ECLI:NL:RBROT:2025:3049

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
ROT-24_8035
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet wegens te late indiening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de afwijzing van bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser had op 21 februari 2024 bijzondere bijstand aangevraagd voor de eigen bijdrage in zes verleende toevoegingen, maar de aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank behandelt de procedure en de argumenten van eiser, die stelt dat de werkwijze van verweerder niet werkbaar is en dat hij door de afwijzing onevenredig benadeeld wordt. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag inderdaad te laat is ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De rechtbank verwijst naar de relevante wetgeving en eerdere uitspraken die bevestigen dat bij een te late indiening geen bijzondere bijstand kan worden toegekend. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de bijzondere bijstand in stand blijft en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8035

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M. Kaplan,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee, verweerder,
gemachtigden: [persoon A] en [persoon B] .

Procedure

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met het besluit van 15 april 2024 heeft verweerder de aanvraag van eiser en zijn partner om bijzondere bijstand voor eigen bijdragen in zes toevoegingen op grond van de Wet op de rechtsbijstand afgewezen.
1.2.
Met het besluit van 15 juli 2024 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Het geschil

2. Op 21 februari 2024 hebben eiser en zijn partner bijzondere bijstand gevraagd voor de eigen bijdrage in zes verleende toevoegingen (voor een totaalbedrag van € 954,-):
- [kenmerknummer 1] , [kenmerknummer 2] , [kenmerknummer 3] en [kenmerknummer 4] : op 8 december 2023 aangevraagd en op 7 februari 2024 verleend;
- [kenmerknummer 5] en [kenmerknummer 6] : op 22 november 2023 aangevraagd en op 22 januari 2024 verleend.
3. Verweerder heeft de afwijzing van de bijzondere bijstand in het bestreden besluit gehandhaafd op de grond dat de aanvraag te laat is ingediend. Verweerder heeft erop gewezen dat de kosten voor een eigen bijdrage opkomen op de dag dat de advocaat de verleende toevoeging ontvangt, zodat de aanvraag uiterlijk op die dag moet worden ingediend. Dat is in het geval van eiser pas daarna gebeurd. Omdat het gaat om een dwingende regel in een wet in formele zin, is geen ruimte voor een evenredigheidstoets. Verweerder ziet ook geen aanleiding om in dit geval af te wijken van zijn beleid op dit punt. Dat verweerder eerder eisers aanvraag van 20 december 2023 om bijzondere bijstand voor een eigen bijdrage voor rechtsbijstand wel met terugwerkende kracht verleende, berustte op een fout. Hieraan kon eiser niet het vertrouwen ontlenen dat in de toekomst opnieuw met terugwerkende kracht bijstand zou worden verleend, nu artikel 3 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Goeree-Overflakkee 2018 (Beleidsregels) duidelijk anders bepaalt. Verder wordt eiser met de afwijzing niet de toegang tot de rechter ontzegd, zodat geen sprake is van strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser betoogt dat de werkwijze die volgens verweerder voor de indiening van bijzondere bijstand voor een eigen bijdrage voor rechtsbijstand moet worden gevolgd, niet werkbaar is voor zijn advocaat. Volgens eiser is de afwijzing wel in strijd met het vertrouwensbeginsel, want verweerder heeft eerder diverse vergelijkbare aanvragen ingewilligd. Bovendien wordt eiser door de afwijzing onevenredig benadeeld, aangezien het gaat om een groot aantal eigen bijdragen, waarvan duidelijk is dat eiser de kosten daarvan niet zelf kan betalen, nu hij twee maanden geen bijstand heeft gekregen. Anders dan verweerder meent eiser dat hij door de afwijzing van de bijzondere bijstand wel in zijn toegang tot de rechter als bedoeld in artikel 6 van het EVRM wordt belemmerd.

Beoordeling door de rechtbank

Te late indiening
5. In artikel 44, eerste lid, van de Pw staat dat slechts bijstand wordt verleend vanaf de dag dat de betrokkene zich bij de bijstandverlenende instantie heeft gemeld voor een aanvraag. Uit dit artikel in samenhang met artikel 5, aanhef en onder a, van de Pw volgt naar vaste rechtspraak dat geen bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de Pw wordt verstrekt voor kosten die zich hebben voorgedaan vóór de datum waarop de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend. De kosten voor de eigen bijdrage in een toevoeging voor rechtshulp op grond van de Wet op de rechtsbijstand doen zich naar vaste rechtspraak voor op het moment dat de toevoeging door de rechtsbijstandverlener wordt ontvangen. De aanvraag moet dus vóór of op dat tijdstip worden ingediend. Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:212, en 6 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1047.
6. In artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels heeft verweerder neergelegd dat kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Verweerder sluit hiermee aan bij het onder 5.1. geschetste wettelijk kader en voert hierop geen buitenwettelijk begunstigend beleid.
7. Niet in geschil is dat de aanvraag te laat is ingediend. Uit de wet en vaste rechtspraak daarover volgt duidelijk dat bij een te late indiening geen bijzondere bijstand wordt toegekend. Eiser had in het beleid van verweerder geen aanleiding kunnen zien om anders te mogen vooronderstellen. De enkele omstandigheid dat in weerwil hiervan een eerdere aanvraag van 22 december 2023 van eiser door verweerder werd gehonoreerd, is onvoldoende basis om erop te mogen vertrouwen dat verweerder in het vervolg een te late aanvraag opnieuw zal toekennen. Op grond van de wet en verweerders beleid had eiser redelijkerwijs met de mogelijkheid rekening behoren te houden dat de eerdere toekenning berustte op een fout. Dat verweerder meerdere vergelijkbare aanvragen heeft ingewilligd, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt.
Geen bijzondere omstandigheden
8. Artikel 44, eerste lid, van de Pw is een dwingende bepaling neergelegd in een wet in formele zin. Het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling aan toetsing van een dergelijke bepaling aan het evenredigheidsbeginsel in de weg. Dit is alleen anders bij bijzondere omstandigheden die de wetgever niet of niet ten volle in zijn afweging heeft verdisconteerd of die meebrengen dat toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen dat die toepassing achterwege moet blijven. Zie de onder 5. genoemde uitspraken.
9. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Die omstandigheden moet de betrokkene aannemelijk maken. Te denken is aan omstandigheden waardoor de betrokkene feitelijk niet in staat was om dat te doen of de situatie waarin de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie. In artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels heeft verweerder een afwijkingsgrond om diezelfde reden neergelegd. Ook op dit punt is er dus geen buitenwettelijk begunstigend beleid.
10. Het betoog dat hier sprake is van bijzondere omstandigheden omdat een advocaat in redelijkheid niet in staat is tijdig de aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen, volgt de rechtbank niet. De advocaat kan de aanvraag om bijzondere bijstand immers indienen tegelijk met of zodra hij de aanvraag om toevoeging indient. Er is dan immers concreet zicht op het zich voordoen van de kosten. Dat dan nog niet bekend is hoe hoog de eigen bijdrage zal zijn, is geen beletsel. Zie in dit verband de uitspraak van de CRvB van 14 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2021:3228.
11. De essentie van artikel 44, eerste lid, van de Pw is dat degene die niet tijdig zijn aanvraag indient, zijn recht op bijstand verspeelt, ook als hij daardoor financieel of anderszins wordt gedupeerd. Deze essentie moet de wetgever onder ogen hebben gezien en hebben bedoeld. Niet is gebleken dat toepassing van deze wettelijk bepaalde ingangsdatum in het geval van eiser zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen, dat de toepassing van deze dwingend geformuleerde wettelijke bepaling in dit geval achterwege moet blijven.
Geen strijd met het EVRM
12. Tot slot maakt de omstandigheid dat voor de kosten van de eigen bijdragen voor rechtsbijstand geen bijzondere bijstand wordt verleend, niet dat het voor eiser onmogelijk is om de betrokken procedures bij de rechter te voeren, zodat de afwijzing geen onaanvaardbare belemmering van de toegang van eiser tot de rechter oplevert. Zie in dit verband opnieuw de uitspraak van de CRvB van 6 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1047.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de bijzondere bijstand in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van den Wildenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.