ECLI:NL:RBROT:2025:6430

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 9905
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor huurschuld door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak heeft eiser, een 80-jarige man, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter aflossing van een huurschuld van ongeveer € 12.000,-. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen dringende redenen waren om bijzondere bijstand te verlenen. Eiser ontving AOW en een klein pensioen, en had sinds mei 2024 ook recht op een AIO-aanvulling en huurtoeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in staat was om zijn huur te betalen, ondanks een periode van een lager inkomen. Eiser heeft meerdere keren geprobeerd een AIO-aanvulling aan te vragen, maar deze werd steeds afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was dat de huurschuld was ontstaan op het moment dat eiser over onvoldoende inkomsten beschikte. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was afgewezen, omdat eiser niet had voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van deze bijstand. De rechtbank benadrukte dat er geen sprake was van zeer dringende redenen die de bijstandsverlening onvermijdelijk maakten, en dat eiser niet had meegewerkt aan een schuldregeling, wat het college had geadviseerd. De rechtbank concludeerde dat het college geen bijzondere bijstand hoefde te verlenen en dat eiser geen gelijk kreeg in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9905

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. el Idrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. J.M. Tang).

Samenvatting

Eiser wil bijzondere bijstand voor een huurschuld. Het college heeft de aanvraag kunnen afwijzen. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.

Procesverloop

1. Met het besluit van 5 juni 2024 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor een huurschuld afgewezen.
1.1.
Hangende de bezwaarprocedure heeft eiser een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Op 31 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eiser afgewezen. [1]
1.2.
Met het besluit van 25 september 2024 (het bestreden besluit) heeft het college eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Hangende de beroepsprocedure heeft eiser opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Op 23 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eiser afgewezen. [2]
1.5
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser ontvangt AOW en een (klein) pensioen. Sinds mei 2024 ontvangt eiser ook een AIO-aanvulling en huurtoeslag. Hij woont in een huurwoning. Vanaf september 2021 is er een huurachterstand ontstaan. Eiser dient nog een bedrag van ongeveer € 12.000,- te betalen aan de verhuurder.
2.1.
Eiser heeft op 24 mei 2024 een (spoed)aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de huurschuld. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend om schulden af te lossen en er geen dringende redenen zijn om aan eiser toch bijzondere bijstand te verlenen.
Het bestreden besluit
3. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat ze de aanvraag heeft mogen afwijzen. In beginsel kan er geen bijzondere bijstand worden verleend ter betaling van een schuld. [3] Er kan alleen bijzondere bijstand worden verleend als er sprake is van zeer dringende redenen die maken dat de behoeftige omstandigheden van de betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen dan door bijstandverlening, zodat die bijstandverlening volstrekt onvermijdelijk is. [4] Daarvan is niet gebleken. Ondanks het feit dat eiser een periode een lager inkomen dan de voor hem geldende bijstandsnorm heeft gehad, is hij kennelijk toch in staat geweest om de huur te betalen. Het komt voor eisers rekening en risico dat hij een inkomen onder bijstandsniveau heeft. Eiser had zich eerder voor een AIO-aanvulling kunnen melden bij de SVB. Dat hij dit niet eerder heeft gedaan, kan niet op de bijstand worden afgewenteld. Verder is er een betalingsregeling getroffen met de verhuurder en is er nog geen verzoek tot ontbinding en ontruiming van de woning ingediend; hierdoor is niet gebleken van dreigende huisuitzetting. Op grond van het beleid van de gemeente Rotterdam [5] kan tenslotte alleen bijzondere bijstand worden verleend als het treffen van een schuldregeling niet mogelijk is.
Standpunt van eiser
4. Eiser voert in beroep aan dat hij 80 jaar is en niet op straat wil worden gezet. Bij het ontstaan van de huurschuld in 2020 beschikte hij niet over voldoende inkomen om in zijn noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Eiser heeft meerdere keren geprobeerd een AIO-aanvulling aan te vragen, maar deze werd steeds door de SVB afgewezen. Pas in mei 2024 is het hem gelukt een voorschot op een AIO-aanvulling te krijgen, waarop ook nog een bedrag wordt ingehouden. Eiser stelt dat dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet (Pw) daarom niet op hem van toepassing is. Eiser doet een beroep op zeer dringende redenen op grond van artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw. Er is sprake van een dreigende uithuiszetting. Eiser heeft in dit kader een vonnis van de kantonrechter van 21 maart 2025 overgelegd. Hieruit volgt dat eiser de huurachterstand moet betalen, dat de huurovereenkomst is ontbonden en dat eiser de woning met al zijn spullen moet verlaten. Eiser betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat geen correcte belangenafweging heeft plaatsgevonden.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor het afbetalen van eisers huurschuld heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. De te beoordelen periode loopt van 24 mei 2024 tot en met 5 juni 2024. Ten tijde van het bestreden besluit liep er nog een betalingsregeling tussen eiser en de verhuurder. In november 2024 -dus na het bestreden besluit- heeft de verhuurder een ontbindings- en ontruimingsprocedure tegen eiser aanhangig gemaakt. Inmiddels heeft de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 21 maart 2025 de huurovereenkomst ontbonden. Daarbij is bepaald dat eiser de woning uiterlijk 4 april 2025 moet ontruimen. Dit vonnis heeft onmiddellijke werking. Eiser is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis. Deze hoger beroepsprocedure liep ten tijde van de zitting nog. Eiser woonde ten tijde van de zitting nog steeds in de woning. De rechtbank betrekt deze wijziging van de situatie bij haar oordeel.
7. De hoofdregel is dat er geen bijzondere bijstand wordt verleend voor de aflossing van een schuld. Dit kan anders zijn als de schulden zijn ontstaan op het moment dat iemand over onvoldoende inkomsten beschikte en ook nadien onvoldoende inkomsten had. Dit is neergelegd in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw. Als die bepaling toepassing vindt wordt niet toegekomen aan de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35 van de Pw.
7.1.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij lange tijd te weinig inkomsten heeft gehad. Het college diende dit te onderzoeken door bij eiser nadere informatie op te vragen over zijn inkomsten. [6] Uit het dossier blijkt dat het college dit heeft gedaan. Bij dat onderzoek is gebleken dat eiser sinds juli 2009 een gedeeltelijke AOW-uitkering ontvangt en een klein pensioen. In februari 2020 heeft eiser een aanvraag om bijstand gedaan. Deze is afgewezen omdat eiser als kostendeler met zijn inkomen net boven de voor hem toepasselijke bijstandsnorm zat. In augustus 2020 was eiser geen kostendeler meer. Een nieuwe aanvraag om bijstand heeft eiser niet ingediend. De AOW-uitkering van eiser zou rond 2021 tijdelijk zijn stopgezet en in september 2022 weer zijn hervat. Eiser heeft hiervan geen stukken overlegd; ook de vraag van het college of hij een nabetaling van de SVB heeft ontvangen, is niet beantwoord. Verder is ondanks de vragen van het college niet duidelijk geworden waarom eiser geen volledige AOW-uitkering ontving en ontvangt, en waarom eerdere pogingen om een AIO-aanvulling aan te vragen niet zijn geslaagd. Wel is uit in beroep ingediende stukken gebleken dat eiser verwikkeld is geweest in een procedure met de SVB en dat de SVB een bedrag aan ontvangen AIO-aanvulling van eiser heeft teruggevorderd, waarvan nu nog € 9.630,95 openstaat.
7.2.
Ondanks het onderzoek van het college zijn er nog veel vragen en onduidelijkheden over de inkomenssituatie van eiser gedurende de afgelopen jaren. Het is wel duidelijk geworden dat eiser een periode een inkomen onder bijstandsniveau heeft gehad. Uit het overzicht van de opbouw van de huurschuld vanaf september 2021 leidt de rechtbank echter ook af dat eiser kennelijk steeds in staat is geweest de huur te voldoen. Niet is gebleken dat de huurschuld is ontstaan op het moment dat eiser over onvoldoende inkomsten beschikte en dat hij nadien over onvoldoende inkomsten beschikte. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er dan ook in wat eiser heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat hij op basis van artikel 13, eerste lid, onder g van de Pw recht heeft op bijzondere bijstand voor zijn huurschuld.
8. Eiser heeft aangevoerd dat er dringende redenen zijn op grond waarvan aan hem desondanks bijzondere bijstand vanwege een huurschuld moet worden toegekend.
8.1.
Artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw biedt de mogelijkheid om toch bijzondere bijstand te verlenen, indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van artikel 49 van de Pw genoemde mogelijkheid niet aan de orde is. Zeer dringende redenen in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw doen zich alleen voor als de behoeftige omstandigheden van een betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen dan door bijstandverlening, zodat die bijstandsverlening volstrekt onvermijdelijk is. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat een betrokkene schulden heeft die hem of haar bedreigen in de voorziening in het bestaan, bijvoorbeeld als daardoor huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit dreigt. [7] Inmiddels is er door de kantonrechter vonnis gewezen en is de huurovereenkomst ontbonden en de ontruiming van de woning gelast. Het is de vraag of bijstandverlening in dit geval de ontbinding en ontruiming nog kan beletten, nu de verhuurder een titel heeft gekregen om tot ontbinding en ontruiming over te gaan. De kans is reëel dat de verhuurder zal vasthouden aan ontruiming, waardoor de verlening van bijzondere bijstand niet het door eiser gewenste effect zal hebben. Dat brengt mee dat onzeker is of het verlenen van bijstand in dit geval volstrekt onvermijdelijk is.
9. Het college hanteert (buitenwettelijk begunstigend) beleid om toch bijzondere bijstand te verlenen voor de aflossing van een huurschuld. [8] Eiser dient op grond van het beleid zijn opties met betrekking tot een schuldregeling te onderzoeken. Eiser voldoet daar echter niet aan. Het college heeft daar steeds bij eiser op aangedrongen. Het college acht een schuldregeling dan wel een schuldhulpverleningstraject noodzakelijk om eisers financiële problemen, waaronder zijn huurschuld, te beëindigen.
9.1.
Ook ter zitting is het belang hiervan besproken. In een schuldhulpverleningstraject kan er gewerkt worden aan een stabielere inkomenssituatie, kunnen lopende procedures zoals tegen de SVB in kaart worden gebracht en kan bezien worden of er nog bepaalde voorzieningen zijn waarop eiser recht heeft. Ook de verhuurder heeft als steeds voorwaarde voor een betalingsregeling gesteld dat eiser zich voor schuldhulpverlening zou aanmelden. Eiser heeft ter zitting echter nadrukkelijk verklaard dat hij per sé niet wil meewerken aan een schuldenregeling. In die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevergd dat het college bijzondere bijstand verleent voor de huurschuld. Enerzijds omdat de gevraagde bijzondere bijstand -die als lening wordt verstrekt- de financiële situatie van eiser niet zal oplossen, en anderzijds omdat onzeker is of verlening van bijzondere bijstand nog kan voorkomen dat de verhuurder zijn titel tot ontruiming ten uitvoer zal leggen. Het college heeft een schuldregeling dan wel een schuldhulpverleningstraject daarom noodzakelijk kunnen achten.
9.2.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser graag zelf de regie over zijn financiën wil houden en het ingrijpend vindt om hulp bij zijn financiën te vragen, is zij van oordeel dat een schuldregeling dan wel een schuldhulpverleningstraject de beste en wellicht ook enige manier is voor eiser om zijn financiële problemen, waaronder zijn huurschuld, aan te pakken. Ook in de voorlopige voorzieningenprocedures is hier steeds op gewezen. [9] Daarbij is ook benadrukt dat het aangaan van zo’n traject niet automatisch betekent dat eiser het beheer over al zijn geld kwijt raakt. De rechtbank geeft eiser in overweging om toch deel te nemen aan een intakegesprek over schuldhulpverlening, zoals door het college ter zitting is aangeboden.
10. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel, dan wel met het motiveringsbeginsel is de rechtbank niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het college hoefde geen bijzondere bijstand te verlenen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw staat dat degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht heeft op bijstand.
In artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw staat dat het college in afwijking van artikel 13, eerste lid, onderdeel g, bijzondere bijstand kan verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
In artikel 8.6 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2024 met de titel ‘schulden’ staat:
1.Het college kan aan een belanghebbende bijzondere bijstand verlenen voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als gevolg van:
[…]
c. huurschulden;
[…]
2.Het college beoordeelt eerst of het treffen van een schuldregeling mogelijk is.
3.Indien het problematische schulden betreft en het treffen van de schuldregeling, niet mogelijk is, wijst het college de aanvrager op de mogelijkheden van een schuldsanering.
4.In het geval een schuldregeling niet mogelijk is en dit belanghebbende niet te verwijten valt, kan op grond van zeer dringende redenen bijzondere bijstand voor schuldsanering worden verstrekt als:
a.de hulpverlener een positief advies geeft tot sanering van de schulden;
b.een verlenging van de reguliere aflossingstermijn op grond van de persoonlijke situatie of gezinssituatie geen oplossing biedt; en
c.afwijzing van de sanering niet verantwoord is gelet op de persoonlijke situatie of gezinssituatie.
[…]
11.De bijzondere bijstand in dit artikel wordt als lening verstrekt.

Voetnoten

1.Uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 juli 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:7098.
2.Uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:13021.
3.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw.
4.Artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw.
5.Artikel 8.6 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2024.
6.Vergelijk rechtsoverweging 6 van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 juli 2024.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1319.
8.Artikel 8.6 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2024.
9.Zie de in voetnoten 1 en 2 genoemde uitspraken.