ECLI:NL:RBROT:2025:12890

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
10/158546-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring moord met antisociale persoonlijkheidsstoornis en tbs-maatregel

Op 5 november 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van moord op het slachtoffer. De verdachte heeft op de terechtzitting de feitelijke gedraging bekend, maar de verdediging voerde aan dat er geen sprake was van voorbedachte raad. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte toerekeningsvatbaar was, ondanks de vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, gezien zijn eerdere confrontaties met het slachtoffer en zijn voorbereidingen om terug te keren naar de plaats van het delict met een mes. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding eiste voor de kosten van lijkbezorging en affectieschade. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden, en oordeelde dat de verdachte een hoog recidiverisico vertoonde, wat de noodzaak van de tbs-maatregel onderstreepte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/158546-24
Datum uitspraak: 5 november 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 15 oktober 2025 en 29 oktober 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Verhoeven-Ivankovic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde (moord);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege (ongemaximeerd).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Volgens de verdediging kan van moord, dat impliciet primair ten laste is gelegd niet worden gesproken. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BR2342) heeft de verdediging benadrukt dat aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld. Voorts heeft de verdediging gewezen op het arrest van de Hoge Raad van
15 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:963).
Uit dit laatste arrest volgt dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Hoewel de vaststelling van de politie en de officier van justitie dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit een belangrijke objectieve aanwijzing kan vormen dat met voorbedachte raad is gehandeld, behoeft dit de rechtbank er niet van te weerhouden om aan de zogenoemde contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen, waardoor tot het oordeel kan worden gekomen dat er van voorbedachte raad geen sprake is geweest.
De rechtbank dient in dezen aan de contra-indicaties meer gewicht toe te kennen. Niet alleen de verklaring van de verdachte op de terechtzitting vormt een duidelijke contra-indicatie, maar ook de beelden die zich in het dossier bevinden, laten volgens de verdediging duidelijk zien dat van voorbedachte raad geen sprake is geweest.
Wat uit de beelden duidelijk kan volgen, is dat [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) vervelend deed. Niet alleen in de bus, waar hij kennelijk ook is uitgezet, maar ook daarvoor deed hij vervelend tegen een onbekend gebleven vrouw bij de bushalte (de rechtbank begrijpt: het tramhokje). De verdachte heeft duidelijk verklaard dat deze vrouw angstig werd door toedoen van het slachtoffer, dat haar bij herhaling lastigviel. Uit de beelden volgt ook duidelijk dat het slachtoffer dan ook de confrontatie met de verdachte opzoekt.
Uit de beelden kan eveneens blijken dat het slachtoffer de verdachte intimideerde. De beschrijving in het dossier van het slachtoffer als ‘slungelig’, geeft geen goed beeld van het slachtoffer, dat bovengemiddeld lang was en meer dan 86 kilo woog. Op de beelden is te zien dat het slachtoffer zich regelmatig over de verdachte heen heeft gebogen en de verdachte heeft op de terechtzitting verklaard wat er door het slachtoffer tegen hem is gezegd.
Wat volgens de verdediging ook van belang is, is dat de verdachte – nadat hij de woning van zijn ouders had verlaten om te roken en te controleren of het goed ging met voornoemde vrouw – bij de tweede confrontatie pas naar het slachtoffer ging, nadat hij door hem werd aangeroepen.
Uit de compilatie van de beelden kan in ieder geval blijken dat het niet per se de verdachte is die de confrontatie opzoekt, maar dat het het slachtoffer is dat in de richting van de verdachte loopt. Vervolgens blijft het slachtoffer de verdachte volgen en is te zien dat het slachtoffer de verdachte constant aanspreekt, soms duidelijk intimiderend en soms wordt hij zelfs fysiek, hoe beperkt ook.
Bij minuut 08.40 van de compilatie, komt het de verdediging voor dat het het slachtoffer is dat duidelijk fysiek en ook wel dreigend is.
Het slachtoffer blijft de verdachte alsmaar volgen. De verdachte loopt weg en het slachtoffer volgt. De verdachte lijkt zijn telefoon naar het slachtoffer toe te houden. Bij minuten 09.02 en 09.14 van de compilatie is vanuit een andere hoek te zien dat het slachtoffer wild naar de telefoon van de verdachte grijpt, ogenschijnlijk met het doel om de verdachte daarvan te beroven.
Hierna is het opvallend dat het slachtoffer telkens, naast dat hij aan het intimideren is, zijn hand in zijn zak houdt wat dreigend overkomt. Bij minuut 09.26 van de compilatie is te zien dat het slachtoffer weer met zijn hand in zijn achterzak reikt en dat hij daarna bij minuut 09.50 zeer intimiderend is, waarbij hij voorover geleund over de verdachte heen buigt.
Vanaf minuut 10.30 van de compilatie gaat het om onduidelijke beelden die afkomstig zijn van (het gebouw van) de Reclassering. Uit deze beelden kan vanaf minuut 10.35 en verder blijken dat er een heftige confrontatie tussen beiden is. Niet goed is te zien wat er precies gebeurt. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard wat er uiteindelijk is gebeurd. Hij heeft – tijdens de fysieke korte heftige collusie met het slachtoffer – het slachtoffer meerdere keren gestoken, met catastrofaal en fataal letsel als gevolg.
Gezien het vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat aan de besluitvorming om te steken en de uitvoering daarvan – waarmee slechts korte tijd was gemoeid – kalm beraad en rustig overleg is voorafgegaan. Sterker nog; daar was geen tijd voor tijdens de uiteindelijke confrontatie met het slachtoffer.
Resumerend dient de verdachte te worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde (moord), omdat voorbedachte raad niet kan worden aangenomen. Ten aanzien van het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag en de opzet op het intreden van de dood) refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte in dit kader dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij zich met succes kan beroepen op de rechtvaardigingsgrond noodweer, dan wel noodweerexces en voor zover het beroep daarop niet slaagt op putatief noodweer.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden worden door de rechtbank op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand aangemerkt. Deze hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de hierna te noemen bewijsvragen. De tijdstippen die hieronder worden genoemd zijn de momenten waarop de feiten zich daadwerkelijk voordeden op 12 mei 2024.
Het slachtoffer moest op 12 mei 2024 de woning van een vriend aan de Hulkstraat in Rotterdam omstreeks 03:00 uur of 04:00 uur verlaten omdat hij behoorlijk dronken, vervelend en luidruchtig was. Hij zou volgens deze vriend vervolgens met de eerste metro van ongeveer half zes naar huis gaan. Hij zou de metro bij het Marconiplein in Rotterdam nemen.
De verdachte loopt om 04:42:28 uur over het Marconiplein en blijft stilstaan ter hoogte van de toegangsdeuren van het metrostation Marconiplein. In een hokje bij de tramhalte (hierna te noemen: tramhokje) zit op dat moment een vrouw.
Om 04:43:48 uur loopt het slachtoffer vanuit de Tjalklaan in Rotterdam het Marconiplein op. De verdachte en het slachtoffer komen elkaar tegemoet gelopen en samen lopen zij naar het tramhokje toe.
Om 04:45:43 uur gaat het slachtoffer naast de vrouw in het tramhokje zitten. De verdachte blijft dan op een paar meter afstand staan. De vrouw kijkt meerdere keren weg van het naast haar zittende slachtoffer.
De verdachte loopt naar de vrouw toe, geeft haar een hand en gaat vervolgens voor het tramhokje staan. Het slachtoffer staat op en loopt in de richting van de verdachte. Het slachtoffer maakt daarbij drukke armbewegingen en de verdachte en het slachtoffer gaan met hun hoofden dichtbij elkaar staan. De vrouw houdt zich hiervan afzijdig.
De verdachte en het slachtoffer geven hierop elkaar een zogenoemde boks en de verdachte loopt weg in de richting van de Mathenesserdijk in Rotterdam. Het slachtoffer maakt dan drukke armbewegingen en kijkt in de richting van de verdachte.
Om 04:48:26 uur loopt de verdachte via de Mathenesserdijk richting de Van Lennepstraat in Rotterdam. Hij loopt richting de portiekdeur aan de [locatie]. Hier belt hij aan, blijft voor de deur staan en loopt om 04:51:57 uur naar binnen.
In de tussentijd om 04:49:09 uur gaat het slachtoffer opnieuw naast de vrouw in het tramhokje zitten. Het slachtoffer zoekt contact, maar zij blijft wegkijken. Na een aantal minuten loopt het slachtoffer weg en gaat tegen het metrostation aanstaan.
De vrouw staat op enig moment op en loopt naar de bushalte toe, waarbij het slachtoffer haar volgt.
Om 05:00:42 uur creëert de verdachte met een telefoon (die later onder hem in beslag is genomen) een audiobestand. Daarin wordt gezegd:

Ik ben net op Marconiplein geweest. Deze man kom mij doekoe vragen dit dat, ik heb geen doekoe hij is van Oost dit dat. Eindstand niks…. Die vrouw he.. die soma gaat hij die vrouw lastigvallen... He het was gewoon een volwassen vrouw. Ik zeg tegen die man broer val die vrouw niet lastig zij heeft niks. Deze man zegt dit dat ik ben ook van West broer ik ben ook van Spangen. Ik zeg waar ben jij van... Ik zeg broer je weet toch je bent in mijn buurt. Hij zegt wat jou buurt. Ik zeg ben je van hier nee ik ben ook van hier dit dat. Hij zegt broer wat ga je doen dan dit dat. Hij zet zijn hoofd tegen mijn hoofd. Ik zeg wacht ik woon beneden toch. Ik zei ai wacht hier toch het is jou buurt toch. Oke mattie ik heb me omgekleed broer. Ik nu naar daar gaan en ik ga zeggen wat is die torrie) dan broer. Ik …. Ik djoek hem gelijk broer gelijk. Ik heb zo’n kanker Machete op mijn heup broer.”
Op 12 mei 2024 omstreeks 05:05 uur krijgen verbalisanten van de politie Eenheid Rotterdam de melding van een jongen die dronken zou zijn. Deze jongen zou vervelend zijn richting een buschauffeur en zou de bus niet weg laten rijden. De situatie speelde zich af op het Marconiplein. Ter plaatse treffen de verbalisanten een stilstaande bus aan. Bij de ingang van de bus nemen zij een jongen waar die onvast ter been is en de verbalisanten ruiken een sterke alcohollucht om hem heen. De verbalisanten horen hem diverse dingen zeggen, maar zij verstaan hem niet precies omdat hij met dubbele tong spreekt. Nadat de jongen aan hen vertelt dat hij bij de metro zou wachten op de eerste metro naar Nesselande, vervolgen verbalisanten hun weg.
Om 05:10:44 uur is de verdachte opnieuw bij de portiekdeur van de [locatie]. Voordat hij naar buiten gaat plaatst hij (wat lijkt op) een ‘witte zak’ tussen de portiekdeur en het kozijn, waardoor de deur niet dicht gaat, maar op een kier blijft staan.
Om 05:13:38 creëert de verdachte met een telefoon (die later onder hem in beslag is genomen) een video. Daarin wordt gezegd:
“Wollah kanker pussy hij is weg broer.
Hij deed kanker stoer, is a boy van oost, of weet ik veel van waar dat die is bro. Kanker soma. Kijk hier scootoe gelijk daar.”
Op voornoemd moment is de verdachte te zien op de gevorderde camerabeelden van het Team Technisch Toezicht/RET.
De verdachte creëert met een telefoon (die later onder hem in beslag is genomen) direct een nieuwe video. Daarin zijn straatbeelden te zien. Het slachtoffer is daarin van een afstand gefilmd. Daarin wordt gezegd:
“Volgens mij is het daar broer. Ja kijk hem daar, kijk, broer hij heeft geluk mattie Kankerhond. Ik heb hier een kanker grote niffie bij me broer.”
Om 05:17 uur is de controle van verbalisanten klaar en is de bus vertrokken. De bus heeft de vrouw die eerder bij het tramhokje zat meegenomen.
Om 05:18:31 loopt het slachtoffer rondom het metrostation Marconiplein. Om 05:23:16 uur stopt hij bij de toegangsdeur aan de zijde van het Marconiplein.
Om 05:25:43 uur treffen het slachtoffer en de verdachte elkaar. Zij gaan direct dicht op elkaar staan. Samen lopen zij om het station heen in de richting van de Schiedamseweg.
Om 05:26:36 uur houdt de verdachte met zijn rechterhand zijn telefoon vast ter hoogte van het gezicht van het slachtoffer. Dat maakt om 05:26:37 uur een beweging met een arm richting de hand van de verdachte met daarin de telefoon. Ze lopen discussiërend langs het station. Om 05:27:15 uur is hier nog steeds sprake van. De verdachte en het slachtoffer staan neus aan neus en de verdachte maakt drukke armbewegingen richting het slachtoffer. De verdachte duwt het slachtoffer en loopt dan weg de hoek van het metrostation om.
Eenmaal om de hoek draait de verdachte zich om, stapt in op het slachtoffer en heeft daarbij zijn hand en arm naar voren. Hierna ontstaat een worsteling tussen beiden, waarbij het slachtoffer meerdere keren is gestoken en gesneden met het mes door de verdachte.
Om 05:28:08 uur is de verdachte alleen voor de deur van het metrostation. In zijn rechterhand heeft hij een mes. Om 05:28:12 uur loopt de verdachte uit beeld.
Op 05:28:23 uur creëert de verdachte met een telefoon (die later onder hem in beslag is genomen) een video. In deze video zegt de verdachte het volgende:
“Kanker dood mattie, lekker! Ik heb je kanker gestoken mattie! Vieze kankerhond! He mattie, nooit meer die dingen doen he mattie, nooit meer die dingen doen, nooit meer!”
Op de video is een bebloed mes in een rechterhand te zien. Tevens is te zien dat het slachtoffer bewegingsloos op de grond ligt en dat er twee maal hard tegen het lichaam van het slachtoffer wordt getrapt met zwarte schoenen.
Om 05:28:58 uur rent de verdachte weg in de richting van het Piet Paaltjensplein in Rotterdam. Via de Jan Luyckenstraat rent hij terug naar de portiekdeur van de [locatie] waarvan de deur nog open was – de witte zak staat daar nog tussen – en waardoor hij naar binnen gaat.
Omstreeks 06:00 uur horen de verbalisanten, die eerder bij de melding van de dronken jongen betrokken waren, een melding van een reanimatie op het Marconiplein te Rotterdam. Ter plaatse aangekomen om 06:05 uur wordt het slachtoffer gereanimeerd. Eén van de twee verbalisanten helpt hiermee en neemt daarbij waar dat het slachtoffer meerdere steekwonden heeft aan de linkerzijde van het lichaam. Terwijl het ambulancepersoneel verder gaat met de hulpverlening aan het slachtoffer, herkent de andere verbalisant het slachtoffer van de eerdere melding.
Omstreeks 06:25 uur hoort een verbalisant van de politie Eenheid Rotterdam van het personeel van het mobiel medisch team (hierna: MMT) dat het slachtoffer overleden is. Dit is vastgesteld door de arts van het MMT na onderzoek.
De verbalisanten identificeren het slachtoffer aan de hand van zijn paspoort: [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 1995 te [geboorteplaats 2].
Bij het overlijdensonderzoek ter plaatse zijn door een forensisch arts meerdere steek- en snijverwondingen aan het lichaam gezien. De conclusie naar aanleiding van het forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden luidt dat het slachtoffer, 28 jaar oud, is overleden aan de gevolgen van één steekletsel aan de linkerflank en één steekletsel aan het linker bovenbeen. De overige zes steekletsels kunnen door middel van additioneel bloedverlies aan (de snelheid van) het overlijden hebben bijgedragen.
De verdachte is een dag later in Dordrecht aangehouden. Daarbij is onder hem een telefoon in beslag genomen, evenals kleding. Op de onder de verdachte in beslag genomen kleding (pet en zwarte schoenen) is DNA materiaal van het slachtoffer aangetroffen.
Opzet
Uit de vaststaande feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat bewezen kan worden dat de verdachte opzet heeft gehad op het dodelijke letsel van het slachtoffer, op zijn minst in voorwaardelijke zin. Het meerdere malen steken met een mes (meer precies een bajonet, ook wel een oorlogssteekwapen) in de linkerflank van de romp en het bovenbeen, daar waar de beenslagader zit van een persoon, is naar algemene ervaringsregels geschikt om dodelijk letsel te veroorzaken. Dit kan daarom naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het doden van een persoon of het veroorzaken van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Voorbedachte raad
De rechtbank, die op grond van de vorenstaande feiten en omstandigheden van oordeel is dat de verdachte het slachtoffer van het leven heeft beroofd door hem meerdere malen met voornoemd mes te steken (in de linkerflank en het been), beoordeelt vervolgens of bewezen kan worden verklaard dat de verdachte dit met voorbedachte raad heeft gedaan.
Zoals eerder door de rechtbank is overwogen, dient voor het aannemen van voorbedachte raad, ook wel ‘na kalm beraad en rustig overleg’, komen vast te staan dat de verdachte tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of hiervan sprake is, gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De volgende feiten en omstandigheden die door de rechtbank als vaststaand zijn aangemerkt, zijn naar haar oordeel doorslaggevend voor het oordeel dat sprake is van voorbedachte raad en dus moord:
  • De verdachte heeft een ontmoeting met het slachtoffer op het Marconiplein. Die ontmoeting loopt uit op een discussie waarbij ze hoofd aan hoofd gaan staan, maar wordt wel afgerond met een boks, waarna de verdachte het Marconiplein verlaat;
  • De verdachte creëert met zijn telefoon een audiobestand waarin hij aan iemand verslag doet van deze ontmoeting en waarin hij zegt dat hij zich heeft omgekleed, daar naartoe gaat om te vragen wat het verhaal is en hem gelijk neer gaat steken. Hij heeft naar eigen zeggen een “machete” op zijn heup;
  • De verdachte heeft zich omgekleed en is daadwerkelijk teruggekeerd naar het Marconiplein terwijl hij een mes bij zich draagt. Dit laatste, omdat hij volgens zijn verklaring op de terechtzitting altijd een mes bij zich heeft. De verdachte heeft het mes dus ook na het omkleden weer met zich meegenomen;
  • Uit het dossier blijkt dat de verdachte van zijn ouders geen sleutel van hun woning in het woningencomplex heeft gekregen, zodat hij altijd moet aanbellen om naar binnen te kunnen. Voordat hij naar het Marconiplein teruggaat, plaatst hij bij het verlaten van het woningencomplex een object (wat lijkt op een witte zak), tussen de portiekdeur en het kozijn zodat deze niet dichtvalt;
  • De verdachte maakt, nadat hij is aangekomen bij het Marconiplein, in totaal drie videobestanden. De verdachte lijkt het slachtoffer eerst niet te kunnen vinden en filmt het slachtoffer vervolgens vanaf een afstand, terwijl hij daarbij zegt dat het slachtoffer geluk heeft en dat hij een groot mes bij zich heeft;
  • De verdachte loopt op het slachtoffer af, kort nadat verbalisanten het slachtoffer gecontroleerd hebben en uit beeld zijn gegaan, waarna de verdachte en het slachtoffer direct hoofd aan hoofd gaan staan met elkaar en in een discussie raken;
  • De verdachte loopt op het moment van het steken enkele stappen van het slachtoffer vandaan, draait zich om en stapt direct in op het slachtoffer waarna hij het slachtoffer meerdere malen steekt en snijdt. Dit strookt met zijn vooraankondiging in het audiobestand;
  • De verdachte filmt het slachtoffer dat als gevolg van het steken bloedend op de grond is komen te liggen. Daarbij trapt hij het slachtoffer meerdere keren terwijl hij hem dreigende woorden toevoegt;
  • De verdachte laat na hulp voor het slachtoffer in te roepen.
Aanwijzingen die tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad kunnen worden aangevoerd zijn:
  • De verklaring van de verdachte, voor het eerst op de terechtzitting van 15 oktober 2025, dat hij terugging naar het Marconiplein uit bezorgdheid om de vrouw bij het tramhokje en dat hij, toen hij haar daar niet meer zag, er ging roken en muziek luisteren, waarbij hij werd aangeroepen door het slachtoffer waarna deze zo dreigend werd dat hij heeft moeten handelen ter zelfverdediging;
  • De verklaring van de verdachte, eveneens voor het eerst op voornoemde terechtzitting, dat hij die avond een vrouw had ontmoet in de stad met wie hij een afspraak had gemaakt: zij zou hem komen ophalen in de vroege ochtend bij het Marconiplein. Reden waarom hij andere kleding had aangedaan voordat hij daar naartoe terug ging. Hij heeft haar daar echter niet meer gezien en heeft daarom nog diezelfde dag haar gegevens verwijderd.
Aan de aanwijzingen tegen het bewezen verklaren van voorbedachte kent de rechtbank, in het licht van de aanwijzingen daarvoor, minder gewicht toe. De verdachte heeft in deze planmatig gehandeld en hij heeft zich in ieder geval op aanwijsbare momenten kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit om op enig moment terug te gaan naar het Marconiplein en daar het slachtoffer neer te steken. Namelijk in ieder geval bij het moment waarop hij besloot om vanuit het woningencomplex aan de Van Lennepstraat (waar zijn ouders wonen) terug te gaan naar het Marconiplein, bij het moment waarop hij zag dat het slachtoffer werd gecontroleerd door de politie en bij het moment waarop hij wederom naar het slachtoffer toeliep, waarbij zij direct neus aan neus van elkaar gingen staan. Het gaat, anders dan door de verdediging is betoogd, niet om handelingen die zijn uitgevoerd in een hele korte tijdspanne van enkele seconden. De verdachte heeft, vanaf het moment dat hij het Marconiplein om 04:48 uur verliet en het moment van het steken omstreeks 05:28 uur, gedurende een periode van drie kwartier verschillende keren de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad om het slachtoffer, waar hij al een onaangenaam treffen mee had gehad, te gaan steken met een mes. De handelwijze van de verdachte kan bij deze stand van zaken, anders dan door de verdediging is betoogd, niet worden geduid als het gevolg van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De door de verdachte op voornoemde terechtzitting afgelegde verklaring over de redenen waarom hij terug is gekeerd naar het Marconiplein acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk, nu deze geen bevestiging (meer kunnen) vinden in de onderzoeksresultaten. De rechtbank heeft bij dit oordeel ook betrokken wat zij op de terechtzitting heeft waargenomen tijdens het vertonen van de ‘compilatie OZ Marconi’. Toegegeven dat het slachtoffer – dat dronken en volgens de politie verbaal niet goed te volgen was – langer was dan de verdachte, volgt uit de inhoud van de compilatie niet dat de verdachte daarvan op enig moment onder de indruk was. Het door de verdediging gestelde meerdere malen dreigend reiken naar zijn (achter)zak door het slachtoffer, volgt niet genoegzaam uit de beelden.
4.1.3.
Conclusie
Het impliciet primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een uiteenzetting van één bewijsmiddel en een opgave van wettige bewijsmiddelen gedaan, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze (uiteenzetting en) opgave wordt volstaan, nu de verdachte heeft bekend het slachtoffer met een mes te hebben gestoken en overigens geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op
of omstreeks12 mei 2024 te Rotterdam,
[slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerpin de linkerflank,
in hetbe
nen,
deborst, buik, arm en
/ofrug
, in elk geval in het lichaamvan die [slachtoffer] te steken
en/of te snijden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring (in cursief) verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het impliciet primair bewezen feit levert op:
moord.
Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat zij het beroep dat is gedaan op noodweer, zijnde een strafuitsluitingsgrond in de zin van een rechtvaardigingsgrond, onbesproken laat om de reden dat het beroep daarop is gedaan in het kader van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag, aan welke bewezenverklaring de rechtbank niet toekomt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert – onder verwijzing naar de pro Justitia rapportage Pieter Baan Centrum uitgebracht op 12 mei 2025 (hierna: PBC-rapportage) en de verklaring op de terechtzitting van [naam 1], psychiater, en [naam 2], GZ-psycholoog (hierna tezamen: de deskundigen) die in opdracht van de rechter-commissaris een onderzoek hebben ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte en de bevindingen daarbij hebben neergelegd in de PBC-rapportage – dat bij de verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld. Dat deze ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig was, maar dat de deskundigen geen antwoord hebben kunnen geven op de vraag of deze stoornis heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. De deskundigen hebben dientengevolge geen concrete antwoorden kunnen geven op de vraag of, en zo ja op welke wijze, deze stoornis het gedrag van de verdachte heeft beïnvloed en ook niet op de vraag naar recidivekansen.
De verdachte vertoont al op jeugdige leeftijd antisociaal gedrag. Tijdens het onderzoek bij het PBC is vastgesteld dat er sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze psychische stoornis was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde aanwezig. In de PBC-rapportage werd daarbij de eventuele aanwezigheid van narcistische en psychopathe kenmerken niet uitgesloten. In de afgelopen jaren is er geen behandeling van de verdachte geweest die tot enige verbetering van zijn gedrag heeft geleid. Eerder is er sprake van het stap voor stap erger worden van geweldsdelicten en thans is sprake van het doodsteken van het slachtoffer.
Gelet hierop kan er genoegzaam van worden uitgegaan dat de stoornis al geruime tijd aanwezig was en ook heeft doorgewerkt in het delict.
De officier van justitie stelt dan ook dat de stoornis de gedragskeuze en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde heeft beïnvloed. Dientengevolge dient het bewezenverklaarde feit aan de verdachte in enigszins verminderde mate te worden toegerekend. Er is geen overige omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
6.2.
PBC-rapportage en het verhoor van de deskundigen op de terechtzitting
In de PBC-rapportage is onder meer het volgende gerapporteerd:
De verdachte heeft geweigerd aan het onderzoek in het PBC mee te werken. Ook heeft hij geen toestemming gegeven om informatie op te vragen bij referenten. Wel zijn er observaties van de verblijfsafdeling van de verdachte en ging hij naar de arbeid en sport. Met de deskundigen heeft de verdachte slechts korte contactmomenten gehad. In deze momenten en op de verblijfsafdeling valt op, overeenkomstig het in het strafdossier beschreven gedrag, dat de verdachte zijn gedrag voortdurend ontkent, externaliseert en bagatelliseert waarbij hij een vlakke en emotieloze mimiek laat zien. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte weigert mee te werken op pathologische gronden. De deskundigen hebben de vraag of de verdachte lijdend is aan een psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of psychogeriatrische aandoening en zo ja, hoe dat in diagnostische zin te omschrijven is – ondanks de beperkingen van het onderzoek – beantwoord.
Op basis van de beschikbare informatie uit eerdere strafzaken en het huidige beeld kunnen de deskundigen niet anders dan concluderen dat de verdachte voldoet aan de criteria voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De verdachte heeft al op jonge leeftijd gedragsproblemen laten zien, hetgeen een duurzaam patroon blijkt van een gebrek aan respect voor en de schending van de rechten van anderen. Ook in zijn volwassen leven zet dit patroon zich onverminderd voort en loopt de verdachte daardoor op alle levensgebieden vast. Hij heeft geen opleiding afgemaakt, heeft geen baan of dagbesteding en blijft regelmatig met justitie in aanraking komen. De verdachte laat primitieve afweermechanismen zien, zoals externaliseren en ontkennen, die passend zijn bij persoonlijkheidsproblematiek. Door de weigering van de verdachte aan het onderzoek deel te nemen, is geen zicht gekomen op zijn gedachtes, drijfveren, geweten, empathie, krenkbaarheid en impulsiviteit. Vanuit de observaties op de afdeling en in de korte gesprekken met de deskundigen komt voorts een onverstoorbare houding naar voren. Dat bij de verdachte eveneens sprake is van narcisme of psychopathie kan niet worden uitgesloten. Er zijn aanwijzingen voor een licht verstandelijke beperking en een stoornis in gebruik van middelen, echter door het weigeren van het onderzoek is dit niet vast te stellen of uit te sluiten.
De vraag hoe dit was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde hebben de deskundigen als volgt beantwoord: de antisociale persoonlijkheidsstoornis was ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig bij de verdachte. Vanwege de weigering van de verdachte mee te werken aan het onderzoek en het ontbreken van informatie van primaire referenten hebben de deskundigen onvoldoende zicht verkregen op verdachtes functioneren voorafgaand aan en ten tijde van het ten laste gelegde. Bovendien kon over dit laatste niet met hem worden gesproken. Hierdoor is onduidelijk of en zo ja in welke mate pathologie heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. In het verlengde daarvan is het niet mogelijk om tot een beoordeling te komen van het eventueel pathologisch bepaalde recidiverisico.
Vanwege de aard van het ten laste gelegde hebben de deskundigen met behulp van het gedragsgebaseerde risicotaxatie-instrument HCR-20V3 gekeken naar het recidiverisico, specifiek voor geweldsdelicten. Op basis van dit instrument is het risico op toekomstig geweld hoog. De SAPROF (een instrument dat ontwikkeld is voor het gestructureerd beoordelen van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag /een checklist die ontworpen is voor gebruik in combinatie met risicotaxatie-instrumenten waaronder de HCR-20V3 teneinde te komen tot een meer uitgebalanceerde taxatie) laat geen beschermende factoren zien. De vraag welke aanbevelingen van gedragsdeskundige en van andere aard zijn te doen voor interventies die het eventuele recidivegevaar kunnen beperken is onbeantwoord gebleven en de vervolgvraag (binnen welk(e) juridisch(e) kader(s) zou(den) deze gerealiseerd kunnen worden) ook.
Op de terechtzitting hebben de deskundigen desgevraagd nader toegelicht dat een persoonlijkheidsstoornis een patroon is in iemands leven dat zich telkens blijft herhalen. Als die persoonlijkheidsstoornis antisociaal is, dan houdt dat in dat de persoon vaak problemen met politie en justitie heeft, dat de persoon zich niet aan regels kan houden en dat de persoon vaak over grenzen van anderen gaat. Dit volgt ook de justitiële voorgeschiedenis van de verdachte en blijkt tevens uit zijn geobserveerde gedrag in het PBC. Een antisociale persoonlijkheidsstoornis kent een duurzaam patroon dat zich op jeugdige leeftijd al ontwikkelt, zo ook bij de verdachte.
Tevens hebben de deskundigen nader toegelicht dat zij vanwege de weigerende houding geen ‘kleur’ aan de antisociale persoonlijkheidsstoornis van de verdachte hebben kunnen geven en zodoende de antisociale persoonlijkheidsstoornis van de verdachte niet verder hebben kunnen specificeren.
Volgens de deskundigen zijn er geen aanwijzingen die wijzen op een psychotisch toestandsbeeld ten tijde van het ten laste gelegde, waardoor zij de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar achten.
De deskundigen kunnen desgevraagd niet tot verdere beantwoording van de aan hen door de rechter-commissaris gestelde vragen komen, dan de antwoorden die zij reeds hebben neergelegd in de PBC-rapportage. Ook niet wanneer de rechtbank hetgeen de verdachte op de terechtzitting van 15 oktober 2025 over het ten laste gelegde heeft verklaard aan hen uiteen zou zetten. Dit omdat zij voor een juiste beantwoording van de vragen gedurende een langere tijd in gesprek zouden moeten kunnen met de verdachte, wat hij tijdens zijn opname in het PBC heeft geweigerd om te doen.
6.3.
Beoordeling
Nu de diagnostische conclusies van de deskundigen worden gedragen door hun bevindingen, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt zij die tot de hare.
Daarmee stelt de rechtbank vast dat ten tijde van het bewezen verklaarde feit bij de verdachte sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Als gevolg van de weigering van de verdachte om mee te werken aan het onderzoek naar zijn geestvermogens (waardoor de deskundigen onder andere niet met hem hebben kunnen spreken over het ten laste gelegde) en het ontbreken van informatie van primaire referenten hebben de deskundigen geen antwoord kunnen geven of de psychische stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde heeft beïnvloed.
De rechtbank beschouwt de verdachte hierom – anders dan de officier van justitie – toerekeningsvatbaar.
Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat zij de beroepen die zijn gedaan op noodweerexces en putatief noodweer (zijnde in het eerste geval een strafuitsluitingsgrond die doorgaans gezien wordt als een schulduitsluitingsgronden en in het tweede geval een strafuitsluitingsgrond die in wezen neerkomt op een bijzondere vorm van afwezigheid van alle schuld) onbesproken laat om de reden dat hierop een beroep is gedaan in het kader van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag, aan welke bewezenverklaring de rechtbank niet toekomt.
6.4.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregelen

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregelen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregelen zijn gebaseerd
Op 12 mei 2024 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan moord op het [slachtoffer]. Na een ogenschijnlijk lichte confrontatie heeft de verdachte in een explosie van geweld het slachtoffer meerdere malen gestoken en hem daarna voor dood achtergelaten. Blijkens een door de verdachte opgenomen video heeft hij, na dit te hebben gedaan, het op dat moment stervende slachtoffer nog tweemaal hard tegen het lichaam getrapt en hem dreigende woorden toegevoegd. Dit getuigt niet alleen van grove minachting van het recht op leven, tevens heeft de verdachte zich hier op voor laten staan door de videobeelden te delen.
De verdachte heeft nagelaten de hulpdiensten in te schakelen die mogelijk nog wat voor het zwaar gehavende slachtoffer hadden kunnen betekenen. In plaats daarvan heeft de verdachte nadien contact opgenomen met enkele vrienden en heeft hij hen 112-meldingen van het incident doorgestuurd. Tevens heeft hij hen gevraagd om aan hem onderdak te bieden, heeft hij het mes (de bajonet) waarmee hij het slachtoffer heeft gedood weggemaakt en heeft hij Rotterdam verlaten om naar respectievelijk Breda en Dordrecht af te reizen en zich daar aldaar in de woning van een vriend schuil te houden. Dit alles met het voor de rechtbank ogenschijnlijke doel om zijn verantwoordelijkheid te ontlopen en zich aan zijn berechting te onttrekken.
Het leed en het gemis voor de naaste familie en alle andere nabestaanden van het slachtoffer is enorm groot, zoals ook indringend is gebleken uit de op de terechtzitting afgelegde verklaring door de zus en de vader van het slachtoffer. Voor de nabestaanden is het extra pijnlijk dat de verdachte niet eerder dan op de terechtzitting van 15 oktober 2025 enige vorm van verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad. Dit alles neemt de rechtbank de verdachte zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
2 oktober 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder voor strafbare feiten met een geweldscomponent.
7.3.2.
PBC-rapportage en de verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Zoals reeds in alinea 6.2 beschreven, komen de deskundigen van het PBC tot de conclusie dat er bij de verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat deze stoornis ook aanwezig was ten tijde van het plegen van het delict. De deskundigen hebben dientengevolge het eventueel pathologisch bepaalde recidiverisico niet kunnen beoordelen. Wel hebben de deskundigen met behulp van voornoemde HCR-20V3 gekeken naar het recidiverisico, specifiek voor geweldsdelicten; het risico op toekomstig gewelddadig gedrag is hoog. Uit de SAPROF volgt dat er geen beschermende factoren zijn.
De deskundigen hebben de vraag welke aanbevelingen van gedragsdeskundige en van andere aard te doen zijn voor interventies die het eventuele recidivegevaar zouden kunnen beperken en binnen welke juridische kader die interventies gerealiseerd zouden kunnen worden niet kunnen beantwoorden.
Op de terechtzitting hebben de deskundigen desgevraagd nader toegelicht dat een antisociale persoonlijkheidsstoornis een stoornis is waar, in algemene zin, behandeling via schematherapie voor mogelijk is. Deze behandeling behoort ook voor personen met een licht verstandelijke beperking tot de mogelijkheden. De behandeling zal echter een geruime periode beslaan, waarbij allereerst een vertrouwensrelatie tussen de te behandelen persoon en de behandelaar zal moeten worden bewerkstelligd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De officier van justitie heeft zich bij het formuleren van haar strafeis gebaseerd op de ernst van het feit, de schok en angst die dit heeft veroorzaakt in de samenleving en het verdriet van de nabestaanden en het strafdoel vergelding dat maakt dat een langdurige vrijheidsbenemende straf aan de orde kan zijn. Bij het bepalen van de hoogte daarvan en ter beantwoording van de vraag of er naast een straf terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege (ongemaximeerd) geboden is, heeft zij gelet op de persoon van de verdachte en de inhoud van de PBC-rapportage die maakt dat de verdachte wat haar betreft licht verminderd toerekeningsvatbaar is.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat gezien de ernst van het feit niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van lange duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Alles tegen elkaar afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren passend en geboden. De rechtbank wijkt daarmee in matigende zin af van de vordering van de officier van justitie.
Die afwijking wordt hoofdzakelijk ingegeven door de omstandigheid dat door de rechtbank – meer dan door de officier van justitie – rekening wordt gehouden met de (hierna te noemen) op te leggen maatregel: terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs-maatregel). Het primaire doel van de tbs-maatregel is om de maatschappij te beschermen tegen recidivegevaar. Er is veel te doen over het antwoord op de vraag of het primaire doel van de tbs-maatregel door een zogenoemd combinatievonnis – een vonnis waarbij een (zeer) lange gevangenisstraf in combinatie met een tbs-maatregel – na ommekomst van (zeer) lange gevangenisstraf nog wel kan worden behaald. Dat antwoord kan de rechtbank niet geven in algemene zin; de rechtbank kan zich slechts uitlaten over onderhavige zaak. Een langere gevangenisstraf dan hiervoor genoemd in combinatie met de oplegging van een tbs-maatregel komt de rechtbank, gelet op de in deze zaak voorkomende feiten en omstandigheden, niet raadzaam voor.
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank merkt op dat de wet en jurisprudentie geen causaliteit vereisen tussen de stoornis en het gepleegde delict, enkel gelijktijdigheid volstaat. Aan deze eis is voldaan. Het komt de rechtbank onverantwoord voor om deze verdachte zonder enige vorm van behandeling terug te laten keren in de samenleving.
Dit oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling. Op grond van de uitkomst van voornoemde risicotaxatie-instrumenten wordt de kans op recidive van gewelddadig gedrag als hoog ingeschat.
Vastgesteld wordt dat het bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
Vastgesteld wordt dat het strafbare feit ter zake waarvan de tbs-maatregel zal worden opgelegd, een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Aan de verdachte zal ambtshalve ook de maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd. Hierdoor blijft toezicht op de verdachte mogelijk wanneer hij zijn straf heeft uitgezeten en de behandeling in het kader van de tbs-maatregel verantwoorde terugkeer in de maatschappij mogelijk heeft gemaakt. Deze maatregel, die zo nodig levenslang kan duren, maakt het mogelijk voor het openbaar ministerie om, ook na het einde van de tbs-maatregel, risico-inschattingen te maken en daarop aan het gedrag van de veroordeelde te stellen voorwaarden aan de rechter voor te leggen.
Aan de wettelijke vereisten voor opleggen van deze maatregel is voldaan, nu aan de verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd en wel ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Algemene overwegingen
Inleidende overweging
De rechtbank is bij de beoordeling van een vordering van een benadeelde partij gebonden aan de wettelijke kaders en de jurisprudentie. Binnen die kaders toetst de rechtbank of aan de civielrechtelijke criteria voor toewijzing van schadevergoeding wordt voldaan. Indien daaraan wordt voldaan, kan de hoogte van de schadevergoeding worden vastgesteld.
Kosten van lijkbezorging
Het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) biedt een limitatieve regeling wat betreft de vermogensschade die na het overlijden van een slachtoffer, door een strafbaar feit, kan worden toegewezen. De kosten van lijkbezorging (artikel 6:108, lid 2, BW) vallen onder die regeling. De persoon die de kosten van de lijkbezorging heeft voldaan, kan zich voegen in het strafproces. Onder kosten van lijkbezorging vallen – zakelijk weergegeven – alle redelijke kosten die zien op het geven van een eindbestemming van de overledene. Volgens voornoemd artikellid komen de kosten voor vergoeding in aanmerking voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Bij de beantwoording van de vraag wat redelijk is, komt volgens juridische literatuur onder andere gewicht toe aan de maatschappelijke stand en de inkomens- en vermogenspositie van het overleden slachtoffer, diens achtergrond en eventuele familiegebruiken. De rechtbank zal dit bij haar beoordeling in ogenschouw nemen.
Affectieschade
Uit artikel 6:107, lid 2, BW in samenhang bezien met artikel 6:108, lid 3, BW volgt de kring van personen die recht hebben op een vergoeding van affectieschade (zijnde het nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, maar in het leed dat wordt ondervonden doordat een persoon – waarmee een affectieve band bestaat – ernstig gewond raakt of overlijdt). Ouders van een ernstig gewond of overleden slachtoffer vallen onder deze kring. In de feitelijke invulling van die relatie kan de rechtbank slechts in zeer uitzonderlijke gevallen treden.
8.2.
Vordering [benadeelde partij]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij], de vader van het overleden slachtoffer. Hij heeft zich gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 12.156,00 aan materiële schade (zijnde kosten van lijkbezorging) en een vergoeding van
€ 17.500,00 aan immateriële schade (zijnde affectieschade). Beide schadeposten zijn met bescheiden onderbouwd. De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht om de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: schadevergoedingsmaatregel) op te leggen.
8.3.
Standpunt officier van justitie
De vordering kan integraal worden toegewezen evenals de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Het verzoek tot het opleggen van schadevergoedingsmaatregel kan eveneens worden toegewezen.
8.4.
Standpunt verdediging
Indien de rechtbank niet tot niet-ontvankelijkheid van de vordering komt op grond van de verweren die zijn gevoerd, wordt ten aanzien van de gevorderde materiële kosten opgemerkt dat deze beperkt zijn onderbouwd en relatief hoog voorkomen.
8.5.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, rechtstreeks (materiële en immateriële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de gedeeltelijke betwisting van de gevorderde materiële schade namens de verdachte, worden toegewezen. De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 29.656,00, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag aan materiële schade vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 juni 2024. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag aan immateriële schade vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 mei 2024
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel passend en geboden geacht.
Omdat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 38z en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
legt op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 29.656,00 (zegge: negenentwintigduizend, zeshonderd en zesenvijftig euro), bestaande uit € 12.156,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening en € 17.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 29.656,00(hoofdsom,
zegge:
negenentwintigduizend, zeshonderd en zesenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 29.656,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
183 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Zinnen, voorzitter,
en mr. dr. M.I. Blagrove en mr. D. van der Sluis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.P. de Jong, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te Rotterdam,
[slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachte rade
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in de linkerflank, benen, borst, buik, arm en/of rug,
in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of snijden;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 289 Wetboek van Strafrecht )