ECLI:NL:RBROT:2025:5448

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/9537
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een horecagelegenheid op grond van de Opiumwet en de evenredigheid van het besluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2025, gaat het om de sluiting van een café voor de duur van zes maanden op basis van de Opiumwet. Eiseres, de exploitant van het café, is het niet eens met deze sluiting en stelt dat het besluit niet evenredig is. De burgemeester van de gemeente Voorne aan Zee had op 27 juni 2024 besloten het café te sluiten na signalen van de politie over handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de burgemeester het café rechtmatig heeft gesloten. Eiseres heeft aangevoerd dat de sluiting tot faillissement zou leiden, maar de rechtbank oordeelt dat de burgemeester voldoende onderzoek heeft gedaan naar de financiële situatie van eiseres en dat er geen bewijs is dat de sluiting daadwerkelijk tot faillissement zou leiden. De rechtbank concludeert dat de burgemeester in redelijkheid kon besluiten tot sluiting van het café en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9537

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.P.V. den Engelsman),
en

de burgemeester van de gemeente Voorne aan Zee

(gemachtigde: mr. L.J. Bel).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de sluiting van [naam eiseres] (het café) voor de duur van zes maanden. Eiseres is het niet eens met de sluiting. Zij voert daartoe aan dat het besluit niet evenredig is. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de sluiting van het café.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de burgemeester het café voor de duur van zes maanden heeft mogen sluiten
.Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het sluitingsbesluit van 27 juni 2024 heeft de burgemeester het café gesloten voor de duur van zes maanden. Met het besluit van 18 oktober 2024 op het bezwaar van eiseres (hierna: het bestreden besluit) is de burgemeester bij de sluiting van het café gebleven.
2.1.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Eiseres heeft op 25 februari 2025 nadere stukken ingediend. De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift op 3 maart 2025.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [persoon A] en haar gemachtigde, en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres exploiteert een horeca-inrichting op het adres [adres] in [plaats] .
4. Uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 18 juni 2024 blijkt het volgende. De politie heeft in 2023 en 2024 meerdere signalen ontvangen over handel in verdovende middelen vanuit het café. De politie heeft nader onderzoek verricht naar deze informatie. Zo zijn er observaties verricht. Tijdens deze observaties is gezien dat werknemers van eiseres bewegingen maakten vanuit het café die passen bij de handel in verdovende middelen. Op 14 juni 2024 heeft de politie een instap gedaan. Tijdens een doorzoeking van het café heeft de politie 38,9 gram MDMA, 38,7 gram cocaïne, 1.100,9 gram hasj en 19,93 gram hennep aangetroffen. Het merendeel van deze verdovende middelen is aangetroffen in de keuken van het café: in een tas en jas van twee keukenmedewerkers. Een klein gedeelte van de verdovende middelen is aangetroffen bij een aantal bezoekers van het café.
5. De burgemeester heeft de exploitatievergunning van eiseres ingetrokken vanaf 14 juni 2024 voor de duur van twee weken. De burgemeester heeft vervolgens besloten om het café te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet voor de duur van zes maanden, van 28 juni 2024 tot 28 december 2024.
6. Eiseres heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 5 juli 2024 geoordeeld dat het café weer open mag vanaf 1 september 2024 tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. [1] Dit betekent dat het café van 14 juni 2024 tot en met 1 september 2024 feitelijk gesloten is geweest.
7. De burgemeester heeft met het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit heeft tot gevolg dat de eerste voorlopige voorziening zou zijn uitgewerkt op 1 november 2024 en dat het café vanaf die datum weer dicht zou moeten. Eiseres heeft een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om dat te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft daarop geoordeeld dat het bestreden besluit wordt geschorst tot aan de uitspraak op het beroep. [2]
Wat vindt eiseres?
8. Eiseres heeft naar voren gebracht dat het sluitingsbesluit onevenredig is. Zij voert hiertoe aan dat het café een sluiting van zes maanden niet zou overleven. Volgens eiseres heeft de burgemeester deze omstandigheid ten tijde van het sluitingsbesluit niet meegewogen waardoor dat besluit onrechtmatig is genomen. De eigenaren van het café zijn niet als verdachten aangemerkt, zij hebben geen antecedenten op het gebied van de Opiumwet, de twee keukenmedewerkers zijn ontslagen en er is inmiddels een veiligheidsplan en huisreglement voor bezoekers opgesteld. Dit alles moet volgens eiseres ertoe leiden dat een nadere sluiting onevenredig is.
Wat vindt de burgemeester?
9. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat het sluitingsbesluit rechtmatig is genomen en evenredig is. Hij voert hiertoe aan dat de voorzieningenrechter in de procedure hangende het bezwaar eiseres de gelegenheid heeft geboden om aan te tonen dat het sluitingsbesluit op financiële gronden onevenredig is. Eiseres heeft hiertoe geen nadere financiële stukken overgelegd waaruit dit zou moeten blijken. De burgemeester is daarom van mening dat het sluitingsbesluit evenredig is nu deze nadere toelichting is uitgebleven. De burgemeester is verder ook van mening dat het bestreden besluit evenredig is. De voorzieningenrechter heeft in de procedure hangende het beroep geoordeeld dat de burgemeester de omstandigheden dat de eigenaren van het café geen antecedenten hebben op het gebied van drugshandel niet kenbaar hebben meegewogen. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat de gemaakte belangenafweging voldoende is om het besluit te dragen en dat uit rechtspraak niet volgt dat de burgemeester hiertoe een afzonderlijke overweging moet opnemen. Volgens de burgemeester hebben de eigenaren onvoldoende toezicht gehouden en konden zij redelijkerwijs op de hoogte zijn van het feit dat er vanuit hun onderneming werd gehandeld in verdovende middelen. Dit geldt vooral nu hun werknemers wel antecedenten hadden op dit gebied en zij dit ook wisten. De burgemeester verwijst in dat kader naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [3]
Was de sluiting voor zes maanden evenredig?
9.1.
De rechtbank oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid kon besluiten het café voor de duur van zes maanden te sluiten. Daarbij heeft hij mogen meewegen dat door de politie zowel in 2023 en 2024 het café en de omgeving is geobserveerd en tijdens deze observaties bewegingen waargenomen zijn die duiden op de handel in verdovende middelen. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het sluitingsbesluit onevenredig was ten opzichte van de financiële gevolgen die zij daardoor zou lijden. De vraag die gesteld moet worden is of de burgemeester onderzoek heeft gedaan naar de financiële situatie van eiseres en de gevolgen die een sluiting voor eiseres zou hebben. Die vraag moet bevestigend worden beantwoord. Tijdens de zienswijze procedure heeft eiseres gesteld dat een sluiting tot faillissement leidt. Deze stelling heeft zij onderbouwd met een afschrift uit het boekhoudsysteem. De burgemeester heeft overwogen dat uit dit overzicht niet volgt dat er sprake zou zijn van een faillissement, er volgt geen volledig overzicht van de financiële situatie. De voorzieningenrechter heeft in de procedure hangende het bezwaar overwogen dat hij het met de burgemeester eens is dat uit de stukken niet blijkt dat faillissement dreigt. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij er bewust voor heeft gekozen om een beperkt financieel overzicht te verstrekken. De rechtbank is van oordeel dat uit het overzicht dat door eiseres is overgelegd niet kan worden geconcludeerd dat de sluiting tot faillissement zou leiden. De burgemeester heeft de omstandigheden van eiseres op voldoende wijze meegewogen in het sluitingsbesluit en een sluiting voor de duur van zes maanden was dan ook evenwichtig.
9.2.
De vraag of eiseres een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt kan aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en ook niet redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn pand. [4] In het geval kan eiseres echter wel een verwijt worden gemaakt gelet op het feit dat de eigenaren van het café op de hoogte waren van de achtergrond van de werknemers. Het had op de weg gelegen van de eigenaren om toezicht te houden op de werknemers en om maatregelen te treffen om de feiten zoals in dit geding te voorkomen. Dat de eigenaren niet als verdachte zijn aangemerkt, geen antecedenten hebben op het gebied van de Opiumwet, de medewerkers zijn ontslagen en er inmiddels een veiligheidsplan en huisreglement voor bezoekers is opgesteld doet niet af aan deze verwijtbaarheid. Hoewel de burgemeester dit niet expliciet heeft overwogen in het bestreden besluit, heeft hij op de zitting toegelicht dat deze omstandigheden wel degelijk zijn meegewogen. De rechtbank volgt de burgemeester in zijn standpunt dat de verwijtbaarheid zwaarder dient te wegen dan deze omstandigheden.
9.3.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de burgemeester op goede gronden heeft besloten het bezwaar ongegrond te verklaren en het besluit tot sluiting van de woning te handhaven. De burgemeester heeft op de zitting desgevraagd verklaard na de uitspraak in beroep de resterende duur van de sluiting niet meer te zullen effectueren.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het sluitingsbesluit rechtmatig is genomen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2025.
Verhinderd om te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 5 juli 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:6192).
2.Uitspraak van 30 oktober 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:10771).
3.Uitspraak van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2799.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, onder 4.2.1.