ECLI:NL:RBROT:2025:11442

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
ROT 24/6811
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van boete opgelegd aan slachterij wegens vermeende fecale bezoedeling op varkenskarkas

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een slachterij (eiseres) en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (verweerder). De zaak betreft een boete van € 2.500,- die aan de slachterij was opgelegd voor een vermeende overtreding van de Wet dieren, specifiek voor fecale bezoedeling op een varkenskarkas. Eiseres betwistte de boete en voerde aan dat de verontreiniging niet kon worden vastgesteld op basis van het rapport van bevindingen van de toezichthouder van de NVWA. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 september 2025, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde overtreding. De rechtbank oordeelde dat de toezichthouder in zijn rapport niet voldoende onderbouwing had gegeven voor de conclusie dat er sprake was van fecale bezoedeling. Hierdoor kon de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de overtreding had plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 3 juni 2024 en herhiep het primaire besluit, waardoor de boete verviel. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6811

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters),
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
(gemachtigde: mr. D.J. van der Bij).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een boete van € 2.500,- die verweerder met het besluit van 1 maart 2024 aan eiseres heeft opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. Eiseres is het niet eens met deze boete. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van de boete.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder de boete ten onrechte heeft opgelegd. Eiseres krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
1.2.
Onder 2. staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3. staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4.1. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 3 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het boetebesluit gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam] (directeur van eiseres), de gemachtigde van verweerder en [naam] (senior toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)).

Totstandkoming van het bestreden besluit

3.1.
Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op 9 juni 2023 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA. De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 5 juni 2023 omstreeks 05:45 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: [naam], functie: halchef.'
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij voorbij de stempelautomaat en voor de koeltunnel aan de slachtlijn bij [eiseres] Vanaf deze positie in het slachtproces zijn alle slacht- en opknaphandelingen in het kader van de PM-keuring en alle op HACCP gebaseerde controles van de exploitant afgelopen.
Ik zag daar één varkenskarkas dat zichtbaar was verontreinigd met een bruine verontreiniging, door mij herkend als fecale bezoedeling. De bezoedeling bevond zich net onder de rechter ellenboog van het varkenskarkas (zie foto 1). De zichtbare verontreiniging werd niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect. Ik zag dat er een gezondheidsmerk op het karkas was aangebracht, waaruit blijkt dat het karkas reeds goedgekeurd was voor humane consumptie (zie foto 2 en 3). Dit betrof een heterdaadbevinding. Op mijn verzoek is door het slachthuispersoneel de baan stilgezet en ben ik samen met de halchef het varkenskarkas in kwestie nader gaaninspecteren. Tijdens de inspectie van het varkenskarkas is door de halchef het verontreinigde deel verwijderd.
[…]
Ik bracht [naam], Halchef van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan. Het rapport is tevens aangezegd per e-mail, zie bijlage aanzegging rapport per e-mail.
Verhoor:
Datum van het verhoor: 5 juni 2023.
Ik bracht de mij bekende [naam], Halchef bij [eiseres] van mijn bevindingen op de hoogte en deelde hem mede dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit naar aanleiding hiervan een bestuurlijke boete kan opleggen. Tevens zei ik hem, of de rechtspersoon die hij vertegenwoordigde, ingevolge het bepaalde in artikel 5:10a van de Algemene wet bestuursrecht, dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Hierop verklaarde hij mij zoveel mogelijk weergegeven in zijn eigen woorden, het volgende:
De medewerker die verantwoordelijk is voor het verwijderen van eventuele resten bezoedeling krijgt van mij een herinstructie en een waarschuwing
.”'
3.2.
Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“Een karkas was zichtbaar verontreinigd. Deze zichtbare verontreiniging werd niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.”
Volgens verweerder heeft eiseres hiermee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, en met artikel 3, eerste lid, en Bijlage III, sectie I, Hoofdstuk IV, punt 7 en 10, van Verordening 853/2004 [1] . Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 2.500,-.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft verweerder bewezen dat eiseres de overtreding heeft begaan?
4. Eiseres betwist dat sprake was van fecale bezoedeling. Uit de foto’s die bij het rapport van bevindingen zijn gevoegd blijkt duidelijk dat de vlek die is omcirkeld dezelfde consistentie, kleur en aanblik heeft als de wat grotere plekken die ook op het karkas zichtbaar zijn. En die plekken zijn overduidelijk schroeiplekken zoals die na het flamberen op veel karkassen te zien zijn. In het bestreden besluit benoemt verweerder ook nog andere kleine plekjes die te zien zouden zijn, maar die vormen geen grondslag voor de vaststelling van de overtreding. In het rapport wordt immers enkel verwezen naar de rood omcirkelde plek op de foto’s, aldus eiseres.
4.1.
Uit vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [2] volgt dat in een geval als dit, waarin een boete is opgelegd, de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, rust op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. Daarbij mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een toezichtrapport, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.2.
De toezichthouder heeft in het rapport beschreven dat hij een varkenskarkas zag dat verontreinigd was met een bruine verontreiniging en dat hij dit herkende als fecale bezoedeling. Bij het rapport van bevindingen zijn drie foto’s gevoegd waarop een karkas te zien is dat verschillende donkergekleurde plekken heeft en waarbij één plek met rood is omcirkeld. Dit is de plek waar de door de toezichthouder beschreven verontreiniging op ziet. Eiseres heeft stellig betwist dat op die plek een fecale bezoedeling te zien is en daarbij gewezen op gelijkenis met andere op het karkas aanwezige donkere plekken. Volgens eiseres zijn die andere plekken [3] schroeiplekken. Dit wordt door verweerder niet bevestigd, maar vast staat dat deze plekken door verweerder niet als fecale bezoedeling zijn aangemerkt. Volgens verweerder is er op de foto’s een duidelijk verschil zichtbaar tussen de plek die door de toezichthouder is herkend als fecale bezoedeling en de overige op het karkas zichtbare plekken, waarbij verweerder wijst op de kleur en structuur. De rechtbank heeft bij verweerder de digitale foto’s behorend bij het rapport opgevraagd en deze zijn ook ter zitting nader bekeken. Anders dan verweerder kan de rechtbank op de foto’s geen evident verschil waarnemen tussen de omcirkelde plek die door de toezichthouder is aangemerkt als fecale bezoedeling en de niet als zodanig aangemerkte plekken waarvan eiseres stelt dat het schroeiplekken betreft. Daarnaast weegt de rechtbank het volgende mee. Weliswaar beschrijft de toezichthouder in het rapport dat hij de plek herkende als fecale bezoedeling en mag ook worden verondersteld dat op het slachthuis werkzame NVWA-toezichthouders goed in staat zijn een dergelijke bezoedeling te herkennen. De rechtbank mist in het rapport evenwel een nadere onderbouwing waarom de toezichthouder de plek als zodanig herkende. Zo wordt er niets over consistentie of structuur beschreven en de kleur enkel beschreven als bruin, terwijl de ander plekken op het karkas ook een bruine kleur hebben. Met de beschrijving in het rapport en de daarbij gevoegde foto’s kan de rechtbank (in het licht van de stellige betwisting van eiseres) dan ook niet met voldoende zekerheid vaststellen dat op het karkas fecale bezoedeling is aangetroffen.
4.3.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn bewijslast dat de overtreding is gepleegd. Verweerder was dan ook niet bevoegd om de boete aan eiseres op te leggen. Gelet op deze conclusie behoeft de grond van eiseres dat verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing, geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat verweerder niet bevoegd was de boete op te leggen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en herroept het primaire besluit. Dit betekent dat de boete vervalt.
6. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 3 juni 2024;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.108,- aan proceskosten van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verordening 853/2004

Hoofdstuk IV, punt 7 en 10, van Sectie I van Bijlage III
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een slachthuis beheren waar als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren worden geslacht, moeten ervoor zorgen dat aan de volgende voorschriften wordt voldaan.
7. Het bedwelmen, het verbloeden, het villen of plukken, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten moeten zo spoedig mogelijk plaatsvinden en op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. In het bijzonder geldt het volgende:
8. de luchtpijp en de slokdarm moeten tijdens het verbloeden intact blijven, behalve bij rituele slachtingen;
9. tijdens het verwijderen van huiden en vachten:
i) mag de buitenkant daarvan niet in aanraking komen met het karkas, en
ii) mogen personeelsleden en apparatuur die met de buitenkant van huiden en vachten in contact zijn geweest, niet meer in aanraking komen met het vlees;
er worden maatregelen genomen om te voorkomen dat bij en na het verwijderen van de ingewanden de inhoud van maag en darmen wordt gemorst en om het verwijderen van de ingewanden zo snel mogelijk na het bedwelmen te voltooien; en
het verwijderen van de uier mag niet leiden tot verontreiniging van het karkas met melk of colostrum.
10. Karkassen mogen niet zichtbaar met uitwerpselen verontreinigd zijn. Elke zichtbare verontreiniging moet onmiddellijk worden verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.

Wet dieren

Artikel 6.2, eerste lid
Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen en EU-besluiten betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Artikel 8.7
Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.

Regeling houders van dieren

Artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder d

1. Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn:
de artikelen 3 en 4, eerste tot en met vierde lid, 5 en 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 853/2004;

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
2.Zie onder meer ECLI:NL:CBB:2024:747 (r.o. 7.1.3) en ECLI:NL:CBB:2025:203 (r.o. 5.2)
3.Twee (wat grotere) plekken boven het gezondheidsmerk in de flank en de plek rechts van het gezondheidsmerk op de schouder