ECLI:NL:RBROT:2025:6266

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/7421
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verhoging van de IVA-uitkering van eiser op basis van hulpbehoevendheid en oppassing

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2025, in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verhoging van de IVA-uitkering behandeld. Eiser, die sinds 2014 een IVA-uitkering ontvangt, heeft verzocht om een verhoging naar 100% op basis van hulpbehoevendheid. De rechtbank oordeelt dat eiser bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen hulp nodig heeft, maar niet bij alle of nagenoeg alle, en dat continue oppassing niet noodzakelijk is. Hierdoor is er geen aanleiding voor de gevraagde verhoging van de uitkering.

Het procesverloop toont aan dat eiser op 29 juli 2024 beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar, waarna het UWV op 5 september 2024 alsnog een besluit op bezwaar heeft genomen en dit ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het UWV aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser geen recht heeft op een verhoging van zijn IVA-uitkering tot 100%, omdat de hulpbehoevendheid niet aan de vereisten voldoet zoals gesteld in de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het UWV inmiddels had beslist. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, maar zijn verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige beoordeling van hulpbehoevendheid en de criteria die daarbij gelden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7421

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit Rotterdam, eiser,

(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: [naam]).

Samenvatting

De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiser bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen een beroep moet doen op derden en dat sprake is van oppassing in de zin van geregelde handreikingen. Omdat niet is gebleken dat eiser hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen, of dat continue oppassing noodzakelijk is, bestaat geen aanleiding voor verhoging van eisers IVA-uitkering tot 100% op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel.

Procesverloop

Met het besluit van 14 december 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV eisers IVA-uitkering verhoogd naar 85% wegens hulpbehoevendheid.
Eiser heeft op 29 juli 2024 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar.
Met het besluit van 5 september 2024 (het bestreden besluit) heeft het UWV alsnog een besluit op bezwaar genomen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 14 oktober 2024 inhoudelijke gronden ingediend.
Eiser heeft op 28 maart 2025 aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser ontvangt sinds 2014 een IVA-uitkering en ondervindt onder meer forse klachten van zijn linkerarm en beide benen, terwijl ook sprake is van diabetes en hypertensie.
1.1.
Eiser heeft op 1 september 2022 bij het UWV een wijzigingsformulier ingediend, waarin hij aangeeft dat zijn klachten zijn toegenomen en dat hij meent recht te hebben op een verhoging van zijn IVA-uitkering. Eiser heeft op 13 november 2023 nogmaals een aanvraag bij het UWV ingediend om zijn IVA-uitkering te verhogen vanwege hulpbehoevendheid.
1.2.
Naar aanleiding hiervan heeft een verzekeringsarts na onderzoek geconcludeerd dat bij eiser per 1 september 2022 sprake is van hulpbehoevendheid. Eiser heeft hulp nodig bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en er is (hooguit) sprake van geregelde handreikingen door derden. Op dit moment is er volgens de verzekeringsarts bij eiser sprake van een voorziening welke (gedeeltelijk) voorziet in de behoefte aan oppassing en verzorging.
1.3.
Vervolgens is het primaire besluit genomen.
1.4.
In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat eiser geen min of meer continue oppassing nodig heeft en geen hulp nodig heeft bij (nagenoeg) alle algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Verder komen handreikingen door derden voor, maar blijven deze gelet op de frequentie en noodzaak onder de grens van geregelde hulp. Vervolgens is het bestreden besluit genomen.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep niet tijdig beslissen
2.1.
Omdat het UWV alsnog heeft beslist op het bezwaar is, nu niet blijkt van enig belang, het procesbelang bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit komen te vervallen. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaren.
2.2.
Uit artikel 6:20, derde lid, van de Awb volgt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het (alsnog) genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Nu het bezwaar ongegrond is verklaard, zal de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar beoordelen.
Wettelijk kader
3.1.
Op grond van artikel 53 van de WIA, voor zover hier van belang, wordt, indien de verzekerde verkeert in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de duur van de hulpbehoevendheid verhoogd tot maximaal 100% van het dagloon.
3.2.
Bij de uitvoering van artikel 53 van de Wet WIA hanteert het UWV de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid (de Beleidsregel). Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad voor Beroep kan de Beleidsregel de rechterlijke toetsing doorstaan (bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1378). Het beleid kent twee categorieën, te weten een verhoging tot 85% of een verhoging tot 100%.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 100% van de grondslag indien - kort weergegeven - de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen of continue oppassing noodzakelijk is.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 85% van de grondslag indien de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn.
3.3.
Gelet op de tekst van artikel 53 van de Wet WIA en de tekst van de Beleidsregel moet voor een verhoging tot 85% van de grondslag altijd sprake zijn van zowel geregelde verzorging als geregelde oppassing. Het gaat dus om twee cumulatieve criteria. Onder geregelde verzorging wordt verstaan hulp bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen. Onder geregelde oppassing wordt verstaan de situatie waarbij sprake is van geregelde handreikingen door derden. Uit de Beleidsregel volgt dat het bij de behoefte aan geregelde verzorging en oppassing gaat om hulp bij essentiële ADL, zoals onder meer wassen, aan- en uitkleden en de toiletgang. Huishoudelijke taken als boodschappen doen, eten koken, (af)wassen, strijken en schoonmaken behoren niet tot de bedoelde levensverrichtingen. [1]
Voor een verhoging tot 100% van de grondslag is bovendien ten minste vereist dat ofwel de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële dagelijks terugkerende levensverrichtingen, ofwel continue oppassing noodzakelijk is.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan dat dat het UWV onnodig lang heeft gedaan over de bezwaarprocedure en om die reden een schadevergoeding dient uit te keren aan eiser. Daarnaast heeft het UWV ten onrechte zijn aanvraag afgewezen omdat hij zelfstandig zou wonen, broodmaaltijden kan voorbereiden en drinken kan pakken, wat zijn problemen met betrekking tot de zelfredzaamheid niet oplost. Evenmin heeft het UWV zorgvuldig onderzoek verricht naar de gehele situatie van eiser, omdat het UWV overweegt dat geen continue oppassing nodig is, terwijl de ergotherapeut aangeeft dat bij alle activiteiten van eiser toezicht en hulp nodig is; familieleden hebben overal in zijn huis camera's geplaatst. Tot slot heeft het UWV ten onrechte overwogen dat eiser zich kan redden met de aanwezige hulpmiddelen zonder in acht te nemen dat voor het behouden van deze hulpmiddelen een ophoging van de uitkering tot 100% noodzakelijk is.
De hulpbehoevendheid
5.1.
Vooropgesteld wordt dat het duidelijk is dat eiser veel belemmeringen ondervindt in het dagelijkse leven. Tussen partijen is ook niet in geschil dat hij hulp nodig heeft. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat eiser zelfstandig woont. Eiser heeft bij sommige essentiële dagelijks terugkerende levensverrichtingen hulp nodig, zoals het aanreiken van medicatie en ondersteuning bij de ADL in de ochtend en avond. Eiser is overdag alleen en kan zelf voorzien in het pakken van eten en drinken en zelfstandig het toilet bezoeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat uit de aandoening en de aanwezige informatie volgt dat sprake is van geregelde handreikingen door derden, maar dat continue oppassing niet noodzakelijk is. De juistheid van eisers stelling dat bij al zijn activiteiten, waaronder de toiletgang, toezicht en hulp nodig is, volgt niet uit de stukken.
5.2.
Dat, zoals ter zitting door de gemachtigde van eiser is toegelicht, eiser onder andere door Antes wordt begeleid en dat eiser zijn buurman om hulp moet vragen, levert geen wezenlijk ander beeld op, nu daaruit niet kan worden afgeleid dat eiser hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële dagelijks terugkerende levensverrichtingen of dat continue oppassing noodzakelijk is.
5.3.
Uit het voorgaande volgt dat eiser per 1 september 2022 geen recht heeft op een verhoging van zijn IVA-uitkering tot 100%. Het feit dat, naar eiser stelt, hij een verhoging naar 100% nodig heeft om noodzakelijke hulpmiddelen te kunnen bekostigen, kan dat niet anders maken. In de Beleidsregel is financiële behoefte geen maatstaf voor de beoordeling van hulpbehoevendheid. Overigens heeft eiser deze financiële behoefte niet onderbouwd.
Overschrijding van de redelijke termijn
6. Het is vaste rechtspraak dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de redelijke termijn is overschreden wanneer de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt in beginsel aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt. [2]
6.1.
Voor zover eiser aanvoert dat de redelijke termijn in bezwaar is overschreden, kan dat niet slagen. Voor de beoordeling dient de procedure in zijn geheel in aanmerking te worden genomen. Vanaf het moment dat eiser bezwaar maakte op 11 december 2023 tot de uitspraak van de rechtbank zijn nog geen twee jaar verstreken, zodat de redelijke termijn niet is overschreden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de IVA-uitkering van eiser niet naar 100% verhoogd wordt.
8. Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk. Omdat ten tijde van het instellen van het beroep nog sprake was van niet tijdig beslissen op bezwaar, moet het UWV het door eiser betaalde griffierecht vergoeden en veroordeelt de rechtbank het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- bepaalt dat het UWV het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser vergoedt;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten tot een bedrag van € 453,50;
- wijst het verzoek van eiser tot betaling van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. dr. P.G.J. van den Berg en
mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3893 en de uitspraak van 10 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1378.
2.Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252; de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:911, en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2009 ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.