Deze uitspraak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) door de Rechtbank Rotterdam. Eiser, die sinds 14 januari 2019 een bijstandsuitkering ontvangt in de vorm van een lening, heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor een belastingschuld van € 693,- die voortkwam uit een nabetaling van de WW-uitkering. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag afgewezen, met het argument dat er geen zeer dringende redenen zijn om bijzondere bijstand te verlenen voor het aflossen van schulden. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een situatie verkeert waarin zijn bestaan bedreigd wordt door de belastingschuld. De rechtbank verwijst naar artikel 13 van de Pw, dat stelt dat iemand die bijstand vraagt voor het aflossen van schulden geen recht heeft op bijstand als hij beschikt over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand zoals gesteld in de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, en is openbaar uitgesproken op 11 april 2025. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.