ECLI:NL:RBROT:2025:13942

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
ROT 24/7092
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Dienst Toeslagen inzake compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft eiseres een aanvraag ingediend voor compensatie op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De Dienst Toeslagen heeft na een lichte toets vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel. De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen dit terecht heeft gedaan, omdat de argumenten van eiseres meer thuis horen in de bezwaarprocedure tegen de integrale beoordeling. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, maar zij heeft recht op een schadevergoeding van € 2.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met een jaar en zeven maanden, wat leidt tot de toekenning van de schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit was ingetrokken. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op het forfaitaire bedrag van € 30.000,-. De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres vastgesteld en deze moeten door de Dienst Toeslagen worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7092

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Eiseres heeft een aanvraag gedaan om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De Dienst Toeslagen heeft na een eerste zorgvuldige beoordeling (de zogenoemde lichte toets) vastgesteld dat zij niet in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen dat terecht gedaan. De argumenten die eiseres heeft aangevoerd, horen thuis in de bezwaarprocedure over de integrale beoordeling. Het beroep is ongegrond. Eiseres heeft wel recht op een schadevergoeding van € 2.000,-, omdat de redelijke termijn is overschreden.

Procesverloop

2. Met het besluit van 8 maart 2022 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel en dus geen recht heeft op het forfaitaire bedrag van € 30.000,- als bedoeld in artikel 2.7 van de Wht.
2.1.
Met het besluit van 7 juni 2024 (het bestreden besluit 1) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1.
2.3.
Met het besluit van 24 december 2024 (het bestreden besluit 2) heeft de Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 ingetrokken en het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 maart 2022 ongegrond verklaard. Het beroep heeft van rechtswege betrekking op het bestreden besluit 2. [1]
2.4.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 29 augustus 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de Dienst Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van de bestreden besluiten
3. Eiseres heeft een aanvraag gedaan om compensatie op grond van de Wht. De Dienst Toeslagen heeft na een eerste zorgvuldige beoordeling (de zogenoemde lichte toets) vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7, vierde lid, van de Wht. Zij heeft daarom ook geen recht op het forfaitaire bedrag van € 30.000,-. Met het bestreden besluit 1 heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belang meer zou hebben bij de beoordeling van dat bezwaar, nu de Dienst Toeslagen met het besluit van 13 juni 2023 de aanvraag van eiseres om compensatie na de zogenoemde integrale beoordeling heeft afgewezen. Met het bestreden besluit 2 heeft de Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 ingetrokken en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Is het beroep ontvankelijk?
4. De Dienst Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, omdat de Dienst Toeslagen met een besluit van 13 juni 2023 de aanvraag van eiseres om compensatie na een integrale beoordeling heeft afgewezen.
4.1.
Voor de ontvankelijkheid in beroep is vereist dat eiseres voldoende procesbelang heeft. Daarvan is sprake als het resultaat dat eiseres nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat ook feitelijk betekenis kan hebben. [2]
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van eiseres ontvankelijk. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 juni 2023. Dat besluit staat nog niet in rechte vast. De rechtbank is daarom niet gebonden aan de vaststelling van de Dienst Toeslagen in dat besluit dat eiseres niet in aanmerking komt voor compensatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. De rechtbank kan in deze zaak oordelen dat de Dienst Toeslagen ten onrechte heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7, vierde lid, van de Wht. In dat geval zou de Dienst Toeslagen aan eiseres een forfaitair bedrag van € 30.000,- moeten betalen. Het resultaat dat eiseres nastreeft, kan dus daadwerkelijk worden bereikt en dat resultaat heeft voor haar feitelijk betekenis. [3]
Heeft de Dienst Toeslagen de hoorplicht geschonden?
5. Eiseres betoogt dat zij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord. Het bestreden besluit 2 is gebaseerd op onjuiste feiten. De Dienst Toeslagen had eiseres moeten horen, zodat zij duidelijkheid kon verschaffen.
5.1.
De Dienst Toeslagen stelt zich op het standpunt dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit het bezwaarschrift blijkt aanstonds dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over de conclusie.
5.2.
Bij de beoordeling van deze beroepsgrond zijn de volgende regels van belang. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. [4] Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. [5] Dit betekent dat van het horen mag worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [6]
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen de hoorplicht niet geschonden. Ten tijde van het bestreden besluit had de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres om compensatie op grond van de Wht reeds afgewezen. Dat heeft de Dienst Toeslagen gedaan na een integrale beoordeling van de aanvraag van eiseres. Anders dan bij de lichte toets, worden bij de integrale beoordeling wel alle op de zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden getoetst. Omdat de Dienst Toeslagen ten tijde van het nemen van het bestreden besluit al een besluit had genomen over de aanvraag om compensatie van eiseres, op basis van uitgebreider onderzoek, mocht de Dienst Toeslagen zich op het standpunt stellen dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. De Dienst Toeslagen mocht dus van het horen van eiseres afzien. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de Dienst Toeslagen terecht vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel?
6. Eiseres betoogt dat de Dienst Toeslagen ten onrechte heeft vastgesteld dat zij niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van € 30.000,-. De Dienst Toeslagen heeft in 2013 door een fout toeslag voor dagopvang aan eiseres toegekend, terwijl haar kind op dat moment alleen nog maar in aanmerking kon komen voor buitenschoolse opvang. Daarnaast heeft de Dienst Toeslagen een betalingsregeling aan eiseres geweigerd. Daarom heeft eiseres recht op compensatie en dus ook op het forfaitaire bedrag van € 30.000,-.
6.1.
Voor de beoordeling van deze beroepsgrond zijn de volgende regels van belang. De Dienst Toeslagen kent ambtshalve een forfaitair bedrag toe aan degene die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel. [7] Een herstelmaatregel is de toekenning van compensatie op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. [8] De Dienst Toeslagen kent compensatie toe aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem bij de uitvoering van kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat die uitvoering heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van het wettelijke systeem. [9] De toekenning van het forfaitaire bedrag vindt plaats na een zogenoemde eerste zorgvuldige toets door de Dienst Toeslagen, waarbij niet alle op de zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden worden getoetst, omdat anders een snelle toekenning van het forfaitaire bedrag zou worden belemmerd. [10]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen terecht vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel. In het kader van de lichte toets is de vraag of op grond van het dossier op het eerste gezicht aannemelijk is dat de Dienst Toeslagen vooringenomen heeft gehandeld of sprake is van hardheid van het wettelijke systeem. De argumenten die eiseres heeft aangevoerd, horen thuis in de bezwaarprocedure over de integrale beoordeling. Dat de Dienst Toeslagen eerder door een systeemfout te veel toeslag aan eiseres heeft toegekend, is op zichzelf onvoldoende voor de conclusie – in het kader van de lichte toets – dat op het eerste gezicht sprake is van vooringenomen handelen door de Dienst Toeslagen of hardheid van het wettelijke systeem. Uit het dossier blijkt dat aan eiseres niet de kwalificatie opzet of grove schuld (O/GS) is toegekend ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag. Daarmee bestaat op het eerste gezicht geen reden voor de toekenning van een O/GS-tegemoetkoming op grond van artikel 2.6 van de Wht. De vraag of een eventuele weigering van een betalingsregeling kan leiden tot compensatie wegens hardheid van het wettelijke systeem, kan aan de orde komen in het kader van de integrale beoordeling, nu daarvoor een uitgebreider feitelijk onderzoek is vereist dan wordt verricht bij de lichte toets. De beroepsgrond slaagt niet. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat zij met dit oordeel niet vooruitloopt op de uitkomst van de bezwaarprocedure tegen het besluit van
13 juni 2023.
Heeft eiseres recht op een schadevergoeding?
7. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
7.1.
Zaken moeten binnen een redelijke termijn worden berecht. Als uitgangspunt is de redelijke termijn twee jaar, gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door de Dienst Toeslagen tot de uitspraak van de rechtbank. Bij overschrijding van de redelijke termijn wordt verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De hoogte van de schadevergoeding is € 500,- per half jaar, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. [11]
7.2.
Het bezwaarschrift is op 22 april 2022 ontvangen. Op de datum van de uitspraak is de redelijke termijn met afgerond een jaar en zeven maanden overschreden. De bezwaarfase mocht zes maanden duren. Het bestreden besluit 1 is bekendgemaakt op 7 juni 2024, afgerond twee jaar en twee maanden na ontvangst van het bezwaarschrift. De overschrijding van de redelijke termijn is dus volledig toe te rekenen aan de Dienst Toeslagen. Dit betekent dat de Dienst Toeslagen een schadevergoeding van € 2.000,- aan eiseres moet betalen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, is niet-ontvankelijk, omdat de Dienst Toeslagen dat besluit heeft ingetrokken en eiseres in zoverre geen procesbelang meer heeft bij het beroep. Het beroep is voor het overige ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen recht heeft op het forfaitaire bedrag van € 30.000,-.
8.1.
Omdat de Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 heeft ingetrokken en vervangen tijdens de beroepsprocedure, moet de Dienst Toeslagen het griffierecht en de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
8.2.
Eiseres heeft ook recht op vergoeding van de proceskosten voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5). [12]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt de Dienst Toeslagen tot betaling van een schadevergoeding van € 2.000,- aan eiseres;
  • bepaalt dat de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt de Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr. L.A. van der Velden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
3 december 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:325, r.o. 3.
3.Zie ook Rb. Rotterdam 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3348, r.o. 11.
4.Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
6.ABRvS 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:282, r.o. 5.3.
7.Artikel 2.7, eerste lid, van de Wht.
8.Artikel 2.7, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wht.
9.Artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.
10.Kamerstukken II 2021/22, 36151, nr. 3, p. 80.
11.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
12.ABRvS 5 november 2025, ECLI:NL:RVS:2025:5294.