ECLI:NL:RBROT:2025:4318

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
AWB-24_9233
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor belastingschuld op grond van de Participatiewet

Deze uitspraak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) door de Rechtbank Rotterdam. Eiser, die sinds 14 januari 2019 een bijstandsuitkering ontvangt in de vorm van een lening, heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor een belastingschuld van € 693,- die voortkwam uit een nabetaling van de WW-uitkering. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag afgewezen, met het argument dat er geen zeer dringende redenen zijn om bijzondere bijstand te verlenen voor het aflossen van schulden. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een situatie verkeert waarin zijn bestaan bedreigd wordt door de belastingschuld. De rechtbank verwijst naar artikel 13 van de Pw, dat stelt dat iemand die bijstand vraagt voor het aflossen van schulden geen recht heeft op bijstand als hij beschikt over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand zoals gesteld in de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, en is openbaar uitgesproken op 11 april 2025. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9233

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. El Idrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor een belastingschuld. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor een belastingschuld. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 4 juni 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser ontvangt vanaf 14 januari 2019 een bijstandsuitkering in de vorm van een lening omdat eiser mogelijk recht heeft op een WW-uitkering. In juni 2022 is met terugwerkende kracht het recht op een WW-uitkering toegekend tot en met 31 maart 2019 en nabetaald door het UWV. Daarop is de verstrekte bijstand over de periode 14 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 teruggevorderd. In verband met de nabetaling van de WW-uitkering heeft de Belastingdienst aan eiser kenbaar gemaakt dat hij € 693,- aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2022 moet nabetalen.
Eiser heeft vervolgens het college gevraagd om bijzondere bijstand zodat hij deze belastingschuld kan voldoen. Met het bestreden besluit heeft het college de afwijzing van eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor een belastingschuld gehandhaafd.
Het standpunt van het college in het bestreden besluit
4. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de gevraagde bijzondere bijstand terecht is afgewezen. Het college heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat eiser geen bijzondere bijstand kan krijgen om schulden af te lossen. Naar de mening van het college zijn er geen dringende redenen om toch bijzondere bijstand te geven.
De beroepsgronden
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college hem op grond van artikel 35 van de Pw in samenhang met artikel 8.7 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 (de Beleidsregels) bijzondere bijstand voor de belastingschuld had moeten verstrekken. Eiser meent dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, aangezien de kosten zich voordoen, deze kosten noodzakelijk zijn, door de nabetaling van de WW-uitkering opeens sprake was van een bijzondere situatie zodat eiser geen verwijt kan worden gemaakt over het ontstaan van de belastingschuld en eiser ook geen draagkracht of vermogen heeft waaruit hij die schuld kan voldoen. Voor zover het college die mogelijkheid niet had, voert eiser aan dat sprake is van zeer dringende redenen zoals bedoeld in artikel 49, onder b, van de Pw. Volgens eiser is het bestreden besluit daarom in strijd met de Pw, de Beleidsregels, het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.

Beoordeling door de rechtbank

6. In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw staat dat degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht heeft op bijstand.
7. In geval artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw toepassing vindt wordt niet toegekomen aan de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35 van de Pw.
8.1.
Artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw biedt de mogelijkheid om toch bijzondere bijstand te verlenen, indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van artikel 49 van de Pw genoemde mogelijkheid niet aan de orde is. Zeer dringende redenen in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw doen zich alleen voor als de behoeftige omstandigheden van een betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen dan door bijstandverlening, zodat die bijstandsverlening volstrekt onvermijdelijk is. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat een betrokkene schulden heeft die hem of haar bedreigen in de voorziening in het bestaan, bijvoorbeeld als daardoor huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit dreigt. [1]
8.2.
Niet is gebleken dat sprake is van zeer dringende redenen om eiser bijzondere bijstand te verlenen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de belastingschuld in een situatie is komen te verkeren waarin hij in de voorziening van zijn bestaan wordt bedreigd.
9. Het college hanteert (buitenwettelijk begunstigend) beleid om toch bijzondere bijstand te verlenen voor de aflossing van een schuld aan de Belastingdienst.
Dit is neergelegd in artikel 8.7 van de Beleidsregels [2] .
Eiser voldoet echter niet aan de voorwaarden die in de Beleidsregels worden gesteld om voor bijzondere bijstand in aanmerking te komen. Uit hetgeen eiser aanvoert volgt niet dat het college de Beleidsregels onjuist of inconsistent heeft toegepast.
Hieruit volgt evenmin dat sprake is van bijzondere omstandigheden of dat is beslist in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2198 en ECLI:NL:CRVB:2021:2290 en de uitspraak van 2 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1033.
2.Op grond van artikel 11.2, eerste lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2024 zijn de Beleidsregels 2019 nog van toepassing, omdat de aanvraag is ingediend voor 1 mei 2024.