ECLI:NL:RBROT:2025:3022

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
ROT 23/8416
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor agrarisch bedrijf in relatie tot bestemmingsplan en grondgebondenheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 10 maart 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenlanden beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een wagenberging en rundveestal op haar perceel. Het college heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat het bouwplan volgens hen in strijd was met het bestemmingsplan ‘Buitengebied Graafstroom’. Eiseres betwist deze beslissing en stelt dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen.

De rechtbank constateert dat de eigendomssituatie van de percelen gesplitst is, maar dat dit niet van invloed is op het planologisch kader. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende inzicht is gegeven in de beoordeling van de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf op het zuidelijk perceel, dat eigendom is van een derde belanghebbende. De Stichting Agrarische Beoordelingscommissie (ABC) heeft positief geadviseerd, maar de rechtbank vindt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom met gronden op een afstand van 100 kilometer aan de eis van grondgebondenheid wordt voldaan.

De rechtbank vernietigt het besluit van het college en oordeelt dat de aanvraag van eiseres op onjuiste gronden buiten behandeling is gesteld. Het college moet opnieuw beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank wijst ook op de proceskosten en het griffierecht dat aan eiseres moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8416

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. Tj.P. Grünbauer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenlanden, het college
(gemachtigde: mr. J. Roetman)
en

[naam 1] , derde belanghebbende ( [naam 1] ),

(gemachtigde: mr. T.G. Oztürk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college om de buiten behandeling stelling van haar aanvraag om een omgevingsvergunning in stand te laten.
2. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiseres, vergezeld door [naam 2] en [naam 3] en namens het college zijn gemachtigde, vergezeld door mr. J. Roetman en [naam 4] . [naam 1] en zijn gemachtigde zijn tevens verschenen.

Totstandkoming van het besluit

4. Op 20 januari 2022 heeft eiseres bij het college een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van een wagenberging en rundveestal, tegenover [adres] , kadastraal bekend [prerceel] (het perceel van eiseres). Deze aanvraag ziet op de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5. Op 9 maart 2022 heeft het college eiseres meegedeeld dat het bouwplan strijdig is met de bestemmingsplan ‘Buitengebied Graafstroom’ en dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.
6. Op 20 april 2022 heeft het college eiseres er op gewezen dat de aanvraag onvolledig is, omdat (voor zover hier nog van belang) een goede ruimtelijke onderbouwing ontbreekt. De ontbrekende gegevens moeten binnen vier weken worden ingediend.
7. Op 10 mei 2022 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekend maken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
8. Bij brief van 17 mei 2022 heeft eiseres verzocht om een nadere toelichting, omdat zij meent dat de omgevingsvergunning past binnen het bestemmingsplan. Volgens haar is de reguliere procedure van toepassing.
9. Met het besluit van 17 mei 2022 heeft het college de aanvraag van eiseres buiten behandeling gesteld. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
10. Bij uitspraak van 19 september 2022 (ROT 22/2270) heeft de rechtbank het beroep van 10 mei 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat door het besluit van 17 mei 2022 geen aanvraag meer openstaat waarop het college moet beslissen.
11. Met de beslissing op bezwaar van 9 november 2023 heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Overgangsrecht Omgevingswet

12. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 20 januari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Beoordeling door de rechtbank

13. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
14. Partijen verschillen met elkaar van mening over de vraag of de bouwwerken waarvoor eiseres een omgevingsvergunning heeft aangevraagd wel of niet in strijd zijn met het voor het perceel geldende bestemmingsplan en of het college de aanvraag van eiseres terecht buiten behandeling heeft gesteld, omdat bij de aanvraag een ruimtelijke onderbouwing voor de afwijking van het bestemmingsplan ontbreekt.
15. Het perceel van eiseres is bestemmingsplanmatig verbonden aan het perceel aan de [adres] . Voorheen betrof dit één agrarisch perceel, hoewel niet grenzend aan elkaar, wel verbonden met een lijn op de ruimtelijke verbeelding, “relatie” genoemd. Op het zuidelijk deel was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd, verbonden met het weiland op het noordelijk deel. Op een zeker moment zijn de percelen wat betreft de eigendomssituatie gesplitst, niet wat betreft het planologisch kader. Het noordelijk deel van het perceel is in eigendom van eiseres. Het zuidelijk deel is eigendom van [naam 1] .
16. Het perceel is in de bestemmingsplannen ‘Buitengebied Graafstroom’ (hierna: het bestemmingsplan) en ‘Buitengebied Graafstroom 3e herziening’ bestemd als ‘Agrarisch met waarden’ en heeft voor een gedeelte de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie-4’ en het andere gedeelte ‘Waarde-Archeologie-8’. Deze laatste twee bestemmingen zijn voor onderhavige zaak niet relevant, omdat tussen partijen niet in geschil is dat van de uitzondering sprake is, zodat geen archeologisch onderzoek nodig is.
17. Op grond van artikel 3.1.2 onder b van het bestemmingsplan is per bouwvlak maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan. Op grond van artikel 1.25 van het bestemmingsplan wordt het als één bouwvlak aangemerkt als twee of meer bouwvlakken zijn verbonden door middel van de aanduiding “relatie”. Op de verbeelding is het bouwvlak van [adres] 28 (het zuidelijk gelegen perceel) verbonden met een lijn (relatie) naar het bouwvlak van [prerceel] (het noordelijk gelegen perceel). Door de relatiestreep moeten het noordelijk en het zuidelijk bouwvlak als één bouwvlak worden beschouwd. Hierdoor mag ter plaatse van het noordelijk en zuidelijk bouwvlak samen maximaal één agrarisch bedrijf aanwezig zijn.
18. In mei 2022 heeft er een ontwerp bestemmingsplan ‘ [adres] ’ op verzoek van [naam 1] ter inzage gelegen. In dit ontwerp wordt het noordelijke agrarische bouwvlak planologisch verwijderd, de agrarische bestemming van het zuidelijke bouwvlak gewijzigd in een woonbestemming en ter plaatse een extra woning gerealiseerd. Eiseres heeft hiertegen een zienswijze ingediend. De procedure is niet voort gezet vanwege onderhavige procedure.
19. In eerste instantie is het college ervan uitgegaan dat op het zuidelijk deel van het perceel hervestiging van het agrarisch bedrijf niet meer mogelijk was vanwege de beperkte omvang en de eis van grondgebondenheid. Vestiging van het geplande agrarisch bedrijf van eiseres lag volgens het college voor de hand, en dus passend in het bestemmingsplan, maar gedurende de bezwarenprocedure heeft de eigenaar van het zuidelijk deel ( [naam 1] ) een bedrijfsplan ingediend voor een productiegerichte paardenhouderij. Het college heeft naar aanleiding daarvan advies ingewonnen.
Advies [naam 5]
20. [naam 5] heeft op 23 maart 2023 het college geadviseerd over de gebruiksmogelijkheden van het zuidelijke perceel. De vraag die in het advies centraal staat is: “Hoe reëel is het dat er in het zuidelijk bouwvlak een levensvatbaar agrarisch bedrijf kan worden opgericht, en kunnen daarmee - met andere woorden - de bedrijfsactiviteiten juridisch-planologisch hervat worden op het perceel?” In het advies is overwogen dat er op het zuidelijk perceel een monumentale woonboerderij met voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is. Tot 2006 is ter plaatse een volwaardig agrarisch bedrijf geëxploiteerd. Bij brief van 19 september 2006 heeft de Milieudienst Zuid-Holland Zuid aan de eigenaar van het perceel aan de [adres] bericht dat ter plaatse geen bedrijfsmatige activiteiten meer plaatsvinden in de zin van de Wet milieubeheer en dat er sinds 1 mei 2006 geen vee meer wordt gehouden. Vanaf 2006 is het perceel alleen gebruikt voor woondoeleinden. In een e-mail van 13 maart 2023 van de gemeente is aangegeven dat de (destijds voor het agrarische bedrijf vergunde) bebouwing nog aanwezig is. De eigenaar van het zuidelijk perceel heeft in 2022 op het betreffende adres een vestiging van de maatschap ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK). De hoofdvestiging van die maatschap is blijkens de registratie in de KvK gevestigd in Kattendijke. In de inschrijving zijn de activiteiten van de vestiging aan de [adres] omschreven als: 'Het voeren van een agrarisch bedrijf, waaronder het houden van (jong)vee en/of schapen, alsmede het stallen van caravans'. [naam 5] heeft in het advies verwezen naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:718) en van 21 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3896). In de uitspraken is overwogen dat als op een bouwvlak feitelijk reeds een agrarisch bedrijf is opgericht, inclusief de bebouwing die daarbij hoort, de omstandigheid dat dit bedrijf thans niet actief is, niet uitsluit dat dit weer in gebruik kan worden genomen. Een bouwplan dat ziet op het realiseren van een tweede agrarisch bedrijf binnen het bouwvlak is in strijd met het bestemmingsplan. Ook in onderhavig geval is de bebouwing van het voormalige agrarische bedrijf nog aanwezig. Het is daarmee niet uitgesloten dat dit gebruik wordt hervat. Planologisch is dat toegestaan. Er kunnen en mogen dus weer (bedrijfsmatig) varkens, paarden en kalveren kunnen worden gehouden, zonder dat daarvoor - bijvoorbeeld - een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het afwijken van het bestemmingsplan benodigd is. Er zal (enkel) een melding op grond van het Activiteitenbesluit moeten worden gedaan, een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming moeten worden aangevraagd en (eventueel) fosfaatrechten moeten worden verkregen. Bij al die toestemmingen vindt géén toetsing aan het bestemmingsplan plaats. [naam 5] meent dat deze Afdelingsrechtspraak nuancering behoeft. In gevallen waarbij sprake is van een (zeer) beperkt bouwvlak, beperkte bedrijfsbebouwing en/of weinig beschikbare gronden, moeten in aanvulling op het vorenstaande, worden bezien of met de (eventuele) hervatting van de agrarische activiteiten, nog wel sprake is (of kan zijn) van een ‘agrarisch bedrijf’ als bedoeld in de planregels. In de begripsomschrijving van ‘agrarisch bedrijf' worden geen eisen gesteld aan de omvang van de agrarische activiteiten om te kunnen spreken van een ‘agrarisch bedrijf’. Dat betekent echter niet dat bij iedere agrarische activiteit sprake is van een agrarisch bedrijf. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat ook indien in de planregels geen eisen worden gesteld aan de omvang van de agrarische bedrijfsuitoefening om te kunnen spreken van een ‘agrarisch bedrijf’, moet worden bezien of kan worden gesproken van ‘agrarische activiteiten met een – werkelijk agrarisch bedrijfsmatig karakter’. Indien van dergelijke agrarische activiteiten sprake is, wordt gesproken van een ‘reëel agrarisch bedrijf’. Daarmee worden bedrijfsmatige agrarische activiteiten onderscheiden van activiteiten met een meer hobbymatig karakter. Verwezen wordt naar de uitspraken van 30 maart 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AT2820) en 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2876), waarin is geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of (een aanzet tot) een reëel grondgebonden agrarisch bedrijf aanwezig is bijkomende gegevens gewicht in de schaal kunnen leggen, zoals, onder meer, het grondareaal, de veebezetting, de courantheid en de omvang/capaciteit van de aanwezige bebouwing (hoeveel vee kan daarin worden gehouden?), de intentie waarmee de agrarische activiteiten worden ondernomen, de tijd die hieraan wordt besteed en de al of niet agrarische herkomst van betrokkene en de mogelijkheid om met die agrarische activiteiten een reëel inkomen te genereren. Uit deze gegevens kan veelal worden afgeleid of de agrarische activiteiten een bedrijfsmatig dan wel een daarvan te onderscheiden hobbymatig karakter dragen. Omdat het bouwvlak, de bebouwing en het beschikbare grondareaal voor de [adres] beperkt is, zal naar het oordeel van [naam 5] bezien moet worden of met de hervatting van de agrarische activiteiten ter plaatse, nog sprake kan zijn van een reëel agrarisch bedrijf. Dat zal beoordeeld moeten worden aan de hand van onder meer het beschikbare grondareaal. Indien dat het geval is, kan op het noordelijk perceel geen nieuw agrarisch bedrijf worden opgericht. Indien kan worden uitgesloten dat met de hervatting van de agrarische activiteiten binnen het bouwvlak van de [adres] sprake kan zijn van een reëel agrarisch bedrijf, kan op het noordelijk deel van het bouwvlak wel een nieuw agrarisch bedrijf worden opgericht. [naam 5] adviseert een dergelijke beoordeling door een ter zake kundige uit te laten voeren.
21. Het college heeft de Stichting Agrarische Beoordelingscommissie (ABC) gevraagd hierover advies uit te brengen. In het ABC-advies van 24 mei 2023 is vermeld dat [naam 1] het perceel [adres] in 2018 heeft gekocht als woonobject en er sinds 2019 woont. Sindsdien is geen sprake van een (vorm van) agrarische bedrijfsvoering. De bebouwing bestaat uit een hoofdgebouw, te weten de voormalige boerderij bestaande uit een woongedeelte met een aangebouwde voormalige zogeheten aanbindstal. Van deze stal is de inrichting verwijderd en is de vloer uitgevlakt. Bijgebouwen 1 en 2 zijn nog in de oorspronkelijke staat en ingericht voor de huisvesting van rundvee en varkens en bevat ruimte voor het stallen van werkpaarden. [naam 1] is maat in de maatschap van het ouderlijk akkerbouwbedrijf te Kattendijke (provincie Zeeland), tezamen met 2 zussen en zijn vader. In deze maatschap is (naast een areaal pachtgrond) ook circa 19 hectare eigendomsgrond betrokken. Deze gronden liggen op circa 100 km afstand van de locatie [adres] . Vermeld is dat [naam 1] vanwege de gebrouilleerde verhouding met de eigenaar van het noordelijk deel van het perceel (eiseres) een plan heeft ontwikkeld tot het oprichten van een agrarisch bedrijf op het zuidelijke deel van het perceel. Het is de bedoeling paarden in opfok te houden en daarnaast paarden af te richten. Er zal sprake zijn van gemiddeld 20 paarden in opfok vanaf een halfjaar oud tot 3-jarige leeftijd. Daarnaast zullen jaarlijks 22 paarden afgericht worden (de 8 per jaar in opfok plus 14 die elders zijn opgefokt). Het is de bedoeling de paarden te houden in de bestaande bebouwing, die daartoe zal worden heringericht. Om in de voederbehoefte van de te houden paarden te kunnen voorzien zal naast 5 hectare los te pachten grond in de omgeving van Bleskensgraaf een oppervlakte van 10 hectare van de eigendomsgrond worden gepacht van de maatschap waarvan [naam 1] deel uitmaakt. De ABC merkt op dat ‘hervatten’ van agrarische activiteiten naar haar mening impliceert dat de laatst gevoerde agrarische bedrijfsactiviteiten na een zekere periode van onderbreking op gelijke wijze worden voortgezet. Hervatten betekent dan in deze optiek dat op de locatie [adres] weer een melkveehouderij en/of een varkenshouderij geëxploiteerd zou kunnen worden. Dat is naar de mening van de ABC niet mogelijk. Ten eerste omdat het vigerend bestemmingsplan geen intensieve veehouderij zondermeer mogelijk maakt zodat er geen varkens kunnen worden gehouden. Ten tweede behoort een melkveehouderij ook niet meer tot de mogelijkheden; dit is een vorm van grondgebonden veehouderij terwijl het oorspronkelijk bij het bedrijf behorende land is vervreemd. Grondloze melkveehouderij is naar huidige maatstaven nu en in de toekomst in alle redelijkheid geen optie. Zo zou de afzet van de melk problematisch zijn en daarnaast vermeldt het meest recente regeerakkoord dat de Nederlandse melkveehouderij in 2032 grondgebonden dient te zijn. Het exploiteren van een melkveehouderij met overwegend grond op 100 km afstand acht onze commissie vanuit bedrijfseconomisch perspectief echter niet realistisch. Het vorenstaande is [naam 1] bekend en daarom heeft hij het plan opgevat om een bedrijf in paardenopfok en -africhting op te zetten, wat naar de mening van de ABC te beschouwen is als een productiegerichte paardenhouderij. Dit valt dan ook onder de noemer ‘agrarisch’ en is ook grondgebonden. Door zijn deelname in de maatschap van het ouderlijk bedrijf te Kattendijke heeft aanvrager de beschikking over zogeheten ‘duurzaam gebonden grond’. Daarnaast gaat het ‘Strategische bedrijfsplan’ van DLV-Advies uit van los gehuurd land (circa 5 hectare) in de nabije omgeving. Deze oppervlakte is weliswaar een goede aanvulling maar is op zichzelf niet voldoende basis om een bedrijf op te vestigen. Het geheel van het plan met betrekking tot de grond geeft naar de mening van de ABC wel invulling aan het begrip ‘grondgebonden’. Met inachtnemening van het ‘Strategische bedrijfsplan’ van DLV-Advies is ABC van mening dat er na realisatie van het plan sprake zal zijn van agrarische activiteiten (die een hobbymatige omvang overstijgen) met een reëel agrarisch bedrijfsmatig karakter.
22. Eiseres meent dat het ABC-advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag kon worden gelegd. Eiseres stelt dat het inactieve agrarisch bedrijf op het zuidelijk deel niet meer kan worden hervat. Volgens haar is het plan in strijd met artikel 1.37 van het bestemmingsplan, dat een grondgebonden bedrijf definieert als een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Zij betwist dat voldaan wordt aan de eis van grondgebondenheid op het zuidelijk perceel. Volgens haar is sprake van een schijnconstructie door de deelname in de maatschap van het ouderlijk bedrijf in Kattendijke in Zeeland, op een afstand van bijna 100 kilometer, aan te nemen dat hij de beschikking heeft over duurzaam gebonden grond.
23. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de hierboven aangehaalde rechtspraak van de Afdeling (met name ECLI:NL:RVS:2020:718) volgt dat zolang niet uitgesloten is dat het feitelijk opgerichte agrarische bedrijf inclusief de bijbehorende bebouwing (op het zuidelijk perceel) weer in gebruik kan worden genomen, sprake is van een ‘agrarisch bedrijf’; een nieuw agrarisch bedrijf (op het noordelijk perceel) zal dan als tweede agrarisch bedrijf worden aangemerkt, hetgeen volgens het bestemmingsplan niet is toegestaan. De rechtbank is voorts in navolging van het advies van [naam 5] van oordeel dat bij ‘weer in gebruik nemen’ - gelet op de bestemming - wel sprake moet zijn van een reëel agrarisch bedrijf. Of op het zuidelijk perceel agrarische activiteiten kunnen worden hervat, zodanig dat er sprake is van activiteiten met een reëel agrarisch karakter, is beoordeeld door de ABC. Van belang is voorts dat het sec hervatten van hetzelfde bedrijf (de laatst gevoerde agrarische bedrijfsactiviteiten - te weten een melkveehouderij en/of een varkenshouderij - na een zekere periode van onderbreking op gelijke wijze voortzetten) niet mogelijk is. Dit blijkt ook uit het ABC-advies, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 21. Daarnaast heeft het zuidelijk perceel een andere eigenaar ( [naam 1] ) gekregen, die het agrarische bedrijf in het verleden dus niet heeft gerund en is het omliggende land vervreemd. Het noordelijk perceel is immers, na beëindiging van het agrarisch bedrijf, nog voordat [naam 1] het zuidelijke perceel kocht, verkocht aan eiseres.
24. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4625) mag het bestuursorgaan op een advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze vergewisplicht is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan een reactie op wat over het advies is aangevoerd.
25. Het college diende dus te beoordelen of het advies van 24 mei 2023 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en de ABC op inzichtelijke en concludente wijze antwoord heeft gegeven op de gestelde onderzoeksvraag.
26. De rechtbank gaat eerst in op het geschil tussen partijen over welke bestemmingsplanregel van toepassing is. De rechtbank is van oordeel dat artikel 1.37 van het bestemmingsplan hier leidend is. Op grond van artikel 3.1.1 zijn de voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden bestemd voor a. agrarisch gebruik van gronden (artikel 1.37) en b. grondgebonden veehouderijen (artikel 1.38). Op grond van artikel 1.63 is een productiegerichte paardenhouderij een agrarisch bedrijf dat zich richt op het
producerenvan paarden [cursivering door de rechtbank]. In artikel 1.9 is een agrarisch bedrijf gedefinieerd als een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen productiegerichte paardenhouderijen. Bij artikel 1.38 gaat het om een agrarisch bedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het
houdenvan vee, waarbij het gebruik van agrarische grond noodzakelijk is voor het functioneren ervan. Van enkel houden van vee is in dit geval geen sprake, het gaat om het produceren van paarden. Daarom is artikel 1.37 van toepassing. Artikel 1.37 luidt als volgt: grondgebonden agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven en paardenhouderijen zijn doorgaans ook grondgebonden. In dit artikel zijn specifiek paardenhouderijen genoemd en volgens het eerste deel van de definitie is onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf vereist.
27. De rechtbank is van oordeel dat eiseres een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid van het ABC-advies naar voren heeft gebracht. Zoals hiervoor uiteen is gezet, komt uit de bestemmingplanregels naar voren dat de productiegerichte paardenhouderij die [naam 1] wil vestigen in de bestaande agrarische bebouwing grondgebonden is en dat deze gronden in de directe omgeving van het agrarisch bedrijf aanwezig moeten zijn. Niet in geschil is dat het oorspronkelijk bij het agrarische bedrijf behorende land is vervreemd en ook ter zitting is bevestigd dat [naam 1] in de directe omgeving van het zuidelijk perceel niet over grond beschikt. In de bestemmingsplanregels en toelichting is niet gedefinieerd wanneer over voldoende grond wordt beschikt om te kunnen voorzien in de voerbehoefte, afzet van mestproductie en mogelijk ook de beweiding van de paarden. Paardenfokkerijen en opfokbedrijven die als grondgebonden agrarische bedrijven zijn te beschouwen worden in het algemeen veelal gekenmerkt door een groot grondbezit, stallen en een buitenrijbak. Een paardenhouderij waarbij de paarden jaarrond op stal staan vallen doorgaans niet onder het begrip grondgebonden agrarisch bedrijf (bron: begrippen en definities, VNG Omgevingswet). In de bestemmingsplanregels is ook niet nader uitgelegd wat onder gronden in de directe omgeving moet worden verstaan. In jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1896 en van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2729) zijn afstanden van 15 tot 20 kilometer aangemerkt als gronden in de directe omgeving waarbinnen een agrarisch bedrijf nog adequaat de bijbehorende grond kan verzorgen en benutten, en daarop toezicht kan uitoefenen. In het plan van [naam 1] liggen de gronden (pacht van 10 hectare eigendomsgrond van de maatschap) in Kattendijke op een grotere afstand, namelijk op 100 kilometer. In het ABC-advies is opgemerkt dat grondeloze melkvee geen optie is en dat land op 100 km afstand niet realistisch is. Uit het advies blijkt niet waarom dit wel realistisch wordt geacht bij een paardenfokkerij. In het advies wordt vermeld dat naar het geheel is gekeken, dat het bedrijf is bezocht en het bedrijfsplan is bekeken, maar in het advies is niet nader gemotiveerd waarom met gronden op een afstand van 100 kilometer wordt voldaan aan de eis van grondgebondenheid (in de directe omgeving). Daarnaast is in het advies uitgegaan van 5 hectare los te pachten grond in de omgeving van Bleskensgraaf, maar niet is gebleken dat [naam 1] hier over beschikt ook ter zitting heeft [naam 1] hierover geen duidelijkheid gegeven. Evenmin is aannemelijk geworden dat dergelijke grond beschikbaar is en [naam 1] hier (op korte termijn) over kan beschikken. In het advies wordt onvoldoende inzicht gegeven op basis van welke gegevens tot genoemde conclusie is gekomen. Gelet op het voorgaande wordt het standpunt dat de mogelijkheid bestaat weer een reëel agrarisch bedrijf in gebruik te nemen op het zuidelijk deel van het perceel niet, althans niet zonder meer, gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Dit had voor het college aanleiding moeten zijn een nadere motivering te vragen dan wel nader onderzoek te (laten) verrichten.
28. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de aanvraag van eiseres in strijd is met het bestemmingsplan en of daarom een ruimtelijke onderbouwing is vereist. Het college heeft de aanvraag van eiseres op onjuiste gronden buiten behandeling gesteld.
29. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor dienaangaande is overwogen, aanleiding het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en dat besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het college dient opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

30. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
31. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
32. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt in beroep van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bestemmingsplan ‘Buitengebied Graafstroom’
Artikel 1.9
agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen productiegerichte paardenhouderijen;
Artikel 1.10
agrarisch gebruik: het al dan niet bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren;
Artikel 1.25
bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. Als één bouwvlak wordt aangemerkt als twee of meer bouwvlakken zijn verbonden door middel van de aanduiding "relatie".
Artikel 1.37
grondgebonden agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven en paardenhouderijen zijn doorgaans ook grondgebonden.
Artikel 1.38
grondgebonden veehouderij: een agrarisch bedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het houden van vee, waarbij het gebruik van agrarische grond noodzakelijk is voor het functioneren ervan.
Artikel 1.59
niet-grondgebonden agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf dat in overwegende mate gericht is op de teelt, handel en bewaring van agrarische producten zonder afhankelijk te zijn van agrarische grond als productiemiddel dan wel een intensieve veehouderij;
Artikel 1.61
overige niet grondgebonden agrarische bedrijven: niet-grondgebonden agrarische bedrijven, exclusief intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven;
Artikel 1.63
paardenhouderij:
hierbij wordt een onderscheid gemaakt in:
productiegericht: een agrarisch bedrijf dat zich richt op het produceren van paarden die geschikt zijn voor een bepaalde taak zoals hengstenstations, opfokbedrijven, paarden- en ponyfokbedrijven, handelsstallen en africhtings- en trainingsstallen, africhtingsbedrijven e.d.;
gebruiksgericht: een agrarisch verwant bedrijf of recreatiebedrijf in de vorm van een pensionstal, een wedstrijdstal, verhuurbedrijven, maneges, stallen en/of oefenaccommodaties;
Artikel 3.1.1
De voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch gebruik van gronden;
b. grondgebonden veehouderijen;
(…)
Artikel 3.1.2 onder b
Agrarisch bedrijf
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" zijn agrarische bedrijven toegestaan. Per "bouwvlak" is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan (…).