ECLI:NL:RBROT:2025:5886

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/1008 en 24/2257
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname van private schulden van eiseres en de toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen

Deze uitspraak betreft de overname van private schulden van eiseres door de minister van Financiën, die twee aanvragen van eiseres heeft afgewezen op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de ingediende bedragen niet voor overname in aanmerking komen. De eerste aanvraag betreft een schuld van € 4.981,50 aan Financial ICS creditcard, waarbij de minister stelt dat er geen bewijs is dat de schuld is ontstaan in de relevante periode van 1 januari 2006 tot 1 juni 2021. De tweede aanvraag betreft een beleensom van € 1.931,69 aan de gemeentelijke kredietbank Den Haag, die eveneens is afgewezen omdat de overeenkomst geen verplichting tot terugbetaling bevatte. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de minister, maar de rechtbank concludeert dat de minister voldoende onderzoek heeft gedaan en de besluiten voldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank wijst ook het beroep van eiseres op de hardheidsclausule af, omdat er geen schrijnende omstandigheden zijn aangetoond die een afwijking van de voorwaarden rechtvaardigen. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de minister de ingediende bedragen niet hoeft over te nemen en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/1008 en 24/2257

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2025 in de zaken tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en

De minister van Financiën, de minister

(gemachtigde: [persoon A] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de overname van private schulden van eiseres. De minister heeft geweigerd twee ingediende bedragen over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht geoordeeld dat de door eiseres ingediende bedragen niet voor overname in aanmerking komen. Het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

ROT 24/1008
2.
2.1.
Met het besluit van 29 maart 2023 heeft de minister de aanvraag van eiseres om de geldschuld bij Financial ICS creditcard over te nemen, afgewezen. Met het besluit van
12 december 2023 (het bestreden besluit I) heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
ROT 24/2257
2.2.
Met het besluit van 13 april 2023 heeft de minister de aanvraag van eiseres om de beleensom en rente bij het Pandhuis van de gemeentelijke kredietbank Den Haag (de kredietbank) over te nemen afgewezen. Met het besluit van 18 januari 2024 (het bestreden besluit II) heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. De minister heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft de beroepen op de zitting van 28 maart 2025 behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van de bestreden besluiten
ROT 24/1008
3. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor de overname van een schuld van
€ 4.981,50 aan Financial ICS creditcard (ICS creditcard). Deze schuld betreft een financieel product, namelijk een creditcard. De minister heeft de schuld niet overgenomen. Eiseres heeft verschillende bewijsstukken overgelegd. Hieruit blijkt volgens de minister echter niet dat er een schuld is ontstaan bij ICS creditcard in de periode van 1 januari 2006 tot 1 juni 2021, aangezien de overboekingen en afschrijven die eiseres heeft overgelegd gaan over 2022. Hierdoor vallen de overboekingen en afschrijvingen buiten de beleidsperiode die voortvloeit uit artikel 4.1, tweede lid, van de Wht. Ook de overboekingen die eiseres in de bezwaarfase heeft overgelegd, kunnen niet tot afbetaling leiden. Voor zover de overboekingen schulden zouden betreffen die zijn ontstaan in de periode van 1 januari 2006 tot 1 juni 2021, is niet aangetoond door eiseres dat deze schulden voor 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden.
ROT 24/2257
4. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor de overname van een beleensom en verschuldigde rente ter hoogte van € 1.931,69 aan de kredietbank. De minister heeft dit bedrag niet overgenomen. Het ingediende bedrag betreft een pandbelening door middel van een pand-beleenovereenkomst. Eiseres heeft sieraden verpand en daarvoor een geldbedrag ontvangen. De beleensom van eiseres aan de kredietbank heeft de minister afgewezen omdat het een financieel product is en hiervan alleen betalingsachterstanden worden betaald zoals rente. Eiseres was niet verplicht het verkregen bedrag terug te betalen. De beleensom die voortvloeit uit de pand-beleenovereenkomst zal daarom nooit opeisbaar gesteld (kunnen) worden. Ook van opeisbare rente is geen sprake. Het ter overname ingediende bedrag voldoet daarom niet aan de eisen van artikel 4.1 van de Wht.
Toetsingskader
5. De minister neemt op aanvraag een geldschuld over van een aanvrager die in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel. De geldschulden die worden overgenomen zijn ontstaan na 31 december 2005, waren voor 1 juni 2021 opeisbaar en zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. [1] Een al betaalde schuld kan mogelijk alsnog in aanmerking komen voor vergoeding als de ouder of toeslagpartner eerst een herstelbedrag heeft ontvangen en daarna een geldschuld (gedeeltelijk) heeft betaald, welke anders door de minister zou zijn betaald op grond van artikel 4.1, eerste lid, van de Wht. [2]
Heeft de minister terecht de schuld van eiseres aan ICS creditcard niet overgenomen?
6. Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte haar schuld aan ICS creditcard niet heeft overgenomen. Daartoe voert zij aan dat de systematiek van krediet anders is dan bij een reguliere schuld. Daardoor zou het vereiste van opeisbaarheid niet op de manier moeten worden toegepast zoals de minister dat doet. Ook heeft eiseres rente moeten betalen over het verstrekte krediet. De minister had dit moeten meenemen in zijn beoordeling.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht de schuld aan ICS creditcard niet overgenomen. Het betoog van eiseres dat op een andere manier naar het verstrekken van krediet moet worden gekeken slaagt niet. De beperking van schuldovername tot opeisbare schulden, ter onderscheiding van lopende betalingsverplichtingen, behoort tot de kern van de regeling. Negatieve saldi op betaalrekeningen, aankopen op afbetaling en doorlopende kredieten, zijn expliciet benoemd als voorbeelden van leningen die niet worden overgenomen of betaald, tenzij deze vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. [3] Voor zover de schuld al zou zijn ontstaan tussen 31 december 2005 en 1 juni 2021, blijkt verder niet uit de stukken dat de schuld in die periode ook opeisbaar is geworden. Eiseres heeft meerdere schermafbeeldingen van bankafschriften overgelegd uit 2020 en 2022. Als er al van wordt uitgegaan dat dit afschriften van de creditcards betreffen, is daarmee nog niet aangetoond dat sprake is van een opeisbare schuld in de referteperiode. Dit blijkt ook niet uit de door eiseres overgelegde e-mails van 11 en 27 januari 2022. In die e-mails staat dat eiseres vanaf die data 21 dagen de tijd had om de schulden af te lossen. Deze e-mails dateren van na 1 juni 2021 waardoor niet van een opeisbare schuld in de referteperiode is gebleken. Ook de stelling van eiseres dat met het compensatiebedrag de schulden van de creditcards zijn voldaan, maakt nog niet aannemelijk dat de schulden in de referteperiode opeisbaar zijn geworden. Deze beroepsgrond slaag niet.
Heeft de minister terecht de beleensom en verschuldigde rentes aan de kredietbank niet overgenomen?
8. Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte de beleensom en rentes aan de kredietbank niet heeft overgenomen. Daartoe voert eiseres aan dat de geldbedragen wel opeisbaar zijn geworden. Voordat de kredietbank eigenaar wordt van de in pand gegeven sieraden, is er namelijk eerst sprake van opeisbaarheid van (terug)betaling van het openstaande bedrag. Daarnaast heeft de minister niet meegenomen dat eiseres bij diverse verlengingen van de pand-beleenovereenkomst telkens rente heeft moeten betalen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister terecht tot de conclusie gekomen dat de terugbetaling van de beleensom van eiseres aan de kredietbank niet overgenomen hoeft te worden. Uit de stukken blijkt dat eiseres een pand-beleenovereenkomst is aangegaan waarbij sieraden als onderpand zijn verstrekt. De pand-beleenovereenkomst bij de kredietbank kende geen terugbetalingsverplichting. Het stond eiseres vrij om de pand-beleenovereenkomst te verlengen door na afloop van de beleentermijn rente te betalen, de beleensom inclusief rente te betalen zodat zij weer de beschikking zou hebben over de sieraden of om geen terugbetaling te doen waardoor de eigendom van de sieraden zou overgaan naar de kredietbank. Hiertoe bestond echter geen verplichting. Uit de stukken blijkt dat eiseres de pand-beleenovereenkomst een aantal malen heeft verlengd door de rente te betalen. Op 11 februari 2022 heeft zij aan de kredietbank de beleensom en de op dat moment nog openstaande rente betaald, waarna zij de sieraden weer terug heeft ontvangen. Omdat er geen sprake was van een verplichting tot betaling van rente en/of terugbetaling van de beleensom is geen sprake van een opeisbare vordering in de referteperiode en daarmee niet van een voor overname vatbare geldschuld in de zin van artikel 4.1 Wht. [4] Ook van eventueel andere in de referteperiode opeisbare rente in het kader van de pand-beleenovereenkomst is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door eiseres aan de kredietbank betaalde bedragen op grond van de pand-beleenovereenkomst op grond van artikel 4.1 Wht niet in aanmerking komen voor overname door de minister.
Schending van zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel?
10. Ten aanzien van beide ingediende bedragen stelt eiseres verder dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan en dat de stukken ontbreken. Zo zijn er volgens eiseres geen stukken opgevraagd bij de schuldeisers aan de hand waarvan een beoordeling gemaakt kon worden. Het besluit is daarom in de visie van eiseres onvoldoende gemotiveerd. Eiseres stelt verder dat het handelen van de minister onrechtmatig is geweest en dat de schade die eiseres heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen vergoed dient te worden. Ook moet eiseres ruimhartig worden gecompenseerd, nu zij slachtoffer is van de toeslagenaffaire.
11. Het beroep van eiseres op het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel kan niet slagen. De minister heeft in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de schuld niet voor overname in aanmerking komt en heeft voldoende onderzoek gedaan om de schuld te beoordelen. Verder zijn de vereisten die zijn neergelegd in artikel 4.1 van de Wht dwingend geformuleerd. Alleen wanneer aan die vereisten zijn voldaan, komt de schuld voor overname in aanmerking. Bij de beoordeling of een schuld voor overname in aanmerking komt, is niet vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de toeslagenaffaire en het ontstaan van de schuld. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wht [5] blijkt dat de schuldenaanpak voor gedupeerde ouders is gericht op het zo veel mogelijk realiseren van een nieuwe start en niet is bedoeld voor het herstellen van onrecht. Daarvoor bestaan de compensatieregeling en Opzet of Grove Schuld-tegemoetkoming, de forfaitaire regeling en in voorkomende gevallen een aanvullende vergoeding van werkelijke schade. [6] Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat de toeslagenaffaire leed heeft veroorzaakt bij eiseres, bestaat er binnen de regeling uit de Wht omtrent de overname van private schulden geen ruimte om eiseres te compenseren voor het door haar ervaren onrecht als slachtoffer van de toeslagenaffaire.
Heeft de minister terecht geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule?
12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen. Volgens eiseres is zij onevenredig benadeeld door de toepassing van de Wht. De strikte uitvoering van de Wht leidt in dit geval volgens eiseres tot onbillijke en onredelijke gevolgen.
13. Op grond van artikel 9.1 van de Wht kan van de voorwaarden voor schuldoverneming worden afgeweken, als toepassing van die voorwaarden vanwege bijzondere schrijnende omstandigheden leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Bij schrijnende omstandigheden kan worden gedacht aan serieuze en structurele financiële nood, aan ernstige medische omstandigheden, of aan andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden. [7] Daarbij gaat het niet zozeer om omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode waarin de toeslagenaffaire zich voltrok en die vanzelfsprekend in veel gevallen schrijnend zijn geweest en tot schade kunnen leiden en ook vaak hebben geleid en waarvoor de herstelmaatregelen uit de Wht beogen een oplossing te bieden. Het moet gaan om actuele omstandigheden die samenhangen met (de gevolgen van) een weigering om de schulden over te nemen of te compenseren.
14. De rechtbank overweegt dat van dusdanige omstandigheden in dit geval niet is gebleken. De wetgever heeft er welbewust voor gekozen dat er voorwaarden gesteld worden aan overname van schulden. Deze voorwaarden zijn in lijn met het doel van de regeling om gedupeerden een nieuwe start te bieden en te voorkomen dat zij in problemen komen door incassomaatregelen. Het tegenwerpen van dit wettelijke vereiste leidt daarom niet tot een onbillijkheid van overwegende aard. De minister heeft in dit geval terecht geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule.

Conclusie en gevolgen

15. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de minister de ingediende bedragen niet hoeft over te nemen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4.1, eerste en tweede lid, van de Wht.
2.Artikel 4.3, eerste lid, van de Wht.
3.Zie Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, blz. 45.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2069.
5.Zie Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3.
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2045.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456.