ECLI:NL:RBROT:2025:13277

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
C/10/702798 / FA RK 25-5166
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarige na zorgen over ontwikkeling en veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2025 een beschikking gegeven over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2013. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling en veiligheid van het kind. De moeder heeft in het verleden fysiek geweld gebruikt en is niet in staat gebleken om de emotionele en fysieke veiligheid van het kind te waarborgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende inzicht heeft in haar rol en verantwoordelijkheden, en dat zij niet adequaat samenwerkt met de hulpverlening. De vader van het kind steunt het verzoek van de Raad, terwijl de moeder zich verzet tegen de beëindiging van haar gezag. De rechtbank heeft besloten het verzoek aan te houden tot een pro forma datum op 1 februari 2026, om de moeder een laatste kans te geven om haar medewerking te verlenen aan de hulpverlening en gezagsbeslissingen. De rechtbank heeft ook verzocht om rapportages van de Raad en de gecertificeerde instelling over de voortgang van de situatie van het kind. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechters, en is op schrift gesteld op 13 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/702798 / FA RK 25-5166
Datum uitspraak: 7 oktober 2025
Beschikking van de meervoudige kamer
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. A. Taheri-Bhajan te Capelle aan den IJssel,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] ,
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 7 juli 2025, ontvangen op 7 juli 2025;
  • de pleitnotities van mr. A. Taheri-Bhajan, ter zitting overgelegd.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 1] ;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 2] .

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn vader.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 augustus 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 29 augustus 2026.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Sinds [minderjarige] bij de vader woont is gebleken dat het heel lastig tot haast onmogelijk is om de moeder te betrekken bij de hulpverlening. De moeder wil geen contact met de GI en is niet aan te spreken op wat er met [minderjarige] is gebeurd toen hij nog bij de moeder woonde. De moeder heeft geen inzicht in wat er verkeerd is gegaan en ziet tevens niet in dat zij haar gedrag moet veranderen. De moeder legt de problemen vooral bij [minderjarige] , de vader en de hulpverlening, maar kijkt daarbij niet naar zichzelf. [minderjarige] mist zijn moeder en wil graag erkenning van haar voor wat er is gebeurd, maar dat lukt de moeder niet. De Raad heeft niet de verwachting dat de moeder de komende tijd voldoende zal veranderen. Gezagsbeëindiging van de moeder is noodzakelijk zodat zij niet meer betrokken hoeft te worden bij de (inzet van en toestemming voor) hulpverlening en voor het nemen van andere gezagsbeslissingen ten aanzien van [minderjarige] . De verwachting van de Raad is dat hiermee het belang van [minderjarige] zondermeer wordt gediend omdat de moeder regelmatig betreffende beslissingen niet voortvarend oppakte. Ook waren en zijn er zorgen over al dan niet vertrek naar Brazilië van de moeder met [minderjarige] . De Raad benadrukt dat de moeder belangrijk is en blijft voor [minderjarige] en dat zij recht houdt op informatie over en contact met [minderjarige] . Een gezagsbeëindiging kan aldus de Raad ook daaraan bijdragen, de moeder zal dan immers meer ontspannen, zonder druk, contact kunnen hebben met [minderjarige] .

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. [minderjarige] heeft veel meegemaakt. De moeder heeft [minderjarige] in het verleden fysiek gestraft, maar wanneer daarover het gesprek met de moeder wordt aangegaan, rechtvaardigt zij haar gedrag. De GI is bezig geweest met onderzoeken wat [minderjarige] nodig heeft. Het is in ieder geval belangrijk dat hij een coach vanuit Jeugdprofs krijgt en dat hij kan starten met de hulpverlening vanuit Yulius voor trauma en gehechtheid. De GI ervaart veel problemen in het contact met de moeder. De moeder is soms langere periodes volledig uit contact. Wanneer het wel lukt om in contact te komen met de moeder, toont zij veel weerstand. Zij wil niet betrokken worden bij de hulpverlening en ziet niet in dat zij een aandeel heeft in de problematiek van [minderjarige] . In juni 2025 is begeleide omgang via het Omgangshuis gestart. Het Omgangshuis ziet dat het heel plezierig is wanneer [minderjarige] en de moeder samen zijn, maar dat dit wel op een vriendschappelijk niveau is in plaats van op een ouder-kind niveau. Uit de evaluatie van het Omgangshuis blijkt dat moeder nog steeds zorgelijke uitspraken doet dat zij [minderjarige] mee wil nemen naar Brazilië. Binnenkort zal samen met het Omgangshuis bekeken worden hoe de omgang vormgegeven kan worden zodra de betrokkenheid van het Omgangshuis eindigt.
4.2.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek. Het is onjuist dat de moeder de noodzaak voor hulpverlening voor [minderjarige] niet inziet en dat zij haar medewerking weigert. De moeder is bereid haar handtekening te zetten, maar zij wil wel weten en begrijpen waar ze voor tekent. Dit wordt door de GI niet gecommuniceerd, wat ook het geval was voor de aanmelding bij Yulius. Het is juist de GI die niet zorgvuldig communiceert en niet benoemt wat er van de moeder wordt verwacht. Er worden geen afspraken ingepland om plannen te bespreken. Het contact met de jeugdbeschermer verloopt enkel via WhatsApp. De moeder is altijd erg betrokken geweest in het leven van [minderjarige] en zij en [minderjarige] hebben een hechte band. De vader is pas sinds kort in beeld en de GI heeft duidelijk partij gekozen voor de vader. Juist sinds [minderjarige] bij de vader woont, vertoont hij ander gedrag. Dat ligt dus niet aan de moeder. De moeder werkt mee aan het traject bij het Omgangshuis en dit verloopt positief. [minderjarige] is loyaal naar beide ouders. Het beëindigen van het gezag van de moeder zal dan ook schadelijk zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige] .
4.3.
De vader is het eens met het verzoek van de Raad. Het is voor de vader altijd al moeilijk geweest om met de moeder te communiceren en zaken voor [minderjarige] te regelen. Het zou daarom fijn zijn als de vader het eenhoofdig gezag over [minderjarige] heeft. [minderjarige] heeft veel meegemaakt en heeft daar professionele hulp bij nodig. De vader staat achter goed contact tussen [minderjarige] en de moeder en staat er volledig voor open om dat te faciliteren.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken op de zitting is gebleken dat er al jarenlang zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] woont sinds januari 2024 bij de vader, vanwege aanhoudende zorgen over de thuissituatie bij de moeder. De moeder is niet in staat gebleken de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Hoewel de moeder erkent [minderjarige] te hebben geslagen en benoemt in te zien dat dit fout was, lukt het haar niet om haar eigen aandeel te zien in de trauma’s en problematiek die [minderjarige] nu nog ervaart. De moeder benoemt immers dat de gedragsproblemen van [minderjarige] pas ontstaan zijn nadat hij bij de vader is gaan wonen en legt daarmee de oorzaak buiten zichzelf. Ook ten aanzien van de communicatie met de GI en de hulpverlening, geeft de moeder aan dat het aan hen ligt dat er weinig tot geen communicatie tot stand komt. De moeder ziet niet in dat het nadrukkelijk ook op haar weg ligt om contact te zoeken met de GI en vragen te stellen als zij zich onvoldoende geïnformeerd acht. Duidelijk is dat de moeder in het verleden herhaaldelijk onvoldoende inzicht heeft getoond in wat er nodig is voor [minderjarige] . Tegelijkertijd is de band tussen [minderjarige] en de moeder hecht en is [minderjarige] zeer loyaal naar de moeder toe. Het is belangrijk dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder goed wordt vormgegeven. Op dit moment is het traject bij het Omgangshuis nog gaande en is nog onduidelijk hoe de omgang tussen [minderjarige] en de moeder in de toekomst vormgegeven gaat worden. Ook zal er een coach vanuit Jeugdprofs voor [minderjarige] worden ingezet en zal de hulpverlening vanuit Yulius nog starten. Daarbij komt dat de moeder tijdens de zitting heeft aangegeven dat zij toestemming zal geven voor alles wat nodig is voor [minderjarige] en dat zij zal meewerken aan de nog in te zetten hulpverlening.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het vooralsnog niet passend en noodzakelijk is het gezag van de moeder over [minderjarige] nu te beëindigen. De rechtbank ziet komende periode als een laatste kans voor de moeder om te tonen dat zij haar volledige medewerking kan en zal verlenen aan alle te nemen gezagsbeslissingen, zowel qua in te zetten hulpverlening als andere, in het belang van [minderjarige] . Daar hoort uiteraard evenzeer bij dat de moeder op alle mogelijke manieren de communicatie en samenwerking met de GI -en waar mogelijk de vader nu hij zorgdraagt voor de opvoeding van [minderjarige] - aangaat.
5.3.
De rechtbank houdt het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder daarom aan tot hierna te noemen pro forma datum.
5.4.
De rechtbank verzoekt de Raad, de GI en de advocaat van de moeder uiterlijk twee weken voor hierna te noemen pro forma datum te berichten over het verloop van de afgelopen maanden. Aan de Raad verzoekt de rechtbank om daarbij tevens aan te geven of het verzoek al dan niet gehandhaafd wordt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
houdt de beslissing op het verzoek in zijn geheel aan en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 februari 2026 pro forma;
6.2.
bepaalt dat de Raad, de GI, de belanghebbenden en mr. A. Taheri-Bhajan op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
6.3.
verzoekt de Raad, de GI en mr. A. Taheri-Bhajan uiterlijk twee weken voor genoemde pro forma datum, met afschrift aan elkaar en de belanghebbenden, de rechtbank de sub 5.4. verzochte rapportages te doen toekomen
6.4.
bepaalt dat [minderjarige] door de griffier voor een volgende zitting dient te worden opgeroepen voor een kindgesprek.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025 door mr. M.P.G. Rietbergen, voorzitter tevens kinderrechter, en mr. M.C. Woudstra en
mr. K.T.F. Chocolaad-de Bos, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier, en op schrift gesteld op 13 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.