ECLI:NL:RBROT:2025:5069

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
ROT 24/10214
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van een dwangsom door het UWV in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin een dwangsom van € 812,00 is toegekend wegens het te laat beslissen op haar Wet WIA-aanvraag. Het primaire besluit dateert van 1 juli 2024, en het bestreden besluit van 9 oktober 2024 bevestigde deze dwangsom. Eiseres heeft op 10 april 2025 haar zaak voor de rechtbank gebracht, waar de gemachtigde van zowel eiseres als het UWV aanwezig waren. De rechtbank heeft de hoogte van de dwangsom beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres, waarbij zij een beroepsgrond inzake de hoorplicht onbesproken heeft gelaten. De rechtbank concludeert dat het UWV de dwangsom terecht heeft vastgesteld op € 812,00, en dat de dwangsom correct is berekend tot en met 27 juni 2024, de datum waarop het besluit aan eiseres is verzonden. Eiseres had betoogd dat de dwangsom tot en met 5 juli 2024 had moeten worden berekend, maar de rechtbank oordeelt dat de bekendmaking van het besluit op 27 juni 2024 heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af, waardoor zij geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/10214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.A.K. Rahman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Inleiding

1. Met het primaire besluit van 1 juli 2024 heeft het UWV aan eiseres een dwangsom toegekend van € 812,00 wegens het te laat beslissen op de Wet WIA-aanvraag van eiseres. Met het bestreden besluit van 9 oktober 2024 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de dwangsom die het UWV heeft verbeurd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Eiseres heeft haar beroepsgrond dat het UWV de hoorplicht heeft geschonden ter zitting ingetrokken, zodat de rechtbank die beroepsgrond onbesproken laat.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV de dwangsom terecht op een bedrag van € 812,00 heeft vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank stelt vast dat de volgende feiten tussen partijen niet betwist zijn.
5.1.
Op 19 maart 2024 heeft eiseres een Wet WIA-aanvraag ingediend.
5.2.
Bij brief van 15 mei 2024 heeft de gemachtigde van eiseres het UWV in gebreke gesteld voor het niet tijdig beslissen op de Wet WIA-aanvraag van eiseres.
5.3.
Op 27 juni 2024 heeft het UWV de beslissing op de Wet WIA-aanvraag aan eiseres toegestuurd.
5.4.
Op 2 juli 2024 heeft het UWV de beslissing op de Wet WIA-aanvraag aan de gemachtigde van eiseres toegestuurd. De beslissing heeft de gemachtigde van eiseres op 5 juli 2024 bereikt.
Heeft het UWV de periode waarover een dwangsom is verbeurd terecht beperkt tot en met 27 juni 2024?
6. Eiseres voert aan dat het UWV de dwangsom had moeten berekenen tot en met 5 juli 2024 (de dag waarop de gemachtigde van eiseres het besluit heeft ontvangen) in plaats van 27 juni 2024 (de dag waarop het besluit aan eiseres is verzonden). Een besluit is namelijk pas gegeven als het is bekendgemaakt en in dit geval vond bekendmaking niet eerder plaats dan door ontvangst van het besluit door de gemachtigde van eiseres. Eiseres beroept zich op enkele artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad). [1] De dwangsom moet volgens eiseres worden vastgesteld op € 1.172,00.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Als een beschikking niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan op grond van artikel 4:17 van de Awb aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag het in gebreke is. Met artikel 4:17 van de Awb wordt beoogd de burger een rechtsmiddel te geven om het bestuursorgaan aan te sporen tot tijdige besluitvorming. [2] Het geven van een besluit in de zin van artikel 4:17 van de Awb moet zo worden uitgelegd dat het gaat om de bekendmaking van het besluit. [3] Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb kan de bekendmaking van een besluit geschieden door toezending daarvan aan de aanvrager. Het UWV heeft het besluit op 27 juni 2024 aan eiseres toegezonden. Het besluit is dus op 27 juni 2024 bekendgemaakt. Met die bekendmaking heeft het in artikel 4:17 van de Awb vervatte rechtsmiddel het door de wetgever beoogde effect gesorteerd. [4] Het UWV heeft de dwangsom dan ook terecht berekend tot en met 27 juni 2024.
6.2.
De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de Raad van 9 april 2019 [5] verandert het oordeel van de rechtbank niet. In die zaak kon – anders dan in deze zaak – verweerder de verzending van het besluit niet aannemelijk maken. [6] Daarom sloot de Raad voor de vaststelling van de looptijd van de dwangsom aan bij de datum waarop belanghebbende met het besluit bekend was geworden. Uit die uitspraak kan, anders dan eiseres heeft betoogd, echter niet worden afgeleid dat de looptijd van de dwangsom pas eindigt op het moment dat de gemachtigde van de belanghebbende het besluit heeft ontvangen. Dat kan evenmin worden afgeleid uit artikel 6:17 van de Awb (waar eiseres, naar de rechtbank begrijpt, een beroep op doet), dat bepaalt dat als iemand zich laat vertegenwoordigen, het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde ter beschikking stelt. Artikel 6:17 van de Awb strekt namelijk tot bescherming van de procedurele belangen van de belanghebbende. [7] Die belangen zijn hier niet in het geding.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV de dwangsom terecht heeft vastgesteld op € 812,00. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B. Plomp, rechter, in aanwezigheid van P.C. Zevenbergen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:41, eerste lid
De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 4:17, eerste, tweede en derde lid
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Artikel 6:8
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:17
Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, stelt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval ter beschikking aan de gemachtigde.

Voetnoten

1.Namelijk die van 9 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1522.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 15 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1296.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 21 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:264.
4.Zie de uitspraak van de Raad van 15 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1296.
6.In deze zaak staat de verzendatum van het besluit namelijk niet ter discussie.
7.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:969.