 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1047. Voor zover al uit de door eiseres aangehaalde uitspraak van 28 juli 2022 van de rechtbank Overijssel, ECLI:NL:RBOVE:2022:2223, anders zou volgen, ziet de rechtbank aanleiding om de meer recente uitspraken van de CRvB, de hoogste rechter in dit soort zaken, te volgen. Niet is gebleken dat toepassing van deze wettelijk bepaalde ingangsdatum in het geval van eiseres zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen dat die toepassing achterwege moet blijven.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de toekenning van de bijstandsuitkering per 13 december 2023 in stand blijft en niet per een eerdere datum behoeft te worden toegekend.
8. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.