Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
- Huurder de nodige zorg voor de woning en de woonomgeving zal betrachten;
- Geen sprake zal zijn van (geluids-)overlast;
- Geen sprake zal zijn van feestjes (laat staan tot diep in de nacht);
- Geen sprake zal zijn van overlastgevende activiteiten tot diep in de nacht;
- Geen sprake zal zijn van bedreiging/intimidatie van buren op welke wijze dan ook;
- Rekening wordt gehouden met de belangen van buren in de ruimste zin van het woord (onder andere recht op rust en ongestoord gebruik van de eigen woning);
- Geen sprake zal zijn van hard/gevaarlijk rijden in de straat;
- er wordt geparkeerd op een wijze dat anderen er geen last van hebben, en
- er respectvol met buren wordt omgegaan en dat te allen tijde de normale, fatsoenlijke omgangsvormen in acht worden genomen.
4.Beoordeling
Huurder voorkomt dat aan omwonenden overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich vanwege huurder in, rondom of in de directe nabijheid van het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimte bevinden. Aan die regel heeft [appellante] zich niet gehouden en daarmee heeft zij zich niet als een goed huurder gedragen. In het door [appellante] aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 22 juni 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ8743) is in dit verband ook niets anders te lezen, aangezien de Hoge Raad daar overweegt:
Beslissend is of geoordeeld moet worden dat de huurder zich, in het licht van die gedragingen, zelf niet als een goed huurder heeft gedragen. (…) Daarvan is in elk geval sprake indien de huurder van (het voornemen tot) die gedragingen op de hoogte was, of daarmee ernstig rekening had te houden, maar heeft nagelaten de in verband daarmee redelijkerwijs van hem te verlangen maatregelen te treffen.Uit de bewijsstukken in het dossier moet minst genomen worden afgeleid dat [appellante] ernstig rekening had te houden met de gedragingen van de derden ( [naam] en de gasten van [appellante] en [naam] ) waarover door de buren is geklaagd. Van enige werkelijke poging van [appellante] om die gedragingen te voorkomen is het hof niet gebleken. Overigens heeft een deel van de overlastklachten betrekking op eigen gedragingen van [appellante] .
grief 1betoogt [appellante] dat de kantonrechter de vordering van Gemeente Opmeer niet-ontvankelijk had moeten verklaren dan wel afwijzen omdat Gemeente Opmeer heeft nagelaten de belangen van de minderjarige dochter van [appellante] als eerste in overweging te nemen op grond van artikel 3 IVRK. Als Gemeente Opmeer dat wel had gedaan, had zij niet tot het besluit kunnen komen om tot ontruiming over te gaan, aldus [appellante] .
grief 2voert [appellante] aan dat de kantonrechter een algehele belangenafweging had moeten maken die in het voordeel van [appellante] en het kind had moeten uitvallen. Ook deze grief faalt. In het midden kan blijven of de kantonrechter die belangenafweging heeft gemaakt, omdat het hof dat in hoger beroep zelf doet.
grief 3.
5.Beslissing
.