ECLI:NL:RBROT:2025:1979

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
ROT 24/2252
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke kwestie tussen een eiser uit Papendrecht en VGZ Zorgkantoor B.V. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het zorgkantoor, dat zijn aanvraag voor een toeslag Extra Kosten Thuis (EKT) had goedgekeurd voor de periode van 1 oktober 2023 tot en met 30 september 2024. Echter, het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het na de wettelijke bezwaartermijn van zes weken was ingediend. De eiser stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat hij en zijn gewaarborgde hulp, [persoon A], eerst telefonisch contact hadden gehad met het zorgkantoor om duidelijkheid te krijgen over de gevolgen van het primaire besluit. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De rechtbank benadrukte dat de eiser tijdig een bezwaarschrift had kunnen indienen, en dat de enkele omstandigheid dat er telefonisch contact was geweest met het zorgkantoor niet volstond om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2252

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit Papendrecht, eiser

(gemachtigde: mr. E.E. Dekker),
en

VGZ Zorgkantoor B.V., verweerder

(gemachtigde: mr. A.L.P. van Unnik).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 20 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een toeslag Extra Kosten Thuis (EKT) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) toegekend voor de periode van 1 oktober 2023 tot en met 30 september 2024.
1.2
Met het besluit van 23 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] (de gewaarborgde hulp van eiser) en eisers gemachtigde. De gemachtigde van verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen van de rechtbank

2.1.
Eiser heeft een indicatie op grond van de Wlz en ontvangt in verband daarmee een persoonsgebonden budget (pgb) om zelf zijn zorg in te kopen. Op 25 september 2023 heeft eisers gewaarborgde hulp, de heer [persoon A] ( [persoon A] ), een aanvraag ingediend voor een toeslag EKT, omdat hem was gebleken dat het toegekende pgb niet toereikend was om de zorgverleners in de resterende maanden van 2023 te betalen. Verweerder heeft de aanvraag met het primaire besluit toegekend. Met een besluit van 23 oktober 2023 heeft verweerder het pgb van eiser voor het jaar 2023 vastgesteld op € 54.582,78.
2.2.
Bij brief van 22 december 2023, door verweerder ontvangen op 24 december 2023, heeft de heer [persoon B] ( [persoon B] ) van Thuis Cliëntondersteuning namens eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, omdat eiser meent recht te hebben op EKT over geheel 2023 en niet slechts per oktober 2023. Omdat dit bezwaar na de wettelijke bezwaartermijn van zes weken is ingediend, heeft verweerder eiser bij brief van 5 januari 2024 in de gelegenheid gesteld toe te lichten waarom het bezwaar te laat is ingediend. Bij brief van 16 januari 2024 heeft de heer [persoon B] toegelicht dat [persoon A] na ontvangst van het primaire besluit en nadat hij had geconstateerd welk budget in het pgb-portaal beschikbaar was, veelvuldig overleg heeft gepleegd met verweerder om erachter te komen waarom er geen budget beschikbaar was. Pas nadat
[persoon A] er met verweerder niet uitkwam, heeft hij in de week van 15 december 2023 [persoon B] ingeschakeld en toen was de bezwaartermijn al verstreken.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift na de bezwaartermijn is ingediend en dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Het standpunt van eiser
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat de te late indiening van het bezwaarschrift hem niet kan worden verweten. [persoon A] heeft bij de totstandkoming van het primaire besluit overleg gevoerd met verweerder en mocht er daarom vanuit gaan dat het primaire besluit juist was. Op 27 november 2023 heeft [persoon A] telefonisch contact opgenomen met verweerder, omdat de gevolgen van het primaire besluit hem onduidelijk waren. De medewerker van verweerder heeft [persoon A] verwezen naar een cliëntondersteuner voor het verkrijgen van meer duidelijkheid over het primaire besluit. In de periode van 28 november 2023 tot en met 20 december 2023 is er veelvuldig contact geweest tussen [persoon A] en de cliëntondersteuner en tussen de cliëntondersteuner en verweerder. Pas op 18 december 2023 heeft [persoon A] van de cliëntondersteuner het advies gekregen om bezwaar te maken, waarna bij brief van 22 december 2023 het bezwaarschrift is ingediend en dus door eiser voortvarend is gehandeld.
Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat sprake is van geringe verwijtbaarheid, die hem niet kan worden toegerekend. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31. Verweerder heeft bij de totstandkoming van het primaire besluit aangegeven dat de gevolgen ervan een oplossing voor de situatie van eiser zouden zijn. Verder had het op de weg van verweerder gelegen [persoon A] in het telefoongesprek van 27 november 2023 te wijzen op de mogelijkheid om pro-forma bezwaar te maken, omdat duidelijk was dat eiser het niet eens was met het primaire besluit. Eiser is een individuele burger, die het advies van verweerder om cliëntondersteuning in te schakelen, heeft opgevolgd. Daarnaast is de termijnoverschrijding gering en is de rechtszekerheid van derden niet in het geding.
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Als een bezwaarschrift te laat is ingediend, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. Beoordeeld moet dus worden of in het geval van eiser de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
5.2.
In de rechtspraak is uitgemaakt dat de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding soepeler dan eerst het geval was moet worden beoordeeld en meer rekening moet worden gehouden met bijzondere omstandigheden. Hierbij kan het gaan om persoonlijke omstandigheden, zoals psychisch onvermogen, ernstige ziekte of ongeval van de indiener of ziekte of overlijden van diens naasten, of om externe omstandigheden die voor overbelasting of stress bij de indiener zorgen. [1] Als zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet de indiener minder snel worden tegengeworpen dat deze zaken had kunnen organiseren om termijnoverschrijding te voorkomen. [2]
6.1.
De beroepsgrond van eiser dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding die hem niet kan worden verweten, slaagt niet.
Eiser werd bij de aanvraag EKT en overige aangelegenheden aangaande zijn pgb bijgestaan door zijn gewaarborgde hulp, [persoon A] . Van [persoon A] mag in zijn hoedanigheid van gewaarborgde hulp worden verwacht dat hij de consequenties van besluitvorming over het pgb kan overzien. Indien het primaire besluit voor [persoon A] zodanig onduidelijk was dat hem pas na het zien van het beschikbare budget in het pgb-portaal duidelijk werd wat de consequenties waren, had het op zijn weg gelegen direct een (pro-forma) bezwaarschrift in te dienen. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser met het besluit van 23 oktober 2023 - en dus ruimschoots voor het verstrijken van de bezwaartermijn tegen het primaire besluit - op de hoogte is gesteld van de exacte hoogte van zijn pgb voor het jaar 2023 en dat [persoon A] daaruit had kunnen afleiden welke financiële consequenties het primaire besluit had. De enkele omstandigheid dat er telefonisch contact is geweest met verweerder en de cliëntondersteuner is onvoldoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Dit laat immers onverlet dat eiser tijdig een bezwaarschrift had kunnen (laten) indienen. Dat verweerder [persoon A] er in het telefoongesprek op 27 november 2023 niet op gewezen zou hebben dat hij pro-forma bezwaar kon maken tegen het primaire besluit, leidt niet tot een ander oordeel. In het primaire besluit is immers een correcte rechtsmiddelenclausule vermeld, zodat [persoon A] reeds van de bezwaarmogelijkheid op de hoogte kon zijn.
6.2.
Voor zover eiser, onder verwijzing naar de uitspraak van het CBb van 30 januari 2024, betoogt dat sprake is van een geringe overschrijding van de bezwaartermijn, overweegt de rechtbank dat het in die zaak ging om een termijnoverschrijding van slechts 23 minuten, terwijl in het geval van eiser de beroepstermijn met enkele weken is overschreden.
7. Gelet op dit geheel van feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is of dat eiser maar gering te verwijten is dat het bezwaar niet tijdig is ingediend. Dit heeft als gevolg dat het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift aan eiser kan worden toegerekend. Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.
2.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:935.