ECLI:NL:RBROT:2025:12274

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
ROT 25/4852
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een Educatieve Maatregel Drugs en Verkeer door het CBR na vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 15 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Drugs en Verkeer (EMD) door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) behandeld. Eiser is het niet eens met het besluit van het CBR, dat op 10 januari 2025 aan hem een EMD heeft opgelegd, na een politiecontrole waarbij hij onder invloed van drugs zou hebben gereden. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiser en komt tot de conclusie dat het CBR terecht de EMD heeft opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de politie in een proces-verbaal voldoende omstandigheden heeft vermeld die een vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen rechtvaardigen. Eiser had geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek en de rechtbank oordeelt dat het CBR op basis van de waarnemingen van de politie mocht afgaan op de juistheid van het proces-verbaal. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank legt uit dat de omstandigheden in samenhang bezien voldoende zijn om het vermoeden van rijden onder invloed te onderbouwen, ondanks de betwisting van eiser. De uitspraak benadrukt het verschil in bewijsvoering tussen bestuursrecht en strafrecht, waarbij in bestuursrecht een vermoeden voldoende kan zijn voor het opleggen van maatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/4852

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. van Nimwegen),
en

De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: [persoon A] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het CBR om aan eiser een Educatieve Maatregel Drugs en Verkeer (EMD) op te leggen. Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het opleggen van een EMD aan eiser.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het CBR terecht een EMD aan eiser heeft opgelegd
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 10 januari 2025 heeft het CBR aan eiser een EMD opgelegd. Met het bestreden besluit van 13 mei 2025 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. In een proces-verbaal van de politie van 25 december 2024 is vermeld dat de politie eiser omstreeks 01.45 uur ziet rijden over een weg waar een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt en die is ingericht met hobbels om de snelheid eruit te halen. De politie ziet eiser met hoge snelheid (ongeveer 55 kilometer per uur) over de hobbels rijden en ziet aansluitend dat eiser gaat inparkeren. De verbalisant gaat naar eiser toe, ziet dat de pupillen van eiser verwijd zijn en hoort hem snel tegen zich praten. De verbalisant vermeldt verder dat hij ziet dat de handen van eiser trillen en dat hij ruikt dat er een sterke henneplucht uit de auto komt. Ook ziet hij op de middenconsole kruimelresten van tabak en hennep. Hij vermoedt dat eiser mogelijk onder invloed is van een geestverruimende stof. Verder is nog vermeld dat de verbalisant in het voorste passagiersportier een zakje wiet (naar later bleek met een bruto gewicht van 1,03 gram) ziet liggen. Eiser verklaarde desgevraagd afstand te doen van de hennep. De verbalisant vorderde eiser mee te werken aan een speekseltest, maar eiser verklaarde dat hij niet wilde meewerken. Na uitleg door de verbalisant over de gevolgen van niet meewerken verklaarde eiser dat hij nergens aan mee ging werken. Eiser is vervolgens aangehouden ter zake rijden onder invloed. Uit het proces-verbaal blijkt verder dat eiser daarna heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek.
De politie heeft het proces-verbaal naar het CBR gezonden.
4. Op 10 januari 2025 heeft het CBR aan eiser een EMD opgelegd op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) en artikel 17, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling). Dit omdat eiser weigerde om mee te werken aan een bloedonderzoek en de politie over zijn gedrag, uiterlijke kenmerken, rijgedrag of andere omstandigheden aanvullende gegevens heeft opgenomen in het proces-verbaal.
5. Het CBR heeft in het bestreden besluit de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en is bij het opleggen van de EMD gebleven. Het CBR legt hieraan ten grondslag dat het van de juistheid van de verklaringen van de verbalisant mag uitgaan en dat deze procedure een bestuursrechtelijke procedure is die losstaat van een strafrechtelijke afhandeling van een overtreding. Het CBR is gehouden een EMD aan eiser op te leggen indien is voldaan aan één of meer criteria van de Regeling.
Toetsingskader
6. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het CBR kunnen vermoeden dat eiser onder invloed van drogerende stoffen heeft gereden?
7. Eiser voert aan dat de in het proces-verbaal vermelde omstandigheden onvoldoende zijn om een vermoeden op te baseren dat hij onder invloed van drogerende stoffen heeft gereden. Enkel te hard rijden kan niet bijdragen aan het vermoeden van rijden onder invloed, niet gebleken is dat eiser slingerend reed of bijzonder rijgedrag vertoonde bij het parkeren of iets dergelijks. Ook de uiterlijke waarnemingen van de verbalisant zijn volgens eiser onvoldoende om een dergelijk vermoeden op te leveren. Zo verklaart de verbalisant duidelijk dat de geur vanuit de auto komt en niet van eiser zelf. Eiser praatte weliswaar snel en zijn handen trilden, maar zoals de verbalisant terecht constateerde, was eiser nerveus. Dat verwondert ook niet omdat hij voor het eerst in zijn leven werd staande gehouden door de politie en hij hennep in zijn voertuig had en een flink contant geldbedrag in zijn bezit had. Verder is het logisch dat de pupillen van eiser vergroot waren, hij werd in de nacht aangehouden. Eiser heeft bij het beroepschrift het formulier ‘Checklist psychomotorische test’ van de politie overgelegd. Uit dit formulier volgt dat de politie, in het geval er een vermoeden bestaat van rijden onder invloed, de vergrote pupil moet waarnemen bij daglicht, of door gebruik van een lampje. Aangezien de verbalisant dit niet heeft gedaan, kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van aanvullende gegevens betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat de politie niet bevoegd was om een bloedonderzoek te vorderen omdat er onvoldoende basis was voor een vermoeden van rijden onder invloed. Eiser was niet verplicht mee te werken aan het speekselonderzoek en voor het weigeren daarvan had hij enkel een boete horen te krijgen.
7.1.
In het geval dat een belanghebbende weigert mee te werken aan het bloedonderzoek en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen, dient het CBR op grond van artikel 17, eerste lid, onder a, van de Regeling een EMD op te leggen. Niet in geschil is dat eiser heeft geweigerd mee te werken aan het bloedonderzoek. Wel is in geschil of de aanvullende gegevens die de politie heeft opgenomen in het proces-verbaal voldoende zijn om een vermoeden van rijden onder invloed van een drogerende stof op te baseren en of de politie eiser op basis daarvan heeft mogen bevelen mee te werken aan een bloedonderzoek.
7.2.
Volgens vaste jurisprudentie mag een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw ten grondslag kunnen worden gelegd. [1] De rechtbank stelt vast dat wat hiervoor bij 3. is vermeld een weergave is van eigen waarnemingen van de opsteller(s) van het proces-verbaal. In beginsel mag het CBR daarom afgaan op de juistheid van de in het proces-verbaal vermelde bevindingen. Eiser heeft de waarnemingen op zichzelf ook niet betwist, maar enkel aangevoerd dat daarvoor een andere verklaring (mogelijk) is dan wel dat deze waarnemingen onvoldoende zijn om een vermoeden van rijden onder invloed op te baseren.
7.3.
De rechtbank is met het CBR van oordeel dat de in het proces-verbaal genoemde omstandigheden voldoende zijn om een vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen op te baseren. Dat de omstandigheden ieder voor zich een dergelijk vermoeden niet rechtvaardigen en dat voor bepaalde waarnemingen ook een andere, niet drugsgerelateerde verklaring mogelijk is, leidt niet tot een ander oordeel. Het CBR acht juist het geheel van alle door de politie beschreven omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, redengevend voor het vermoeden. Het bij de verbalisant gerezen vermoeden dat eiser onder invloed was van een geestverruimende stof, had bovendien kunnen worden ontkracht (dan wel bevestigd) door een speekseltest. Het CBR heeft daarom ook de omstandigheid dat eiser weigerde mee te werken aan een speekselonderzoek, in het licht van de overige omstandigheden in deze zaak, mede redengevend kunnen vinden voor het vermoeden van rijden onder invloed. Juist wanneer eiser, zoals hij tegen de politie heeft verklaard, geen drugs had gebruikt, had het voor de hand gelegen dat eiser dit door medewerking aan een speekseltest zou laten zien. Dat de politie niet conform het formulier ‘Checklist psychomotorische test’ van de politie zou hebben vastgesteld dat eiser verwijde pupillen had, doet aan het voorgaande niet af. In het strafrecht gelden andere bewijsmaatstaven dan in het bestuursrecht. Bovendien gaat het in de bestuursrechtelijke procedure niet om wettig en overtuigend bewijs dat eiser onder invloed van verdovende middelen heeft gereden, maar enkel om een vermoeden dat sprake is van rijden onder invloed.
7.4.
Voor zover al in de bestuursrechtelijke procedure ter beoordeling voorligt of er sprake is van een onbevoegd gegeven bevel om mee te werken aan een bloedonderzoek, overweegt de rechtbank dat zij eiser – gelet op wat hiervoor is overwogen – ook niet volgt in zijn betoog dat er onvoldoende basis is voor een dergelijk bevel.
7.5.
Uit het vorenstaande volgt dat is voldaan aan artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a van de Regeling. Het CBR was dan ook gehouden eiser een EMD op te leggen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het CBR terecht een EMD heeft opgelegd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 8
1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
[…]
5. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.
[…]
Artikel 1301. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit
het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
2 Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:
a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt;
b. indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene overeenkomstig onderdeel a wordt geschorst, en diens rijbewijs niet overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat betrokkene zijn rijbewijs dient in te leveren bij het CBR;
c. indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene niet overeenkomstig onderdeel a, wordt geschorst, doch diens rijbewijs wel overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat het rijbewijs onverwijld aan betrokkene wordt teruggegeven.
3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
4 Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 163
[…]
4. In het geval, bedoeld in het derde lid, of indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, of indien het vermoeden bestaat dat de verdachte onder invloed is van een of meer middelen, bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid, of een combinatie van die middelen met alcohol, kan de opsporingsambtenaar de verdachte vragen of hij zijn toestemming geeft tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, of artikel 8, derde lid, onderdeel b.
5. Indien de bestuurder zijn op grond van het vierde lid gevraagde toestemming niet verleent, kan de officier van justitie, een hulpofficier van justitie of een van de daartoe bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, hem bevelen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek.
6. De bestuurder wie is bevolen zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen, is verplicht aan dit bevel gevolg te geven en zijn medewerking te verlenen. Hem wordt door een arts of een verpleegkundige zoveel bloed afgenomen als voor het onderzoek noodzakelijk is.
[…]

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Artikel 17
1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel drugs en verkeer indien:
a. ten aanzien van betrokkene proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van
overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen;
b. de uitslag van het ingevolge artikel 23, eerste lid, opgelegde onderzoek geen aanleiding geeft tot ongeldigverklaring van het rijbewijs.
2 Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1519 en 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2551.