ECLI:NL:RBROT:2025:4635

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
ROT 24/814, ROT 24/977, ROT 24/1035 en ROT 24/1038
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verleende ontheffing voor het gebruik van een fietspad door motorvoertuigen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2025, wordt het beroep van eisers tegen de verleende ontheffing aan de ontheffinghouder om met drie auto’s over een fietspad te rijden, beoordeeld. De rechtbank behandelt eerst een aantal procedurele voorvragen en gaat vervolgens in op de inhoudelijke beoordeling van de beroepen. De ontheffinghouder had eerder een aanvraag ingediend die door het college was afgewezen, maar na bezwaar werd de ontheffing alsnog verleend. Eisers, die zich benadeeld voelen, stellen dat de procedure onzorgvuldig is verlopen en dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank concludeert dat de belangen van de ontheffinghouder zwaarder wegen dan die van eisers, en dat de ontheffing in stand blijft. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid de ontheffing heeft kunnen verlenen, en verklaart de beroepen van eisers tegen het bestreden besluit II ongegrond. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht van eisers dient te vergoeden, maar verklaart de beroepen tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/814, ROT 24/977, ROT 24/1035 en ROT 24/1038

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de beroepen tussen

ROT 24/814
[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] , [eiser 8] , [eiser 9] , [eiser 10] , [eiser 11] , [eiser 12] , [eiser 13] , [eiser 14] , [eiser 15] , [eiser 16] , [eiser 17] , [eiser 18] , [eiser 19] , [eiser 20] , [eiser 21] , [eiser 22] , [eiser 23] , [eiser 24] , [eiser 25] ,
[eiser 26] , [eiser 27] , [eiser 28] , [eiser 29] , [eiser 30] , [eiser 31] , [eiser 32] , [eiser 33] ,allen uit [plaatsnaam 1] ,

ROT 24/977[eiser 34] , [eiser 35] , [eiser 36] , [eiser 37] , [eiser 38] , [eiser 39] , [eiser 40] , [eiser 41] , [eiser 42] , [eiser 43] ,

[eiser 44], allen uit [plaatsnaam 1]
(gemachtigde: [naam 1] ),
ROT 24/1035
[eiser 45] ,uit [plaatsnaam 2] ,
(gemachtigde: [naam 2] ),
ROT 24/1038
[eiser 46] en [eiser 47] ,uit [plaatsnaam 3] ,
gezamenlijk hierna te noemen ‘eisers’
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder in alle beroepen, het college
(gemachtigden: mr. A.M.H. Dellaert en [naam 3] ),
met als derde-partij in alle beroepen:
[naam 4], uit [plaatsnaam 3] , de ontheffinghouder
(gemachtigde: mr. M.E. Verheijen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan de ontheffinghouder verleende ontheffing om met drie auto’s over het (brom)fietspad, genaamd het [naam pad] , te rijden.
1.1.
Met het besluit van 6 april 2023 (het primaire besluit) heeft het college een aanvraag van de ontheffinghouder om toestemming om met drie auto’s over het [naam pad] te rijden, afgewezen.
1.2.
De ontheffinghouder heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het besluit van 8 december 2023 (het bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en de ontheffing verleend tot 8 december 2024. Eisers hebben tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
1.3.
Op 21 november 2024 hebben eisers in de beroepen ROT 24/977 en ROT 24/1035 een aanvullend beroepschrift ingediend.
1.4.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met één verweerschrift in alle vier de beroepsprocedures en daarbij een besluit van 14 juni 2024 (het bestreden besluit II) meegestuurd. Met het bestreden besluit II heeft het college het bestreden besluit I ingetrokken en de ontheffing verleend tot 14 juni 2025.
1.5.
Op 26 november 2024 hebben eisers in zaak ROT 24/977 gereageerd op het verweerschrift.
1.6.
Op 19 december 2024 heeft het college het standpunt ingenomen dat het bestreden besluit II het bestreden besluit I heeft vervangen.
1.7.
Op 21 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van een deel van eisers om een voorlopige voorziening afgewezen. [1]
1.8.
Op 4 maart 2025 heeft de ontheffinghouder schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt en het verweer van het college onderschreven.
1.9.
Op 6 maart 2025 hebben eisers in beroep ROT 24/977 een aanvullend beroepschrift ingediend.
1.10.
Op 7 maart 2025 heeft het college de rechtbank en partijen in kennis gesteld van een verkeersbesluit van die datum, waarin is bepaald dat het [naam pad] wordt ingericht als fietsstraat. [2]
1.11.
Op 17 maart 2025 hebben eisers in beroep ROT 24/977 meegedeeld dat [naam 1] als gemachtigde van eisers in beroep ROT 24/977 op de zitting aanwezig zal zijn.
1.12.
De rechtbank heeft de beroepen gezamenlijk op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] , [eiser 4] , [eiser 34] , gemachtigde [naam 1] , de gemachtigde van [eiser 45] , de gemachtigden van het college, de ontheffinghouder, zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. De ontheffinghouder heeft op 15 februari 2023 een aanvraag ingediend om toestemming te verkrijgen om met drie auto’s gebruik te mogen maken van het [naam pad] om zo bij zijn woning aan de [adres] te kunnen komen. Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag om een ontheffing afgewezen. Het college heeft het primaire besluit als volgt gemotiveerd. Uit overleg met de politie, stadsbeheer en toezicht en handhaving is naar voren gekomen dat de verkeersveiligheid in het geding komt als in de huidige situatie (met een fietspad) een ontheffing wordt gegeven voor gemotoriseerd verkeer. Daarnaast heeft toezicht en handhaving al meerdere klachten ontvangen over gebruik van het (brom)fietspad door gemotoriseerd verkeer.
2.1.
De ontheffinghouder heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit I heeft het college het bezwaar gegrond verklaard, de ontheffing verleend en bepaald dat deze van rechtswege vervalt op 8 december 2024. Het college heeft het bestreden besluit I gebaseerd op het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 25 september 2023. De Algemene Bezwaarschriftencommissie heeft geoordeeld dat de gevraagde ontheffing ten onrechte was geweigerd en geadviseerd deze alsnog te verlenen.
2.2.
Met het bestreden besluit II heeft het college vanwege een kentekenwijziging van een voertuig van de ontheffinghouder een nieuwe ontheffing afgegeven. In dit besluit is verder bepaald dat de ontheffing van rechtswege vervalt op 14 juni 2025 en dat het bestreden besluit I wordt ingetrokken.

Relevante wet- en regelgeving

3. De relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beroep van eisers

4. Eisers zijn het niet eens met de verleende ontheffing voor de ontheffinghouder om gebruik te maken van het [naam pad] met drie auto’s. Eisers, met uitzondering van eiser in de zaak ROT 24/1035, zijn van mening dat de procedure onzorgvuldig is geweest en dat zij ten onrechte niet zijn gehoord in de bezwaarprocedure. Voorts hebben eisers naar voren gebracht dat de verkeersveiligheid in het geding is met de ontheffing en de verkeersbelangen onvoldoende zijn betrokken bij het verlenen van de ontheffing. Daarnaast wegen de nadelige gevolgen van de ontheffing niet op tegen het daarmee te dienen doel. Bovendien is er een alternatieve route beschikbaar die minder nadelig is.

Beoordeling door de rechtbank

5. Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden, beoordeelt zij eerst de ontvankelijkheid van de beroepen.
Zijn eisers belanghebbenden bij de beroepen?
5.1.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eisers belanghebbenden zijn bij de beroepen tegen de verleende ontheffing. [3] Eisers (met uitzondering van [eiser 45] ) wonen allemaal in een buurt in Ommoord die (deels) langs het [naam pad] ligt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers om die reden belanghebbenden.
5.2.
Voor wat betreft [eiser 45] overweegt de rechtbank het volgende. [eiser 45] is een vereniging en daarmee een rechtspersoon. Volgens de statuten van [eiser 45] is het doel het verbeteren van onder meer de kwaliteit van het fietsen in Nederland. Daarnaast heeft [eiser 45] volgens de statuten als doel meer ruimte voor de fiets en de fietsers, zowel in letterlijke zin (fysieke ruimte, voorzieningen) als in meer figuurlijke zin (aandacht, voorrang, status, waardering, laten meetellen). Dit is een algemeen of collectief belang in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens [eiser 45] bestaan de feitelijke werkzaamheden uit onder meer het (laten) doen van onderzoek, het beleggen van bijeenkomsten en het voeren van overleg met organisaties en (semi-)overheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser 45] , gelet op de statutaire doelstelling en feitelijke werkzaamheden, een rechtstreeks belang bij het beroep tegen de verleende ontheffing, zodat [eiser 45] in deze procedure als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb wordt aangemerkt.
Hebben eisers een actueel procesbelang bij de beoordeling van hun beroepen?
5.3.
Gelet op de ontwikkelingen tijdens het beroep ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eisers een procesbelang hebben bij de behandeling van deze beroepen.
Op 7 maart 2025 heeft het college een verkeersbesluit genomen waarin een 30 km/u-zone is ingesteld op het [naam pad] tussen het perceel aan [adres] en de kruising met de Nesseweg (een zogenaamde fietsstraat) en de aanduiding fietspad ingetrokken. Dit besluit treedt in werking op de dag nadat zes weken zijn verstreken na bekendmaking, dus op 19 april 2025. [4] Met dit verkeersbesluit ontstaat de bevoegdheid om verkeersborden te plaatsen en de fietsstraat als zodanig fysiek in te richten. [5] Op de zitting heeft het college echter toegelicht dat het enige tijd in beslag zal nemen voordat de fysieke aanpassingen zijn verricht. Tot die tijd is er geen sprake van een fietsstraat en dient de ontheffinghouder van de ontheffing gebruik te (blijven) maken. Het [naam pad] is daarmee naar de huidige, feitelijke situatie nog steeds een fietspad. [6] Daarnaast beschikt de ontheffinghouder tot in ieder geval 14 juni 2025 over een ontheffing om over het fietspad te mogen rijden. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat eisers ten tijde van deze uitspraak een actueel procesbelang hebben bij deze procedure.
Maakt het bestreden besluit II deel uit van deze beroepsprocedure?
5.4.
Met hetgeen op zitting is besproken, gezien de (proces)opstelling van het college (zie onder 1.6 en onder 2.2) en de wens van eisers om het beroep inhoudelijk te behandelen, ziet de rechtbank om praktische redenen aanleiding om het bestreden besluit II aan te merken als een besluit in de zin van 6:19 van de Awb. Omdat het bestreden besluit II niet tegemoet komt aan de beroepen van eisers tegen het bestreden besluit I, worden de beroepen geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II. Omdat het bestreden besluit I is ingetrokken en niet is gebleken dat eisers om een andere reden een belang hebben bij de beoordeling van hun beroepen tegen het bestreden besluit I, worden de beroepen van eisers tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal de beroepen tegen het bestreden besluit II inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling van de beroepen tegen de verleende ontheffing
6. De rechtbank dient te beoordelen of het college in redelijkheid een ontheffing mocht verlenen voor het rijden met drie auto’s over het [naam pad] om het woonperceel te bereiken aan [adres] . Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Hoorplicht in bezwaar
7. Eisers in de beroepen ROT 24/814, ROT 24/977 en ROT 24/1038 stellen zich op het standpunt dat zij in de bezwaarprocedure hadden moeten worden gehoord omdat zij belanghebbenden zijn.
7.1.
De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb, stelt het bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Hoewel het primaire besluit tegemoetkomt aan de belangen van de eisers in de beroepen ROT 24/814, ROT 24/977 en ROT 24/1038 (namelijk een afwijzing van de aanvraag voor een ontheffing), overweegt de rechtbank dat deze eisers een tegengesteld belang hebben aan dat van de ontheffinghouder die daartegen bezwaar heeft gemaakt. [7] Ook is niet gebleken van een omstandigheid om van horen af te zien. [8] Daarnaast acht de rechtbank de voorgeschiedenis voorafgaand aan de totstandkoming van het primaire besluit van belang. Eisers, althans een groot deel van eisers, hebben in 2022 bezwaar gemaakt tegen een verkeersbesluit van het college om van het [naam pad] een ‘fietsstraat’ te maken. Het doel van deze fietsstraat was, net als het besluit in deze procedure, de ontsluiting van de woning van ontheffinghouder aan de [adres] . [9] Ook zijn er (beroeps)procedures, ingesteld door een deel van eisers, geweest over de vergunning voor een uitrit van ontheffinghouder. [10] Het college was, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook bekend met eisers en de zorgen die er bij hen leefden. Het college had eisers in de gelegenheid moeten stellen om te worden gehoord. Het college heeft eisers niet gehoord in bezwaar en daarom is er sprake van schending van artikel 7:2 , eerste lid, van de Awb. Het besluit bevat daarmee een gebrek.
Kan het gebrek worden hersteld?
7.2.
Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan een gebrekkig besluit in stand worden gelaten als het aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. De rechtbank ziet aanleiding om in dit geval artikel 6:22 van de Awb toe te passen, nu eisers in de beroepsfase voldoende in de gelegenheid zijn geweest zijn hun standpunten naar voren te brengen. [11] De rechtbank zal dit gebrek passeren en verder gaan met de inhoudelijke beoordeling van de beroepen.
De verleende ontheffing
8. Het college is bevoegd om op grond van artikel 149, eerste lid, aanhef en onder d, van de WVW 1994 en artikel 87 van het RVV 1990 RVV 1990 een ontheffing te verlenen van artikel 10, eerste lid, van het RVV 1990. In artikel 10, eerste lid, van het RVV 1990 is bepaald dat bestuurders van motorvoertuigen gebruik maken van de rijbaan, waaruit volgt dat zij geen gebruik mogen maken van een fietspad (zoals het [naam pad] ). Het college mag op grond van artikel 150, eerste lid, van de WVW 1994 aan de ontheffing voorschriften verbinden.
8.1.
De bevoegdheid tot het verlenen van een ontheffing en het verbinden van voorschriften aan de ontheffing is discretionair van aard. Dat betekent dat aan het college beoordelingsruimte toekomt. Zo’n besluit kan in beroep daarom slechts terughoudend worden getoetst door de rechter. Dit betekent dat de rechter toetst of het college geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van de beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [12]
8.2.
Eisers hebben aangevoerd dat de ontheffing gevaarlijke verkeerssituaties oplevert voor de gebruikers van het [naam pad] . Fietsers zijn niet gewend aan auto’s op het fietspad. Ook halen fietsers vanwege een helling hoge snelheden als zij van de [straatnaam 1] het fietspad op fietsen. Volgens eisers dient de ontsluiting van het perceel van ontheffinghouder plaats te vinden via de [straatnaam 1] en het Varenpad of via de [straatnaam 2] naar Oud Verlaat. Voor deze laatste optie is ook een ontheffing nodig van de gemeente Zuidplas. Op de [straatnaam 1] zijn fietsers gewend aan auto’s. Naar het oordeel van de rechtbank kan de beroepsgrond van eisers niet slagen. De rechtbank stelt voorop dat de belangen van de WVW 1994 (op basis waarvan de ontheffing is verleend) in ieder geval zijn: de veiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers en passagiers en het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan. [13] Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college deze belangen aan het bestreden besluit II ten grondslag gelegd. De rechtbank zal dit toelichten.
8.3.
In het bestreden besluit is een totaalafweging gemaakt van de verschillende belangen. Als uitgangspunt geldt dat de woning van de ontheffinghouder dient te worden ontsloten. Vervolgens is de verkeersveiligheid van het [naam pad] beoordeeld en afgezet tegen de verschillende routes. In deze beoordeling zijn zowel het advies van het Verkeersoverleg Prins Alexander als ook het advies van De Baan verkeersadvies van 13 september 2023 meegewogen. Geconcludeerd is dat geen van de routes ideaal is. De route over de [straatnaam 1] is smal, met veel bochten en slecht zicht en is bijna 2 kilometer. Het passeren van langzamer verkeer of tegenliggers is lastig. Door geparkeerde auto’s op de [straatnaam 1] wordt het rijvlak nog smaller. De weg wordt gebruikt door zowel auto’s, wielrenners, fietsers, hardlopers en wandelaars. De route via de [straatnaam 2] en Oud Verlaat is wel korter, maar eveneens smal en hiervoor is ook een ontheffing nodig van de gemeente Zuidplas. Het [naam pad] is daarentegen breed, kort en overzichtelijk. Kortom, de route via het [naam pad] kent de minste verkeersveiligheidsrisico’s. Met betrekking tot de aflopende helling op het [naam pad] vanaf de [straatnaam 1] waardoor (brom)fietsers gemiddeld gezien mogelijk harder rijden dan op de [straatnaam 1] is in het advies van De Baan verkeersadvies nog het volgende overwogen. Uit het advies volgt dat dit snelheidseffect nagenoeg is afgenomen ter hoogte van de uitrit van het perceel van ontheffinghouder. Verder is meegewogen dat er bovendien de laatste zeven jaar geen ongevallen zijn geweest op het fietspad tussen fietsers en gemotoriseerd verkeer. Dit terwijl het fietspad ook als gevolg van een tijdelijke ontheffing is gebruikt door bouwverkeer en door ontheffinghouder. Het ontbreken van ongevallen is een indicatie die pleit voor veiligheid en dit is in het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie ook meegewogen. Dat er zich mogelijk onveilige situaties hebben voorgedaan, zoals eisers stellen, maakt niet dat deze indicatie niet mocht worden betrokken bij de besluitvorming. Voorts is meegewogen dat er een ontheffing wordt verleend voor slechts drie auto’s, waarmee het aantal verkeersbewegingen per dag gering is. Betrokken in het advies is ook dat van een precedentwerking, gezien de ligging van het perceel, geen sprake is. De Algemene Bezwaarschriftenadviescommissie heeft het college in het advies er verder op gewezen dat het snoeien van de bosschages op het [naam pad] de verkeersveiligheid zou vergroten. De rechtbank is, gezien het bovenstaande, van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt mocht stellen dat de route over het [naam pad] de minst onveilige optie is om de woning te ontsluiten en dat de ontheffing verleend diende te worden. De verkeersbelangen zijn voldoende meegewogen.
8.4.
In wat eisers verder hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de belangen van eisers zwaarder wegen dan de belangen van de ontheffinghouder. In aanmerking dient te worden genomen dat de ontheffing een tijdelijke situatie betreft en een opmaat is naar de herinrichting van het [naam pad] als fietsstraat. Daarnaast zijn de omgevingsvergunningen voor nog twee woningen op het perceel van ontheffinghouder inmiddels onherroepelijk geworden. Dit betekent dat wanneer ontsluiting niet via het [naam pad] plaatsvindt de [straatnaam 1] niet alleen zal worden bereden door de ontheffinghouder, maar dat het aantal personenauto’s nog meer zal stijgen naarmate het volledige bouwplan wordt gerealiseerd. Eveneens is aan ontheffinghouder een omgevingsvergunning verleend voor een uitrit van zijn perceel naar het [naam pad] . Deze is ook onherroepelijk. Naar het oordeel van de rechtbank wegen de belangen van eisers dan ook niet op tegen de belangen die gemoeid zijn met de ontheffing. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

Conclusie en gevolgen

9. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het college in redelijkheid een ontheffing mocht verlenen.
10. De beroepen tegen het bestreden besluit I zijn niet-ontvankelijk.
11. De beroepen tegen het bestreden besluit II zijn ongegrond. Dat betekent dat de ontheffing in stand blijft. Omdat toepassing is gegeven aan artikel 6:22 van de Awb bepaalt de rechtbank dat het college het betaalde griffierecht van eisers (in de beroepen ROT 24/814, ROT 24/977 en ROT 24/1038) ter hoogte van € 187,- per beroep, dient te vergoeden. Eiser in beroep ROT 24/1035 krijgt zijn griffierecht niet terug. Van proceskosten in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht die voor vergoeding in aanmerking komen, is de rechtbank in alle vier de beroepen niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- bepaalt dat het college aan eisers in de beroepen ROT 24/814, ROT 24/977 en ROT 24/1038 het betaalde griffierecht (in elk beroep € 187,-) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Relevante wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994)

Artikel 2

1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
(…)
Artikel 149
1. Van het bepaalde krachtens deze wet kan in de krachtens deze wet aangewezen gevallen overeenkomstig krachtens deze wet vastgestelde regels ontheffing worden verleend:
(…)
d. voor andere wegen door burgemeester en wethouders of krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie.
Artikel 150
1. Een vergunning, een vrijstelling en een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning, een vrijstelling en een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
2. Het is verboden te handelen in strijd met de aan een vergunning, een vrijstelling en een ontheffing verbonden voorschriften.

Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

Artikel 5

1. Fietsers gebruiken het verplichte fietspad of het fiets/bromfietspad.
(…)
Artikel 6
1. Bromfietsers gebruiken het fiets/bromfietspad.
(…)
Artikel 10
1. Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.
(…)
Artikel 87
Door het bevoegd gezag kan ontheffing worden verleend van de artikelen 3, eerste lid, 4, artikel 5, eerste, tweede en achtste lid, 6, eerste, tweede en derde lid, 8, 10, 23, eerste lid, 24, 25, 26, 42, 43, 46, 53, 61b, alsmede artikel 62 voor zover het betreft de verkeerstekens C1, C2, C4, C6 tot en met C21, C22a, C22c, D2, D4 tot en met D7, E1 tot en met E3, F7 en de verkeerstekens genoemd in de artikelen 73, 76, 77, 78 en 81.

Voetnoten

1.Deze zaak is bekend onder zaaknummer ROT 24/11303.
2.[document 1] .
3.Als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb.
4.Zie artikel 27 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW).
5.Zie artikel 15 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
6.Zie de artikelen 62 en 63 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).
7.Vgl. de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX4429 en van 22 december 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR8015.
8.Als bedoeld in artikel 7:3 van de Awb.
9.[document 2] .
10.Deze zaak is bekend onder zaaknummer ROT 23/1717.
11.Vgl. de uitspraken van de Afdeling van 3 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2015:1719 en van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2244.
12.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:768.
13.Zie artikel 2 van de WVW.