ECLI:NL:RBROT:2025:5912

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
11649723 VV EXPL 25-209
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil ontruiming woning met belangenafweging voor minderjarige kinderen

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. C.J. Frikkee op 8 mei 2025, gaat het om een executiegeschil betreffende de ontruiming van een woning gehuurd door [eiseres] van Stichting Havensteder. De huurovereenkomst was ontbonden bij vonnis van 7 februari 2025, waarbij [eiseres] was veroordeeld tot ontruiming binnen een maand na betekening van het vonnis. De ontruiming was aangezegd voor 20 mei 2025, maar [eiseres] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. In dit kort geding verzocht [eiseres] om de tenuitvoerlegging van het vonnis te verbieden totdat er een beslissing in de hoger beroepsprocedure zou zijn genomen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de belangen van de minderjarige kinderen van [eiseres], die bij haar wonen, zwaar wegen. De rechter heeft vastgesteld dat deze belangen niet in de eerdere bodemprocedure zijn meegewogen, wat een belangrijke omstandigheid is. De kantonrechter heeft de primaire eis van [eiseres] toegewezen en de ontruiming verboden, omdat de belangen van de kinderen, waaronder het recht op een veilig thuis, zwaarder wegen dan de belangen van Havensteder bij ontruiming. De kantonrechter heeft ook de proceskosten ten laste van Havensteder gesteld, omdat deze partij in het ongelijk is gesteld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk effect heeft, ook al is er hoger beroep ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11649723 VV EXPL 25-209
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter op basis van artikel 29a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op 8 mei 2025
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.P. Schouten,
tegen
Stichting Havensteder,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.F. Dik.
De partijen worden ‘ [eiseres] ’ en ‘Havensteder’ genoemd.
De kantonrechter is mr. C.J. Frikkee en de griffier is mr. C.W.H. Westermann.
Aanwezig zijn:
  • [eiseres] met mr. J. Pearson namens de gemachtigde;
  • mevrouw [persoon A] , medewerker huurincasso, en mevrouw [persoon B] , medewerker huurincasso, namens Havensteder, met de gemachtigde.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
Sinds 1 juli 2026 huurt [eiseres] van Havensteder de woning, gelegen aan de [adres] in Rotterdam (hierna: ‘het gehuurde’). Bij vonnis van de kantonrechter van 7 februari 2025 met zaaknummer 10966895 CV EXPL 24-6193 (hierna: het Vonnis) is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is [eiseres] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde, binnen een maand na betekening van het Vonnis.
1.2.
De ontruiming van het gehuurde is aangezegd tegen 20 mei 2025.
1.3.
[eiseres] is tegen het Vonnis in hoger beroep gegaan.
1.4.
In dit kort geding eist [eiseres] primair om de tenuitvoerlegging van het Vonnis te verbieden totdat op de hoger beroepsprocedure zal zijn beslist, met een dwangsom.

2.De beoordeling

De uitkomst van de zaak
2.1.
De primaire eis van [eiseres] wordt toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Juridisch kader
2.2.
Volgens de Hoge Raad (HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575; Ritzen/Hoekstra) kan de executie worden geschorst als het te executeren vonnis berust op een kennelijke misslag. Van een kennelijke misslag is geen sprake.
2.3.
De executie kan ook worden geschorst als sprake is van feiten en omstandigheden die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking zijn genomen en die kunnen rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. Daarbij wordt getoetst of de belangen van [eiseres] bij behoud van de bestaande toestand (dat zij het gehuurde kan blijven gebruiken) zwaarder zijn gaan wegen dan de belangen van Havensteder om wel tot ontruiming over te gaan (zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, r.o. 5.5.3 en 5.6.2). Tegen het Vonnis staat nog een voorziening open en [eiseres] heeft hoger beroep ingesteld. In het Vonnis is niet gemotiveerd waarom het uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
Nieuwe feiten of omstandigheden
2.4.
[eiseres] heeft aangevoerd dat haar twee minderjarige kinderen bij haar wonen. Het gaat om een zoon van 15 en dochter van 14. De dochter gaat naar het speciaal onderwijs; zij heeft een leerachterstand van circa drie jaar. De zoon woont nu ruim twee jaar bij [eiseres] en staat ook ingeschreven. De dochter woont ruim anderhalf jaar bij [eiseres] maar staat nog niet ingeschreven omdat de vader dat tegenhoudt, aldus [eiseres] . Naar verwachting zal de dochter, die in de buurt van het gehuurde op school zit, op korte termijn zijn ingeschreven.
2.5.
De rechter moet op grond van het IVRK de belangen van de minderjarige kinderen meewegen. Uit niets blijkt dat de kantonrechter dat in het Vonnis heeft gedaan. Anders dan Havensteder aanvoert, is dit wel een belang dat de kantonrechter ook bij een executiegeschil als dit moet meewegen. Dat is niet anders als het zo is dat [eiseres] hierover niets heeft aangevoerd in de bodemprocedure. In dit verband is ook van belang dat [eiseres] in die procedure niet werd bijgestaan door een gemachtigde. De kantonrechter heeft deze belangen in elk geval niet aantoonbaar meegewogen in het Vonnis. Er staat niets over de (belangen van de) minderjarige kinderen in het Vonnis. Anders dan Havensteder stelt kan niet uit de zin ‘de kantonrechter moet rekening houden met alle omstandigheden’ in r.o. 2.5. van het Vonnis worden afgeleid dat de kantonrechter ook rekening heeft gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen.
Belangenafweging
2.6.
Het belang van Havensteder is gelegen in het op tijd ontvangen van de huur en, wanneer [eiseres] het gehuurde zou hebben ontruimd en opgeleverd, het op korte termijn weer ter beschikking kunnen stellen van het gehuurde aan een andere huurder. Daartegenover staat het belang van [eiseres] bij woongenot en om niet met haar twee minderjarige kinderen op straat komen te staan. Deze belangenafweging valt in het voordeel van [eiseres] uit.
2.7.
Bij dit oordeel heeft de kantonrechter het door artikel 8 EVRM beschermde belang bij gezins- en privéleven, waaronder het woonbelang, alsmede de andere belangen van [eiseres] en haar minderjarige kinderen in belangrijke mate meegewogen. Deze belangen wegen in de gegeven situatie zwaarder dan het belang van Havensteder bij ontruiming van de woning. Een huisuitzetting is voor de twee minderjarige kinderen een zeer ingrijpende maatregel met verstrekkende gevolgen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij het oordeel of een huurovereenkomst moet worden ontbonden (en dat ziet ook op de daaraan gekoppelde ontruiming) de rechter het belang van de minderjarige kinderen die in de woning wonen moet betrekken. Dat volgt uit artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Zowel het Gerechtshof Den Haag als het Gerechtshof Amsterdam (Gerechtshof Den Haag 29 oktober 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2142 en Gerechtshof Amsterdam 10 oktober 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2618) hebben inmiddels geoordeeld dat de belangen van de minderjarige kinderen een grote rol spelen bij de vraag of ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd is. Daar komt bij dat de dochter naar het speciaal onderwijs gaat, wat een extra belang vormt om in de buurt van deze school te kunnen blijven wonen.
2.8.
Ook van belang dat [eiseres] een belangrijk deel van de huurachterstand, die op het moment van dagvaarden in de bodemprocedure € 10.348,92 bedroeg inclusief rente en kosten, inmiddels heeft ingelopen. Op dit moment bedraagt de huurachterstand – uitgaande van de door Havensteder bij de conclusie van antwoord overgelegde specificatie – nog € 2.273,49 (naast de kosten van de bodemprocedure). De kantonrechter heeft niet de indruk dat er op dit moment sprake is van betalingsonwil van de kant van [eiseres] , maar eerder betalingsonmacht, omdat er in februari van dit jaar beslag is gelegd op haar WIA-uitkering. Dit beslag zal in juni van dit jaar afbetaald zijn, zo heeft [eiseres] ter zitting verklaard. Verder is tijdens de zitting ook gebleken dat partijen nog geen afspraken hebben gemaakt over het afbetalen van het restant.
Dwangsom
2.9.
De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat Havensteder ter zitting heeft verklaard dat zij zich aan de uitspraak van de kantonrechter in dit executiegeschil zal houden.
Tot slot
2.10.
Deze voorziening verliest haar werking wanneer hierover in het hoger beroep wordt beslist of wanneer de bodemprocedure op andere wijze wordt beëindigd.
Proceskosten
2.11.
De proceskosten komen voor rekening van Havensteder, omdat zij als de in het ongelijk gestelde partij wordt aangemerkt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die Havensteder aan [eiseres] moet betalen op € 90,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 768,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze uitspraak wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.12.
Deze beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verbiedt Havensteder het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 7 februari 2025 met zaaknummer 10966895 CV EXPL 24-6193 ten uitvoer te leggen in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep;
3.2.
veroordeelt Havensteder in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 768,-;
3.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit proces-verbaal is op 15 mei 2025 opgemaakt en ondertekend door de kantonrechter.