2.4.Werknemer eist in deze procedure hoofdelijke veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot betaling aan hem van:
€ 12.068,84 bruto aan loon over de periode van 1 juli 2022 tot en met 20 juni 2024, met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW;
€ 2.589,67 bruto aan vakantietoeslag over de periode van juni 2023 tot en met mei 2024, met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW;
€ 33.048,- netto aan aanvulling op het ziekengeld, te vermeerderen met de daarover verschuldigde loonbelasting en premies, en met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW over het bruto loonbedrag;
€ 2.643,84 netto aan vakantietoeslag over het onder 3 gevorderde, met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW;
en verstrekking aan hem van:
5. de loonspecificaties van de betalingen ter zake van overwerk in de periode van juli 2021 tot en met juni 2022, met een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of deel daarvan dat werkgever in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
met veroordeling van werkgever in de proceskosten.