ECLI:NL:RBROT:2025:6266
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- H. Bedee
- P.G.J. van den Berg
- A.M.E.A. Neuwahl
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verhoging van de IVA-uitkering van eiser op basis van hulpbehoevendheid en oppassing
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2025, in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verhoging van de IVA-uitkering behandeld. Eiser, die sinds 2014 een IVA-uitkering ontvangt, heeft verzocht om een verhoging naar 100% op basis van hulpbehoevendheid. De rechtbank oordeelt dat eiser bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen hulp nodig heeft, maar niet bij alle of nagenoeg alle, en dat continue oppassing niet noodzakelijk is. Hierdoor is er geen aanleiding voor de gevraagde verhoging van de uitkering.
Het procesverloop toont aan dat eiser op 29 juli 2024 beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar, waarna het UWV op 5 september 2024 alsnog een besluit op bezwaar heeft genomen en dit ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het UWV aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser geen recht heeft op een verhoging van zijn IVA-uitkering tot 100%, omdat de hulpbehoevendheid niet aan de vereisten voldoet zoals gesteld in de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het UWV inmiddels had beslist. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, maar zijn verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige beoordeling van hulpbehoevendheid en de criteria die daarbij gelden.