ECLI:NL:RBROT:2025:11838

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
10-145658-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een Oekraïense persoon aan Oekraïne afgewezen wegens dreigende schending van mensenrechten

Op 13 oktober 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een uitleveringszaak waarbij de autoriteiten van Oekraïne verzochten om de uitlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1987. De rechtbank heeft het verzoek tot uitlevering ontoelaatbaar verklaard, omdat er een dreiging van flagrante schending van mensenrechten bestond, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De zaak kwam voort uit een verzoek van het Openbaar Ministerie van Oekraïne, dat op 8 mei 2025 een uitleveringsverzoek indiende bij het Nederlandse Ministerie van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft op 29 september 2025 een openbare zitting gehouden, waar de officier van justitie de uitlevering toelaatbaar verklaarde, terwijl de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw zich verzetten tegen de uitlevering. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen en de argumenten van de raadsvrouw, die wezen op de onveilige detentieomstandigheden in Oekraïne als gevolg van de oorlog, serieus overwogen. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden in de Oekraïense gevangenissen, waaronder het gebrek aan voedsel, water en schuilkelders, een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling met zich meebrachten. De rechtbank oordeelde dat de uitlevering ontoelaatbaar was, omdat de opgeëiste persoon niet verzekerd kon worden van een humane behandeling en zijn leven in gevaar zou komen. De beslissing is gegrond op verschillende verdrags- en wetsartikelen, waaronder het EUV en de Uitleveringswet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf
UTL-nummer: UTL-I-2025011443
Parketnummer: 10-145658-25
Datum uitspraak: 13 oktober 2025

Uitspraak

van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op het verzoek van de Oekraïense autoriteiten tot uitlevering van:

[naam],

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres],
thans gedetineerd in [detentieadres],
verder te noemen: de opgeëiste persoon.

Procedure

Het Openbaar Ministerie van Oekraïne, Parket van de Procureur-Generaal, heeft bij brief van 8 mei 2025 aan het Nederlandse Ministerie van Justitie en Veiligheid een verzoek tot uitlevering ter vervolging van de opgeëiste persoon gedaan en daarbij als bijlagen diverse stukken overgelegd.
De officier van justitie in dit arrondissement heeft bij schriftelijke vordering van 9 mei 2025 gevorderd dat de rechtbank het uitleveringsverzoek in behandeling zal nemen en heeft voorts gevorderd dat de rechtbank een beslissing zal nemen over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.
Op 29 september 2025 heeft de rechtbank op de openbare zitting gehoord:
  • de officier van justitie mr. E. ter Braak;
  • de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort.
De officier van justitie heeft geconcludeerd de uitlevering toelaatbaar te verklaren en heeft een schriftelijke samenvatting van die opvatting aan de rechtbank overgelegd.
De opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw hebben geconcludeerd tot het ontoelaatbaar verklaren van de uitlevering. De raadsvrouw heeft daarover het woord gevoerd aan de hand van door haar overgelegde pleitnotities.
De rechtbank heeft voor de sluiting van het onderzoek op de zitting de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.

Verzoek

De uitlevering wordt verzocht met het oog op een tegen de opgeëiste persoon ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de feiten die zijn omschreven in het uitleveringsverzoek.
Het betreft de volgende strafbare feiten:
deelname aan een gewapende bende met het oogmerk om personen te overvallen en aan het plegen van overvallen met deze bende (art. 257 Wetboek van Strafrecht van Oekraïne)
roofoverval, tezamen en in vereniging na voorafgaande samenspanning daartoe gepleegd met een persoon die eerder een roofoverval heeft gepleegd, gepaard gaande met binnendringing in een woning, met het oogmerk van toe-eigening van goederen in een bijzonder grote hoeveelheid, gepleegd door een georganiseerde groep (art. 187 Wetboek van Strafrecht van Oekraïne)
wederrechtelijke toe-eigening van een voertuig waarvan de waarde tweehonderdvijftig keer het niet-belastbare minimuminkomen van burgers overschrijdt, meermaals tezamen en in vereniging na voorafgaande samenspanning daartoe gepleegd, vergezeld van geweld, gericht tegen het leven of de gezondheid van de benadeelde, en binnendringing in een opslagruimte, gepleegd door een georganiseerde groep (art. 289 lid 3 Wetboek van Strafrecht van Oekraïne).

Toepasselijk verdrag

Van toepassing is het Europees Verdrag betreffende uitlevering (Trb. 1965, 9), verder te
noemen het EUV.

Identiteit van de opgeëiste persoon

De opgeëiste persoon heeft op de zitting verklaard dat hij is de persoon genoemd en nader aangeduid in het uitleveringsverzoek en dat hij de Oekraïense nationaliteit bezit. Nu er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel, gaat de rechtbank uit van de juistheid van die verklaring.

Genoegzaamheid van de stukken

Bij de overgelegde stukken bevindt zich een afschrift van de toepasselijke Oekraïense wetsbepalingen en de overige noodzakelijke gegevens met betrekking tot de strafbare feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht.
De overgelegde stukken voldoen aan de eisen van artikel 12, tweede lid, van het EUV en artikel 18 van de Uitleveringswet (hierna: UW).

Dubbele strafbaarheid

De feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht zijn volgens de overgelegde wetsbepalingen naar Oekraïens recht strafbaar. Ter zake van die feiten kan ingevolge die bepalingen telkens een vrijheidsstraf worden opgelegd met een maximum van ten minste een jaar of met een zwaardere straf.
Ook naar Nederlands recht zijn de feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht strafbaar, te weten als:
- deelneming aan een criminele organisatie, strafbaar gesteld bij artikel 140 van het
Wetboek van Strafrecht;
- diefstal met geweld en braak door twee of meer verenigde personen, strafbaar gesteld bij artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor elk van deze feiten kan ook naar Nederlands recht een vrijheidsstraf van een jaar of van langere duur worden opgelegd.
Er is dus voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid genoemd in artikel 2, eerste lid, van het EUV en artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de UW.

Onschuld van de opgeëiste persoon

De opgeëiste persoon heeft op de zitting niet beweerd dat hij onverwijld kan aantonen onschuldig te zijn aan de feiten waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht.

Beoordeling gevoerde verweren

Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad is in uitleveringszaken - gelet op het systeem van de UW, zoals daarvan blijkt uit de artikelen 8 en 10 en de geschiedenis van de totstandkoming van die wet - het oordeel omtrent de vraag of de verzochte uitlevering moet worden geweigerd wegens
een gegrond vermoedendat bij inwilliging van het verzoek de opgeëiste persoon zal worden blootgesteld aan een dreigende inbreuk op zijn fundamentele rechten als bedoeld in onder meer artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) voorbehouden aan de Minister van Veiligheid en Justitie en zal hij bij een bevestigend antwoord het verzoek tot uitlevering moeten afwijzen.
Dit uitgangspunt kan evenwel uitzondering lijden indien naar aanleiding van een bij de behandeling van het uitleveringsverzoek op de zitting voldoende onderbouwd verweer is komen vast te staan:
( a) dat de opgeëiste persoon door zijn uitlevering zal worden blootgesteld aan het risico van een
flagranteinbreuk op
enighem ingevolge deze verdragsbepalingen toekomend recht en tevens
( b) dat hem na zijn uitlevering ter zake van die inbreuk niet een rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM respectievelijk artikel 2, derde lid aanhef en onder a, Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten ten dienste staat (HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:463).
Op de zitting heeft de raadsvrouw primair betoogd dat er sprake is van een dreigende flagrante schending van artikel 6 EVRM zonder dat daarvoor een effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM openstaat. De rechtbank verwerpt dit verweer. De door de raadsvrouw aangevoerde argumenten, zoals een corrupt rechtssysteem en juridische beperkingen als gevolg van de oorlog in Oekraïne, vinden hun weerlegging in het vertrouwensbeginsel en artikel 15 EVRM dat afwijkingen van de mensenrechten toestaat in geval van een noodtoestand. In het bijzonder kan artikel 15 EVRM het recht op toegang tot de rechter in het kader van de toetsing van het voorarrest beperken. Er kan, anders gezegd, wel een beperking van de toegang tot de rechter zijn, maar dan is nog niet zonder meer sprake van een (dreigende) schending van
het rechtop toegang tot de rechter.
Op de zitting heeft de raadsvrouw subsidiair betoogd dat als gevolg van de oorlog die in Oekraïne woedt er een dreigende flagrante schending is van het recht op leven van de opgeëiste persoon en dat hem een onmenselijke of vernederende behandeling wacht waardoor de rechten als bedoeld in de artikelen 2 en 3 EVRM worden geschonden. Deze rechten mogen niet worden beperkt in het geval van een noodtoestand. De raadsvrouw heeft er op gewezen dat in heel Oekraïne luchtaanvallen plaatsvinden en dat deze aanvallen de laatste maanden in intensiteit toenemen. Daarbij is in juli 2025 een gevangenis in de regio Zaporizja geraakt waarbij zestien gedetineerden om het leven zouden zijn gekomen en 50 gewond zouden zijn geraakt. Ook in andere delen van het land, die ver verwijderd zijn van de frontlinie, vinden bombardementen plaats waarbij dagelijks doden en gewonden vallen. Een plaatsing in een gevangenis in het westen van Oekraïne, zoals de Oekraïense autoriteiten hebben beloofd, is dus geen vrijwaring van het gevaar dat de bombardementen opleveren. Daarbij komt dat er in de gevangenissen nauwelijks schuilkelders aanwezig zijn. Zo zouden in een deel van de gevangenissen geen schuilkelders zijn en in andere gevangenissen slechts schuilplaatsen waar maar een beperkt aantal gedetineerden in passen. Slechts in 7% van alle 674 rechtbanken in (het niet door Rusland bezette deel van het land) zijn schuilkelders beschikbaar, aldus een door de raadsvrouw aangehaald rapport van de
Ukrainian Parliament Commissioner for Human Rights.
De raadsvrouw heeft vervolgens gewezen op een Deens rapport gedateerd december 2024, getiteld ‘Ukraine Prison conditions, 2024 update’. Dit rapport gaat, voor zover hier van belang, in op de impact van de oorlog op het gehele gevangenissysteem in Oekraïne waardoor detentieomstandigheden in het hele land slechter worden. Er is gebrek aan voedsel, water en andere essentialia, zoals elektra, verwarming, generatoren, warme kleding, bedden, sanitaire benodigdheden en medicijnen. Tenslotte zijn volgens dit rapport maar liefst 5.000 gedetineerden verplaatst uit bezette gebieden in Oost-Oekraïne naar gevangenissen elders in het land, waardoor de overbevolking aldaar verder is toegenomen. Dit laatste wordt, aldus nog steeds de raadsvrouw, bevestigd door
de Ukrainian Parliament Commissioner for Human Rights.
Bovendien, zo begrijp de rechtbank de raadsvrouw, zijn de misdrijven die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd, beweerdelijk begaan in Dnipropetrovsjk, dat doelwit is van aanvallen door de Russen. Deze stad ligt niet ver van door de Russen bezette gebieden. Dat betekent dat de opgeëiste persoon gevaar loopt als hij van de gevangenis naar de rechtbank wordt gebracht, maar ook als hij in de rechtbank aanwezig is. De raadsvrouw heeft er, als gezegd, op gewezen dat in het gehele land nauwelijks schuilkelders in de rechtbanken zijn. Als de opgeëiste persoon al in de gelegenheid zal worden gesteld om zijn zaak bij te wonen, levert de reis naar en het verblijf in de rechtbank daarom een groot risico op voor zijn lijf en leden.
De raadsvrouw komt daarom tot de conclusie dat de opgeëiste persoon bij uitlevering aan Oekraïne vanwege de oorlog onherroepelijk wordt blootgesteld aan het reële risico op een schending van de artikelen 2 en 3 EVRM. De rechtbank begrijpt dit zo dat de raadsvrouw bepleit om de uitlevering ontoelaatbaar te verklaren wegens een dreigende flagrante schending van het recht op leven en het recht op vrijwaring van onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het EVRM.
Dit verweer slaagt. Voldoende staat vast dat de toestand in de gevangenissen in Oekraïne als gevolg van de oorlog van een dusdanige aard is dat ernstig dient te worden gevreesd voor een onmenselijke of vernederende behandeling. De luchtaanvallen die kennelijk (nog) steeds in intensiteit toenemen in combinatie met een gebrek aan middelen, zoals voldoende schuilkelders, om zich daartegen te beschermen doen ernstig vrezen voor het leven van de opgeëiste persoon.
Zoals de raadsvrouw terecht heeft aangehaald is vanwege de oorlog ook de gedwongen terugkeer van vluchtelingen naar Oekraïne niet mogelijk en verricht de Dienst Terugkeer en Vertrek van het Ministerie van Asiel en Migratie geen actieve vertrekhandelingen ten aanzien van deze vluchtelingen. Ten aanzien van Oekraïners geldt de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en het daarbij behorende Uitvoeringsbesluit van de Europese Unie [1] en kan (bij het niet voldoen aan de formele voorwaarden voor verblijf op basis van genoemde Richtlijn) asiel worden aangevraagd. Wanneer van gedwongen terugkeer van vluchtelingen naar Oekraïne vanwege de oorlog geen sprake kan zijn, kan er ook geen sprake zijn van uitlevering aan Oekraïne van een gedetineerde persoon, die voor zijn veiligheid geheel is overgeleverd aan een detentiesysteem waarvan onvoldoende vast staat dat het zijn leven kan garanderen en hem kan vrijwaren van onmenselijke of vernederende behandeling. Dat de rechtbank er op moet vertrouwen dat de Oekraïense autoriteiten zich voor de veiligheid en een menselijke behandeling van de opgeëiste persoon inspannen is geen reden om daarover anders te oordelen. De dreiging komt voornamelijk van buiten en stelt de Oekraïense autoriteiten in dat opzicht voor een zware zo niet onmogelijke opgaaf. Tegen die dreigende flagrante schending valt geen enkel reëel rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM in te brengen.
De rechtbank zal de uitlevering van de opgeëiste persoon dan ook ontoelaatbaar verklaren.

Toepasselijke artikelen

De beslissing is, behalve op de reeds genoemde verdrags- en wetsartikelen, gegrond op
de artikelen 1, 2 en 12 van het EUV en
de artikelen 2, 5, 26 en 28 van de Uitleveringswet.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart ONTOELAATBAAR de uitlevering aan Oekraïne van
[naam],geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
ter strafvervolging van de feiten omschreven in het hiervoor genoemde uitleveringsverzoek.
Deze beslissing is genomen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
mrs. M.K. Asscheman-Versluis en L.N. Foppen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2025.

Voetnoten

1.UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/382 VAN DE RAAD van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.