ECLI:NL:RBROT:2025:11658

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
11731515 CV EXPL 25-13066
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding leaseovereenkomst en terugvordering leasebedragen tussen Hiltermann Lease B.V. en gedaagde

In deze zaak heeft Hiltermann Lease B.V. een leaseovereenkomst gesloten met de gedaagde voor een BMW 3-Serie (E90). De overeenkomst hield in dat de gedaagde gedurende 43 maanden een leasebedrag van € 493,30 per maand zou betalen, waarna de auto eigendom van de gedaagde zou worden. Hiltermann heeft de overeenkomst ontbonden wegens een betalingsachterstand van € 1.596,20, wat meer dan drie leasetermijnen betreft. De gedaagde betwistte de ontbinding en stelde dat de betalingsachterstand te gering was om ontbinding te rechtvaardigen. De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding terecht was, omdat de gedaagde niet als consument handelde en de betalingsachterstand substantieel was. De gedaagde werd veroordeeld om de auto terug te geven en de achterstallige betalingen te voldoen, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter wees de meeste eisen van Hiltermann toe, met uitzondering van enkele toekomstige schadeclaims die niet voldoende onderbouwd waren. De proceskosten werden ook aan de gedaagde opgelegd, omdat zij grotendeels ongelijk kreeg in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11731515 CV EXPL 25-13066
datum uitspraak: 3 oktober 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Hiltermann Lease B.V.,
vestigingsplaats: Hoofddorp,
eiseres,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam
[handelsnaam],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
die tot 4 augustus 2025 zelf procedeerde en daarna wordt bijgestaan door mr. W.M. Everwijn.
De partijen worden hierna ‘Hiltermann’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 26 mei 2025, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge verweer van [gedaagde] op de rolzitting van 12 juni 2025 en het op die zitting overgelegde schriftelijke antwoord;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de dupliek, met één bijlage.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
Hiltermann heeft een zakelijke huurkoopovereenkomst (financial lease) met [gedaagde] gesloten. Op grond van die overeenkomst mocht [gedaagde] een auto (BMW 3-Serie (E90)) gebruiken, die eigendom van Hiltermann is. In ruil daarvoor moest zij 43 maanden lang elke maand een leasebedrag van € 493,30 betalen. Aan het einde van die periode van 43 maanden zou de auto het eigendom van [gedaagde] worden, als zij alle leasebedragen zou hebben betaald. Volgens Hiltermann heeft [gedaagde] een achterstand in de betaling van de leasebedragen laten ontstaan. Hiltermann heeft de overeenkomst daarom ontbonden. In deze procedure eist Hiltermann dat de kantonrechter voor recht verklaart dat zij de overeenkomst heeft ontbonden. Verder eist ze dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de auto in te leveren (op straffe van een dwangsom) en om aan Hiltermann te betalen:
  • een bedrag van € 14.437,58, met rente;
  • € 859,10 als Hiltermann de auto moet innemen;
  • € 211,75 als Hiltermann aangifte zou moeten doen;
  • de proceskosten.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van Hiltermann. Zij betwist rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn, omdat zij de aanmaningen, die de gemachtigde van Hiltermann per e-mail heeft gestuurd, niet zou hebben ontvangen. Volgens [gedaagde] voldoen die aanmaningen ook niet aan de wettelijke vereisten, omdat daarin onjuiste termijnen zijn opgenomen. Ook stelt zij dat er onvoldoende minnelijke communicatie is gevoerd door Hiltermann. [gedaagde] wil de auto kunnen blijven gebruiken om inkomsten te genereren. Volgens [gedaagde] rechtvaardigt de betalingsachterstand de ontbinding van de overeenkomst niet. Zij stelt bovendien dat zij gedwaald heeft bij de totstandkoming van de overeenkomst en wil dat de overeenkomst wordt vernietigd en wordt omgezet naar een consumentenovereenkomst.
2.3.
De kantonrechter wijst het grootste deel van de eisen van Hiltermann toe. Hierna wordt uitgelegd hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
De overeenkomst is per 2 april 2025 ontbonden
2.4.
De kantonrechter verklaart voor recht dat de leaseovereenkomst per 2 april 2025 is ontbonden. Hiltermann mocht de overeenkomst ontbinden op grond van artikel 43 van de algemene voorwaarden. [gedaagde] doet een beroep op de ‘tenzij-bepaling’ van artikel 6:265 lid 1 BW en stelt dat de betalingsachterstand te gering was om ontbinding te rechtvaardigen. Daarop kan [gedaagde] echter geen beroep doen. In artikel 43 van de algemene voorwaarden staat namelijk dat als er een betalingsachterstand is Hiltermann het niet betaalde deel van de leaseprijs direct mag opeisen, waardoor de overeenkomst eindigt. Hiermee zijn partijen een andere regeling overeengekomen dan de wet. Dat mag want artikel 6:265 lid 1 BW is van aanvullend recht. Los daarvan is de kantonrechter van oordeel dat de achterstand op het moment van ontbinding - € 1.596,20 oftewel meer dan drie leasetermijnen – van voldoende gewicht is om ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen.
2.5.
[gedaagde] stelt dat zij heeft gedwaald bij het aangaan van de zakelijke leaseovereenkomst. De kantonrechter leidt uit haar dupliek af dat zij wil dat de overeenkomst om die reden vernietigd wordt. Dat is echter niet mogelijk. De overeenkomst tussen Hiltermann en [gedaagde] is namelijk, omdat zij op terechte gronden op 2 april 2025 is ontbonden, komen te vervallen en bestaat dus niet meer. Een niet-bestaande overeenkomst kan niet vernietigd worden [1] . Om diezelfde reden kan de overeenkomst nu ook niet meer worden omgezet naar een consumentenovereenkomst, nog daargelaten dat voor een dergelijke omzetting geen aanleiding bestaat. [gedaagde] heeft immers zowel mondeling op de rolzitting van 12 juni 2025 als in haar schriftelijke antwoord zelf expliciet medegedeeld dat zij de auto gebruikte voor haar werk c.q. om inkomsten te genereren. Daaruit kan niet anders worden geconcludeerd dat [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst juist níet als consument handelde, maar in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zoals door partijen ook in de overeenkomst in artikel 2.7 is vastgelegd.
2.6.
Naast het voorgaande geldt bovendien dat het beroep van [gedaagde] op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling moet worden beschouwd als een eis in reconventie (tegeneis). Een eis in reconventie moet echter meteen bij antwoord worden ingesteld (artikel 137 Rv). [gedaagde] kan dat dus niet pas voor de eerste keer bij dupliek doen, zoals zij in dit geval wel heeft gedaan.
[gedaagde] moet de auto afgeven
2.7.
Omdat de overeenkomst is ontbonden heeft [gedaagde] geen recht meer op het gebruik van de auto en moet zij die aan Hiltermann – die nog steeds eigenaar is van de auto – teruggeven. Deze eis van Hiltermann wordt toegewezen. Ook de dwangsom wordt toegewezen, omdat [gedaagde] tot vandaag de auto nog niet heeft ingeleverd, ondanks verzoeken van Hiltermann (artikel 611a Rv).
2.8.
[gedaagde] kan in dit verband niet aan Hiltermann tegenwerpen dat zij de auto voor herstel van schade naar een garage heeft gebracht en dat zij op dit moment niet weet waar de auto precies is. Ook als er sprake is van schade aan de auto blijft [gedaagde] verplicht om de auto aan Hiltermann terug te geven. Omdat uit het mondelinge verweer van [gedaagde] volgt dat zij op de hoogte is van de adresgegevens van de garage valt zonder duidelijke toelichting – die ontbreekt – niet in te zien waarom [gedaagde] niet zou weten waar de auto precies is.
[gedaagde] moet een schadevergoeding met rente betalen
2.9.
Toen Hiltermann de huurkoopovereenkomst op 2 april 2025 ontbond, was de achterstand € 1.596,20. Op grond van artikel 43 van de algemene voorwaarden moet [gedaagde] ook de resterende leasetermijnen betalen aan Hiltermann. Uit de dagvaarding volgt dat het gaat om € 11.346,90. De eis tot betaling van het totale bedrag van € 12.943,10 wordt daarom toegewezen, met de bepaling dat de verkoopopbrengst van de auto van dit bedrag moet worden afgetrokken, als [gedaagde] deze inlevert.
2.10.
Hiltermann eist over de totale hoofdsom de contractuele rente van 1,5% per maand. Die eis is slechts toewijsbaar over de betalingsachterstand tot de ontbinding (in totaal een bedrag van € 1.596,20). De kantonrechter gaat ervan uit dat het bedrag aan verschenen rente dat in de dagvaarding staat daarom niet juist is berekend. De contractuele rente wordt toegewezen vanaf de verschillende vervaldata van de leasetermijnen.
2.11.
Omdat de overeenkomst en daarmee ook de algemene voorwaarden zijn ontbonden, kan Hiltermann geen aanspraak maken op de contractuele rente over de toekomstige leasetermijnen. Evenmin is toewijzing van de gevorderde wettelijke handelsrente mogelijk. Het bedrag aan toekomstige leasetermijnen is namelijk een schadevergoeding. Gelet hierop zal de kantonrechter over het bedrag van € 11.346,90 de wettelijke rente toewijzen vanaf de ontbindingsdatum (artikel 6:83 sub b BW).
[gedaagde] moet € 904,43 aan buitengerechtelijke incassokosten betalen
2.12.
[gedaagde] heeft bij antwoord betwist dat zij de bij dagvaarding overgelegde aanmaningen, die de gemachtigde van Hiltermann per e-mail heeft gestuurd, heeft ontvangen. In reactie daarop is bij repliek gesteld dat, naast de bij dagvaarding overgelegde aanmaningen, ook Hiltermann zelf én het door haar ingeschakelde Payt Incasso diverse aanmaningen aan [gedaagde] hebben gestuurd en dat die aanmaningen niet alleen per e-mail, maar ook per post en sms aan [gedaagde] zijn verzonden. Hiltermann heeft daarbij de betreffende aanmaningen ook in het geding gebracht. [gedaagde] is vervolgens bij dupliek niet meer op deze stellingen ingegaan en heeft niet meer betwist de bij repliek overgelegde aanmaningen te hebben ontvangen. Daarmee is dan ook voldoende gebleken dat Hiltermann buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht.
2.13.
[gedaagde] voert aan dat de verzonden aanmaningen niet aan de wettelijke vereisten voldoen, omdat daarin aan haar geen termijn van 14 dagen is gegeven om de vordering alsnog, zonder buitengerechtelijke kosten, te voldoen. Deze eis geldt echter alleen als sprake is van een overeenkomst met een consument. Hiervoor is al geoordeeld dat dat hier niet het geval is. [gedaagde] handelt immers in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Omdat er sprake is van een handelsovereenkomst geldt dat voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet van belang is welke incassohandelingen zijn verricht, zodat in beginsel een enkele brief voldoende is [2] . Uit hetgeen bij r.o. 2.12 is overwogen, volgt al dat daaraan is voldaan.
2.14.
Hiltermann eist op grond van de algemene voorwaarden een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van 10% van de hoofdsom. De kantonrechter ziet aanleiding om die vergoeding op grond van artikel 242 Rv te matigen tot € 904,43. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
De vergoeding van mogelijke toekomstige schade wordt afgewezen
2.15.
Hiltermann eist ten slotte dat [gedaagde] wordt veroordeeld om € 859,10 en
€ 211,75 aan haar te betalen, voor het geval [gedaagde] de auto niet inlevert en Hiltermann tot inname moet overgaan of eventueel aangifte van verduistering moet doen. Deze eisen worden afgewezen. Het is namelijk nog niet zeker dat Hiltermann deze schade zal lijden en hoe hoog de schade zal zijn.
Er wordt geen betalingsregeling in het vonnis opgenomen
2.16.
Uit het verweer van [gedaagde] volgt dat zij wil dat de kantonrechter een realistische betalingsregeling in het vonnis opneemt. De kantonrechter kan echter geen betalingsregeling vaststellen in dit vonnis. Daarvoor moet Hiltermann namelijk toestemming geven en dat heeft zij niet gedaan (artikel 6:29 BW). [gedaagde] kan na ontvangst van dit vonnis wel contact opnemen met de gemachtigde van Hiltermann om te vragen of Hiltermann alsnog een betalingsregeling wil afspreken.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.17.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Hiltermann moet betalen op € 120,21 aan dagvaardingskosten, € 1.461,- aan griffierecht,
€ 812,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 406,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 2.528,21. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.18.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Hiltermann dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart voor recht dat de huurkoopovereenkomst tussen partijen, met betrekking tot de BMW 3-Serie (E90) met kenteken [kenteken], is ontbonden;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] de BMW 3-Serie (E90) met kenteken [kenteken] binnen 72 uur nadat dit vonnis is betekend af te geven aan Hiltermann of aan iemand die door Hiltermann is aangewezen en bepaalt dat als [gedaagde] dit niet doet [gedaagde] aan Hiltermann een dwangsom moet betalen van € 400,- per dag met een maximum van
€ 25.000,00;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Hiltermann € 12.943,10 te betalen, te vermeerderen met:
  • de contractuele rente van 1,5% per maand over € 1.596,20 vanaf de vervaldata van de leasetermijnen tot de dag dat volledig is betaald;
  • de wettelijke rente over € 11.346,90 vanaf 2 april 2025 tot de dag dat volledig is betaald;
met dien verstande dat, indien de auto door [gedaagde] wordt ingeleverd en vervolgens door Hiltermann wordt verkocht, de verkoopopbrengst hierop in mindering wordt gebracht;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan Hiltermann te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 904,43;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Hiltermann worden begroot op € 2.528,21;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Laurijssens en in het openbaar uitgesproken.
44487

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 10 juni 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1283
2.Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405