ECLI:NL:RBROT:2025:5085

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
ROT 24/3902
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan onderneming wegens overtreding van de Wet dieren met betrekking tot dierenwelzijn

Op 29 april 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een onderneming die zich bezighoudt met het opfokken van vleeskuikens en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De zaak betreft een bestuurlijke boete van € 1.350,- die aan de onderneming was opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren. De minister had vastgesteld dat de onderneming, ondanks eerdere waarschuwingen, geen passende maatregelen had genomen om het dierenwelzijn te verbeteren na constateringen van slechte omstandigheden door toezichthoudende dierenartsen van de NVWA. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende bewijs had geleverd dat de onderneming de overtredingen had begaan en dat de opgelegde boete terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep van de onderneming ongegrond, waardoor de boete in stand bleef. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de houder van dieren om passende maatregelen te nemen na waarschuwingen van toezichthouders en de rol van de minister in het handhaven van de wetgeving omtrent dierenwelzijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3902

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.T.M. Peters),
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister
(gemachtigde: mr. M.M. de Vries).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de bestuurlijke boete die de minister met het besluit van 15 december 2023 (boetebesluit) aan eiseres heeft opgelegd vanwege een overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften. Eiseres is het niet eens met die boete. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van de boete.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister heeft bewezen dat eiseres de overtreding heeft gepleegd en dat deze overtreding haar kan worden verweten. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2. staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3. staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 7 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij het boetebesluit gebleven, maar heeft hij wel de hoogte van de boete verlaagd van € 1.500,- naar € 1.350,-.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiseres is een onderneming die zich bezighoudt met het opfokken en/of houden van vleeskuikens.
3.1.
Op 20 december 2022 heeft eiseres een kennisgeving ontvangen. In die kennisgeving staat onder meer dat een toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft verklaard dat hij op 15 november 2022 bij een post-mortem-keuring op het slachthuis afwijkingen heeft geconstateerd bij een koppel vleeskuikens dat afkomstig is van het bedrijf van eiseres (stalnummer 2). Deze afwijkingen wijzen volgens de NVWA op slechte dierenwelzijnsomstandigheden op het bedrijf van eiseres. In de kennisgeving is verwezen naar het bijgevoegde rapport van bevindingen. Verder is eiseres erop gewezen dat eerder, op 9 augustus 2022, een bevinding is gedaan in stal 2 die wijst op slechte dierenwelzijnsomstandigheden. Tot slot is eiseres gewezen op de verplichting om passende maatregelen te nemen en dat het effect van de maatregelen uiterlijk bij het eerstvolgende koppel gerekend vanaf 12 weken na dagtekening van deze kennisgeving aantoonbaar dient te zijn.
3.2.
De minister heeft zijn besluit gebaseerd op twee rapporten van bevindingen, opgemaakt door twee toezichthouders van de NVWA.
3.2.1.
In het rapport van bevindingen van 12 april 2023 ( [nummer 1] ) staat onder meer het volgende:
“(…) Naar aanleiding van een regulier toezicht bevond ik mij te:
Locatie:
(…)
Soort bedrijf : Slachthuis
Datum en tijdstip van de bevinding: 7 april 2023 omstreeks 13.40 uur en 14.10 uur.
Tijdens mijn inspectie op bovenstaand slachthuis heb ik het volgende koppel vleeskuikens (hierna te noemen 'het koppel') beoordeeld:
(…)
Stalnummer(s) : 2
Slachtdatum : 07-04-2023
(…)

Bevindingen

Ik, toezichthouder en dierenarts werkzaam bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), stond tijdens de post mortem (PM) keuring aan de slachtlijn ter hoogte van waar de looppoten van het karkas worden gesneden.
Ik heb 2 x 50 dieren gecontroleerd op contactdermatitis. 54% van de door mij gecontroleerde dieren vertoonden een of meerdere vormen van contactdermatitis. Ik zag aan en stelde hier, bij de
voorbijkomende karkassen van het koppel de volgende afwijkingen, vast:
• Ik zag 54 dieren met ernstige voetzoollaesies (klasse 2 zoals gesteld in artikel 7b. 5. lid 2 Regeling houders van dieren) (…)
Klasse 2 geeft aan dat de poot een laesie met aantasting van de opperhuid en onderhuidse ontsteking had.
De aangetroffen afwijkingen zijn fysieke afwijkingen die niet in een paar dagen ontstaan, maar die zijn ontstaan gedurende een langere periode in de stal waar de dieren zijn gehouden. De waargenomen fysieke afwijkingen hebben het welzijn van de dieren ernstig geschaad waardoor deze hebben geleden. (...)
Ik zag en stelde bij de keuring vast dat de vleeskuikens grote fysieke afwijkingen vertoonden die wijst op slechte dierenwelzijnsomstandigheden in de betreffende stal/stallen op het bedrijf van oorsprong. Op grond van artikel 2.53 Besluit houders van dieren, verstrekt de dierenarts verbonden aan de NVWA de gegevens van de PM keuring aan de houder. De houder moet naar aanleiding hiervan passende maatregelen nemen ter verbetering van de omstandigheden op het bedrijf, zodat het dierenwelzijn verbetert. (…)”
3.2.2.
In het rapport van bevindingen van 1 september 2023 ( [nummer 2] ) staat onder meer het volgende:
“(…) Naar aanleiding van een regulier toezicht bevond ik mij te:
(…)
Soort bedrijf : Slachthuis
Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 1 september 2023 omstreeks 13.20 uur.
Tijdens mijn inspectie op bovenstaand slachthuis heb ik het volgende koppel vleeskuikens (hierna te noemen 'het koppel') beoordeeld :
(…)
Stalnummer(s) : 1+2
Slachtdatum: 1 september 2023
(…)
Ik, toezichthouder en dierenarts werkzaam bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), stond tijdens de post mortem (PM) keuring in de broeiplukruimte, met name op de plaats waar de kuikens net uit de broeiplukmachine komen.
Ik heb 2 x 50 dieren gecontroleerd op contactdermatitis. 54% van de door mij gecontroleerde dieren vertoonden een of meerdere vormen van contactdermatitis. Ik zag aan en stelde hier, bij de voorbijkomende karkassen van het koppel de volgende afwijkingen, vast:
• Ik zag 54 dieren met ernstige voetzoollaesies (klasse 2 zoals gesteld in artikel 7b. 5. lid 2 Regeling houders van dieren). (…)
Klasse 2 geeft aan dat de poot een laesie met aantasting van de opperhuid en onderhuidse ontsteking had.
Ik zag en stelde bij de keuring vast dat de vleeskuikens grote fysieke afwijkingen vertoonden die wijst op slechte dierenwelzijnsomstandigheden in de betreffende stal op het bedrijf van oorsprong. Op grond van artikel 2.53 Besluit houders van dieren, verstrekt de dierenarts verbonden aan de NVWA de gegevens van de PM keuring aan de houder. De houder moet naar aanleiding hiervan passende maatregelen nemen ter verbetering van de omstandigheden op het bedrijf, zodat het dierenwelzijn verbetert. (…)”
3.3.
Op 10 november 2023 heeft de minister zijn voornemen kenbaar gemaakt om aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Eiseres heeft op 23 november 2023 een zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht.
3.4.
Bij besluit van 15 december 2023 ( [boetezaaknummer] ) heeft de minister aan eiseres een bestuurlijke boete van € 1.500,- opgelegd vanwege het volgende beboetbare feit:
Het niet nemen van passende maatregelen met betrekking tot het verbeteren van het dierenwelzijn in stal 2 na melding van een NVWA dierenarts.
Volgens de minister heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren.
3.5.
Het bestreden besluit berust – samengevat – op de volgende overwegingen. Met de beschrijving van de bevindingen van de toezichthoudend dierenarts in het rapport en de daarbij gevoegde foto’s had eiseres voldoende feitenmateriaal voorhanden om de bevindingen van de toezichthoudend dierenarts tegen te kunnen spreken. Zij heeft daar de mogelijkheid toe gehad met de zienswijze, het bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting. Van een situatie waarin geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden is dan ook geen sprake. Verder is de minister niet verplicht om eiseres in de gelegenheid te stellen tot het uitvoeren van een contra-expertise. Nu de bevindingen van de toezichthoudend dierenarts duidelijk zijn omschreven in het rapport en de foto’s dit ook niet tegenspreken, heeft de minister geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van de toezichthoudend dierenarts. Bij de vaststelling van de boete is al rekening gehouden met de ernst van de overtreding en de effectiviteit van de boete. De standaardboete voor het handelen in strijd met artikel 2.53 van het Besluit houders van dieren is € 1.500,-. Eiseres is echter erg laat op de hoogte gebracht van de onderzoeksbevindingen waaruit de overtreding blijkt. Daarom matigt de minister de boete met 10% tot € 1.350.-. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er omstandigheden zijn op grond waarvan de minister de boete verder zou moeten matigen.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft de minister bewezen dat eiseres de overtreding heeft gepleegd?
4. Eiseres voert aan dat uit de foto’s bij het rapport van bevindingen voldoende blijkt dat niet bij alle getelde klasse 2 poten sprake is van een onderhuidse ontsteking. Ter nadere onderbouwing van haar stellingen heeft eiseres deskundigen aangezocht die hangende beroep aan haar zullen rapporteren. Deze rapportages zullen later worden ingebracht.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven
(CBb) [1] rust in gevallen als deze, waarin een boete is opgelegd, de bewijslast dat sprake is
van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. In beginsel mag een bestuursorgaan uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig worden voorbijgegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
4.2.1.
Eiseres heeft in de gronden van beroep van 14 mei 2024 aangekondigd dat zij deskundigen heeft aangezocht die hangende beroep aan haar zullen rapporteren en dat zij deze rapportages tijdig zal overleggen. Bij e-mail van 4 april 2025, twaalf dagen voor de zitting, heeft de gemachtigde van eiseres één veterinaire verklaring van [pluimveedierenarts] overgelegd, waarin onder meer het volgende staat:
“(…) Recent ben ik gevraagd (…) om mijn mening te geven over de toekenning van bepaalde voetzoollaesie-scores welke te zien zijn op foto’s (…). Als vaste dierenarts op betreffend vleeskuikenbedrijf ken ik het bedrijf en de bedrijfshistorie goed. (…)
Ik heb uitgebreid gekeken naar de (…) aangereikte foto’s (welke gemaakt zijn op 7 april 2023). (…) Ik ben van mening dat:
• Het beoordelen van de door de officiële dierenarts gescoorde voetzolen vanaf onderstaande foto’s niet gemakkelijk is, aangezien niet alle voetzolen zichtbaar zijn en de kwaliteit van het beeld niet optimaal is. U geeft aan dat een correcte beoordeling van meegezonden foto’s niet nodig is aangezien betreffende foto’s slechts ter ondersteuning van de bevindingen in het rapport worden toegevoegd, dat begrijp ik;
• Toch is bij aan aantal naar voren gerichte en dus zichtbare voetzolen in de onderste rij (score 2) te zien dat de gescoorde laesie meer overeenkomt met laesies uit de middelste rij (score 1). Ik deel hierin dc mening van dhr. [persoon A] / [eiseres] Als voorbeeld zijn er door mij in de aangeleverde foto’s een aantal poten omcirkeld waar mijns inziens wel degelijk twijfel over zou kunnen bestaan of de juiste score is toegekend (zie bijlage);
• Ik ben daarnaast ook van mening dat een fysieke beoordeling via bijvoorbeeld het insnijden van de laesies meer duidelijkheid had kunnen geven over het juist toekennen van score 1 en score 2.
Al met al kan door bovenstaande het aantal voetzolen met een score 2-laesie ten onrechte hoger zijn uitgevallen dan in werkelijkheid het geval was. (…)”
4.2.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister, in reactie op de veterinaire verklaring, een schriftelijke reactie voorgelezen. Bij die schriftelijke reactie heeft zij een
e-mail van 15 april 2025 van de toezichthoudend dierenarts en opsteller van het rapport van bevindingen gevoegd, waarin onder meer het volgende staat:
“(…) Ik deed wel degelijk een fysieke controle bij 2 x 50 poten. Dit volgens de werkinstructie van NVWA.
Het aantal klasse 2 voetzoollaesies vermeld in het RVB is dus leidend. De foto’s heb ik bijgevoegd ter illustratie. Maar deze zijn niet bindend.
Voetzoollaesies zijn lastig te beoordelen vanaf een foto. Een kleine laesie kan ook een klasse 2 laesie zijn namelijk. Bij een fysieke controle kun je middels palpatie voelen hoe diep de laesie gaat of het korstje er vanaf halen. Aantal poten klasse 0 kun je wel goed beoordelen vanaf een foto, maar het verschil tussen klasse 1 en klasse 2 lijkt mij niet. (…)”
4.2.3.
De rechtbank stelt vast dat beide dierenartsen op één belangrijk punt niet van mening verschillen, namelijk dat het lastig is om op grond van foto’s te beoordelen of een voetzoollaesies in klasse 1 of in klasse 2 thuishoort. Verder is de eigen dierenarts van eiseres niet stellig in zijn conclusie, terwijl de toezichthoudend dierenarts – die de poten daadwerkelijk fysiek heeft onderzocht – wel stellig is in zijn conclusie.
4.2.4.
Het standpunt van eiseres, dat het maken van een incisie de enige manier is om onderhuidse ontstekingen vast te stellen, volgt de rechtbank niet. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting gesteld dat dit standpunt van eiseres haar verbaast, nu het standpunt in bezwaar nog was dat palpatie de enige manier is om voetzoollaesies vast te stellen. [2] De rechtbank kan zich die verbazing wel voorstellen, maar de gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verklaard dat dit gewijzigde standpunt is ingegeven door de veterinaire verklaring.
4.3.
In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen door de toezichthoudend dierenarts. Deze heeft het rapport van bevindingen namelijk opgesteld op basis van zijn deskundigheid als dierenarts. In het rapport is duidelijk omschreven welke afwijkingen zijn gezien, namelijk bij 54% van de gecontroleerde kuikens ernstige voetzoollaesies, klasse 2, als bedoeld in artikel 7b.5, tweede lid, van de Regeling houders van dieren. Het gaat bij klasse 2 om een laesie met aantasting van de opperhuid en onderhuidse ontsteking. Voor de rechtbank staat daarmee voldoende vast dat de toezichthouder alleen dieren met deze afwijkingen heeft meegeteld. In het rapport is namelijk naar dat artikellid verwezen en is uitdrukkelijk aangegeven dat klasse 2-laesies zijn waargenomen. Verder staat in het rapport van bevindingen dat de toezichthouder heeft vastgesteld dat de vleeskuikens grote fysieke afwijkingen vertoonden. Bij het rapport zijn ook foto’s gevoegd waarop poten te zien zijn die in verschillende groepen zijn gesorteerd. Ook uit die sortering blijkt dat de toezichthouder zich bewust was van de verschillende klassen. Onder deze omstandigheden leidt het feit dat in de rapporten van bevindingen niet concreet is vermeld op basis van welke constateringen de toezichthouder tot de conclusie is gekomen dat sprake was van onderhuidse ontstekingen (te weten palperen, het verwijderen van korstjes en/of het maken van incisies), niet tot twijfel aan de juistheid van die conclusie. In aanvulling op het rapport van bevindingen en in reactie op de veterinaire verklaring heeft de toezichthoudend dierenarts in zijn e-mail namelijk uitgelegd dat bij een fysieke controle door middel van palpatie kan worden gevoeld hoe diep de laesie gaat of door het korstje ervan af te halen. De eigen dierenarts van eiseres stelt in de veterinaire verklaring dat een fysieke beoordeling via
bijvoorbeeldhet insnijden van de laesies meer duidelijkheid had kunnen geven. Dat neemt de rechtbank van hem aan, maar dat betekent niet dat de toezichthoudend dierenarts tijdens de fysieke controle meer duidelijkheid ook nodig had en niet dus kon volstaan met palpatie of het verwijderen van een korstje.
4.4.
Verder vormen de foto’s bij het rapport van bevindingen evenmin reden om te twijfelen aan de juistheid van het rapport. De foto’s ondersteunen de bevindingen van de dierenarts, zoals die zijn vastgelegd in het rapport. Op de bij het rapport gevoegde foto’s zijn voldoende voeten met donkere plekken op de zolen te zien die lijken op de afbeeldingen op de scorekaart behorend bij score 2. Weliswaar zijn niet alle voetzolen duidelijk te zien, mede door de kwaliteit van de afgedrukte foto’s, maar de rechtbank ziet in de foto’s op zichzelf geen reden voor twijfel aan de bevindingen van de toezichthouder. [3] Voor zover de voetzoollaesies enkel op basis van de foto’s zowel in klasse 1 als klasse 2 zouden kunnen worden gecategoriseerd, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de toezichthoudend dierenarts – dat hij de poten heeft gepalpeerd om vast te stellen of sprake is van onderhuidse ontstekingen – voldoende is voor de conclusie dat de fysieke controle van de poten zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
4.5.
De minister heeft in het bestreden besluit dus terecht vastgesteld dat uit het rapport van bevindingen blijkt dat eiseres naar aanleiding van de eerdere waarschuwingen geen passende maatregelen heeft genomen ter verbetering van het dierenwelzijn. De conclusie is dan ook dat de minister deugdelijk heeft vastgesteld dat eiseres de overtreding van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren gelezen in samenhang met artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren heeft begaan. De minister was daarom bevoegd voor die overtreding een bestuurlijke boete aan eiseres op te leggen. Wat eiseres heeft aangevoerd maakt niet dat de overtreding haar niet, of minder, kan worden verweten.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de bestuurlijke boete van € 1.350,- in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet dieren
Artikel 2.2, tiende lid, aanhef en onder d
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het negende lid, voor dieren of voor dieren behorende tot bepaalde diersoorten of diercategorieën, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer de verzorging, de behandeling, het africhten, de voedering en de drenking van dieren.
Artikel 8.7
Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Artikel 8.8, eerste lid
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd.
Besluit houders van dieren
Artikel 2.53, eerste lid
Wanneer een dierenarts verbonden aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, aan de houder en een ambtenaar als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de wet, gegevens heeft verstrekt met betrekking tot de dagelijkse mortaliteit, de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit of de resultaten van de post mortem keuring die wijzen op slechte dierenwelzijnsomstandigheden, neemt de desbetreffende houder passende maatregelen ter verbetering van het dierenwelzijn.
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, en derde lid
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
b. categorie 2: € 1500.
3. Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 1.2
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Wet dieren Categorie
Besluit houders van dieren
Artikel 2.53 2

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2025, ECLI:NL:CBB:2025:32.
2.Zie pagina 1, onderaan van het verslag van de hoorzitting in bezwaar.
3.Zie de uitspraak van het CBb van 28 januari 2025, ECLI:NL:CBB:2025:53.