In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2025 een beschikking gegeven over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2013. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling en veiligheid van het kind. De moeder heeft in het verleden fysiek geweld gebruikt en is niet in staat gebleken om de emotionele en fysieke veiligheid van het kind te waarborgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende inzicht heeft in haar rol en verantwoordelijkheden, en dat zij niet adequaat samenwerkt met de hulpverlening. De vader van het kind steunt het verzoek van de Raad, terwijl de moeder zich verzet tegen de beëindiging van haar gezag. De rechtbank heeft besloten het verzoek aan te houden tot een pro forma datum op 1 februari 2026, om de moeder een laatste kans te geven om haar medewerking te verlenen aan de hulpverlening en gezagsbeslissingen. De rechtbank heeft ook verzocht om rapportages van de Raad en de gecertificeerde instelling over de voortgang van de situatie van het kind. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechters, en is op schrift gesteld op 13 oktober 2025.