ECLI:NL:RBROT:2025:6726

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
C/10/684942 / HA ZA 24-743
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over de uitleg van een testament na het overlijden van de erflater en de rol van de nieuwe partner

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, staat de uitleg van een testament centraal na het overlijden van de erflater. De erflater, die op 30 april 2025 overleed, had in zijn testament zijn ex-partner en kinderen als erfgenamen benoemd. De vraag die aan de rechtbank werd voorgelegd, was of de nieuwe partner van de erflater ook als mede-erfgenaam moest worden beschouwd na het vervallen van de begunstiging van de ex-partner. Eiseres, de nieuwe partner, stelde dat de erflater bij het opstellen van het testament de bedoeling had om haar als mede-erfgenaam aan te wijzen, terwijl de kinderen van de erflater, gedaagden in deze zaak, de uitleg van het testament betwistten. De rechtbank oordeelde dat de eiseres de bewijsopdracht kreeg om aan te tonen dat de erflater na het opstellen van het testament zijn intenties had gewijzigd. De rechtbank hield verdere beslissingen aan in afwachting van het bewijs dat eiseres diende te leveren. De zaak illustreert de complexiteit van erfrechtelijke geschillen en de rol van testamentaire bepalingen in relatie tot veranderende persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/684942 / HA ZA 24-743
Vonnis van 30 april 2025
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen

1.[persoon B] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[persoon C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
advocaat mr. J.H. Rodenburg te Rotterdam.
Partijen worden hierna [persoon A] en [persoon B] c.s. genoemd. [persoon B] c.s. worden afzonderlijk aangeduid als [persoon B] en [persoon C] , omdat hun achternamen niet onderscheidend zijn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 15 juli 2024, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte houdende eisvermeerdering van [persoon B] c.s.;
  • de akte overlegging producties, tevens akte houdende eisvermeerdering van [persoon B] c.s., met producties;
  • de spreekaantekeningen van [persoon B] c.s.
1.2.
De zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2025. [persoon A] was aanwezig, bijgestaan door haar advocaat. Aan de zijde van [persoon A] waren als toehoorders aanwezig: [persoon D] , [persoon E] en meneer en mevrouw [familienaam] . [persoon B] en [persoon C] waren aanwezig, bijgestaan door hun advocaat. Aan de zijde van [persoon B] c.s. was als toehoorder aanwezig: [persoon F] .
1.3.
Na de zitting is de zaak aangehouden omdat partijen verder wilden onderzoeken of zij er in onderling overleg uit konden komen. Partijen hebben de rechtbank bericht dat hen dat niet is gelukt.

2.Het geschil

Wat is er gebeurd?

2.1.
Op [overlijdensdatum] is in Ridderkerk overleden de heer [erflater] (hierna: erflater). Zijn laatste woonplaats was Ridderkerk.
2.2.
Erflater is op [huwelijksdatum] getrouwd met mevrouw [persoon G] (hierna: [persoon G] ). Zij hebben samen twee kinderen, te weten [persoon B] en [persoon C] .
2.3.
Erflater heeft, voordat hij was gehuwd met [persoon G] , bij testament van 28 januari 1993 over zijn nalatenschap beschikt. In de inleiding van het testament heeft erflater [persoon G] als zijn partner aangeduid en wat betreft de erfstelling het volgende opgenomen:
“4. a. Ik benoem tot erfgenamen genoemde partner en mijn nakomelingen conform de regels van de wet.
b. Indien de erfstellingen sub a geen effect sorteren, benoem ik tot erfgenamen:
I. bij gelijktijdig overlijden met mijn partner: mijn ouders tezamen, danwel de langstlevende van hen en indien deze erfstellingen geen effect sorteren mijn zuster, waarbij ten aanzien van mijn zuster de regels van plaatsvervulling van toepassing worden verklaard,
II. bij overlijden na mijn partner:
- mijn ouders tezamen, danwel de langstlevende van hen en indien deze erfstellingen geen effect sorteren mijn zuster, voor de helft van mijn nalatenschap, waarbij ten aanzien van mijn zuster de regels van plaatsvervulling van toepassing worden verklaard,
- mevrouw [persoon H] voor een/vierde gedeelte van mijn nalatenschap, waarbij de regels van plaatsvervulling van toepassing worden verklaard en mevrouw [persoon I] en mevrouw [persoon J] , ieder voor een/achtste gedeelte van mijn nalatenschap. De regels van aanwas zijn van toepassing, waarbij het hiervoor genoemde geval van plaatsvervulling vóór de aanwas gaat.”
2.4.
Het huwelijk tussen erflater en [persoon G] is door echtscheiding ontbonden op 20 april 2011.
2.5.
Erflater is in september 2011 een relatie aangegaan met [persoon A] . Erflater en [persoon A] zijn op 24 april 2023 met elkaar getrouwd in beperkte gemeenschap van goederen. [persoon A] heeft uit een eerder huwelijk drie kinderen, te weten [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] .
2.6.
[persoon G] heeft de nalatenschap van erflater op 5 december 2023 verworpen. [persoon B] en [persoon C] hebben de nalatenschap van erflater bij akte van 4 december 2023 beneficiair aanvaard.
2.7.
Op 22 december 2023 heeft notaris mr. A.I. Stivaktas een verklaring van erfrecht afgegeven waarin staat dat [persoon B] en [persoon C] door de verwerping van [persoon G] de enige erfgenamen zijn van erflater en zij tezamen gerechtigd zijn om te beschikken over de goederen die behoren tot de nalatenschap van erflater.
2.8.
Bij vonnis van 10 juni 2024 (zaaknummer C/10/674383 / KG ZA 24-172) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank geoordeeld dat [persoon B] voor de duur van onderhavige procedure toegang tot de tot nalatenschap behorende woning gelegen aan de [adres] te Ridderkerk (hierna: de woning) moet krijgen, omdat zijn belangen om weer toegang te krijgen tot de woning zwaarder wegen dan de belangen van [persoon A] om [persoon B] niet in de woning te willen hebben.
[persoon A] en [persoon B] wonen op dit moment samen in de woning.
De vorderingen in conventie
2.9.
[persoon A] stelt zich op het standpunt dat aan het testament van erflater geen rechten kunnen worden ontleend, omdat dit testament niet de bedoeling van erflater weergeeft. Voor het geval geoordeeld wordt dat het testament wel geldig is, is [persoon A] van mening dat op grond van de redelijkheid en billijkheid geen rechtsgevolgen aan het testament kunnen worden ontleend. Zij legt hieraan ten grondslag dat erflater volgens haar heeft gedwaald in het objectieve recht, in die zin dat hij zijn rechtspositie verkeerd heeft beoordeeld en daarom heeft nagelaten om zijn testament te herroepen. Meer subsidiair is [persoon A] van oordeel dat het testament kan worden in- of aangevuld, omdat het de bedoeling was van erflater dat [persoon A] na zijn overlijden de langstlevende erfgenaam zou zijn, tezamen met zijn kinderen.
2.10.
Tegen deze achtergrond vordert [persoon A] in conventie, samengevat:
primair:
I. voor recht te verklaren dat de uiterste wilsbeschikking van erflater van 28 januari 1993 en de verklaring van erfrecht van 22 december 2023 geen effect sorteren en dat de wettelijke verdeling van toepassing is, waardoor [persoon A] bij gebrek aan uiterste wilsbeschikking, tezamen met [persoon B] en [persoon C] erfgename bij versterf van erflater is;
subsidiair:
II. dat de rechtsgevolgen van de uiterste wilsbeschikking van erflater van 28 januari 1993 niet in stand kunnen worden gelaten nu dit in strijd zou zijn met de eisen van redelijkheid en billijkheid en dat aan de verklaring van erfrecht van 22 december 2023 geen rechten kunnen worden ontleend;
meer subsidiair:
III. dat aan de hand van de bedoeling van erflater de erfstelling in de uiterste wilsbeschikking van erflater van 28 januari 1993 feitelijk wordt in- of aangevuld door [persoon A] , als nieuwe levensgezel van erflater;
zowel primair, als (meer) subsidiair:
IV. [persoon B] en [persoon C] te veroordelen in de proceskosten;
V. het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De vorderingen in reconventie
2.11.
[persoon B] c.s. zijn het eens met de uitleg van het testament zoals neergelegd in de verklaring van erfrecht van 22 december 2023, waarin staat dat zij de enige erfgenamen zijn.
[persoon B] c.s. stellen zich daarnaast op het standpunt dat [persoon A] , omdat zij geen erfgenaam is en vanwege het verlopen van de termijn geen beroep meer toekomt op de artikelen 4:28 en 4:29 BW, zonder recht of titel in de woning verblijft en zij daar geen vruchtgebruik meer op kan vestigen.
2.12.
Tegen deze achtergrond vorderen [persoon B] c.s. in reconventie dat:
  • voor recht wordt verklaard dat [persoon B] en [persoon C] de enige erfgenamen van erflater zijn;
  • [persoon A] veroordeeld wordt om binnen twee weken na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van een dwangsom;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard;
  • [persoon A] wordt veroordeeld in de proceskosten.
Eerste eisvermeerdering in reconventie
2.13.
Volgens [persoon B] c.s. heeft de Belastingdienst een bedrag van € 6.722,- aan teruggave inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2023 uitbetaald op de bankrekening van [persoon A] , terwijl deze teruggave aan de erven van erflater ten goede komt.
Daarnaast heeft [persoon A] volgens [persoon B] c.s. na het overlijden van erflater over de ervenrekening beschikt, terwijl zij hiertoe niet bevoegd was. [persoon B] c.s. willen daarom dat [persoon A] een bedrag van € 28.532,11 aan de ervenrekening terugbetaald.
2.14.
Tegen deze achtergrond hebben [persoon B] c.s. bij akte hun eis in reconventie vermeerderd en vorderen zij daarnaast, samengevat, dat:
- [persoon A] veroordeeld wordt om aan de nalatenschap van erflater te vergoeden een bedrag van € 6.722,- en een bedrag van € 28.532,11, met rente.
Tweede eisvermeerdering in reconventie
2.15.
Volgens [persoon B] c.s. is in het kort gedingvonnis van 10 juni 2024 bepaald dat [persoon B] voor de duur van de procedure geen mensen mag ontvangen in de woning. Dit is volgens [persoon B] een onaanvaardbare inbreuk in zijn privéleven. Hij wil daarom dat hij recht heeft om bezoek in de woning te ontvangen. [persoon B] c.s. willen daarnaast dat een grafsteen wordt geplaatst op het graf van erflater, maar zij kunnen dat zelf niet doen omdat [persoon A] het grafrecht bezit.
2.16.
Tegen deze achtergrond hebben [persoon B] c.s. bij akte hun eis in reconventie vermeerderd en vorderen zij daarnaast, samengevat, dat:
  • voor recht te verklaren dat [persoon B] – zolang hij woont in de woning – een onbeperkt recht heeft om bezoek te ontvangen in die woning en de bijbehorende tuin en subsidiair om daarin ieder geval de volgende personen te ontvangen: [persoon K] , [persoon F] en een eventuele partner van [persoon B] ;
  • primair:
  • [persoon A] te veroordelen om het grafrecht van het graf van erflater binnen twee weken na betekening van het vonnis aan [persoon B] c.s. over te dragen, op straffe van een dwangsom;
subsidiair:
  • [persoon A] te veroordelen om zorg te dragen voor de plaatsing en handhaving – gedurende de looptijd van het grafrecht – van een grafsteen op het graf van erflater, op kosten van de nalatenschap van erflater en wel binnen drie maanden na de betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom;
  • voor het geval [persoon A] niet binnen de termijn van drie maanden overgaat tot plaatsing van een grafsteen om [persoon A] te veroordelen alle medewerking te verlenen om het grafrecht op naam van [persoon B] c.s. te laten zetten en indien [persoon A] niet binnen twee weken na betekening van het vonnis de gevorderde medewerking verleent, te bepalen dat het vonnis in de plaats wordt gesteld van de ontbrekende wilsverklaring en alle benodigde medewerking van [persoon A] aan de overdracht van het grafrecht aan [persoon B] c.s.;
meer subsidiair:
- het vonnis in de plaats te stellen van de ontbrekende wilsverklaringen en alle benodigde medewerking van [persoon A] aan plaatsing van een grafsteen waarbij [persoon A] moet gehengen en gedogen dat deze grafsteen door [persoon B] c.s. wordt geplaatst op kosten van de nalatenschap en wordt gehandhaafd, op straffe van een dwangsom.
Vermindering eis in reconventie ter zitting
2.17.
Tijdens de zitting hebben [persoon B] c.s. hun eis verminderd met het bedrag van € 6.722,- aan teruggave van de Belastingdienst, omdat [persoon A] dit bedrag aan de nalatenschap heeft voldaan.

3.De beoordeling

In conventie:

3.1.
[persoon A] stelt dat het testament van erflater alleen bedoeld is voor de situatie dat [persoon G] nog de partner is van erflater. [persoon B] c.s. betwisten dit, want volgens hen zijn de erfstellingen uit het testament ten behoeve van hunzelf nog wel geldig en was het niet de bedoeling van erflater dat die erfstellingen met het verbreken van de relatie met [persoon G] ook zouden vervallen. Partijen verschillen dus van mening over de vraag hoe het testament moet worden uitgelegd.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat woorden in een testament in taalkundige zin op het eerste gezicht duidelijk kunnen zijn, maar dat bij de beantwoording van de vraag of de bewoordingen van de uiterste wilsbeschikking duidelijk zijn, moet worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wil regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt [1] .
Volgens de Hoge Raad kunnen bij het vaststellen van de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt, feiten en omstandigheden van na het opmaken van de uiterste wil van belang zijn, omdat daaraan bewijs kan worden ontleend van een omstandigheid waaronder de uiterste wil is gemaakt. Ten tijde van het opmaken van de uiterste wil bij de erflater bestaande verwachtingen over toekomstige gebeurtenissen zullen in aanmerking kunnen komen als omstandigheid waaronder de uiterste wil is gemaakt.
Verwachtingen van de erflater over de toekomst kunnen ook van belang zijn bij het vaststellen van de verhoudingen die de erflater met de uiterste wil kennelijk wenst te regelen. Voor de vaststelling hiervan kan mede acht geslagen kan worden op verklaringen van getuigen omtrent hetgeen de erflater heeft beoogd.
Doen zich na het opmaken van de uiterste wil feiten en omstandigheden voor waardoor de feitelijke verhoudingen niet langer aansluiten bij hetgeen de erflater kennelijk wenste te regelen, dan kan volgens de Hoge Raad de uiterste wil zo worden uitgelegd dat de desbetreffende beschikking alleen gold voor de situatie die bestond voordat de bedoelde feiten en omstandigheden zich hadden voorgedaan. Voor een zodanige uitleg is niet vereist dat de erflater bij het opmaken van de uiterste wil op de bedoelde feiten en omstandigheden is vooruitgelopen.
3.3.
Ten tijde van het opstellen van het testament was erflater nog niet gehuwd met [persoon G] en hadden zij ook nog geen kinderen. Zonder testament zou [persoon G] niets erven. Kennelijk beoogde erflater dat [persoon G] en zijn (toekomstige) kinderen tezamen zijn erfgenamen waren. De begunstiging ten aanzien van [persoon G] is vervallen, ofwel door het verbreken van de relatie, ofwel door de verwerping door [persoon G] . Als uitgegaan wordt van de tekst van het testament van erflater, dan zijn alleen [persoon B] c.s. zijn erfgenamen. De vraag die nu voor ligt is of het bij het opstellen van het testament de bedoeling van erflater was dat bij het vervallen van de begunstiging van [persoon G] de nieuwe partner/echtgenote mede-erfgenaam zou worden.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat in het testament wel aanwijzingen staan dat erflater rekening heeft gehouden met toekomstige omstandigheden, want in het testament heeft erflater niet alleen [persoon G] tot zijn erfgenaam benoemd, maar ook zijn kinderen, en in het testament is voorzien in erfstellingen voor het geval de erfstellingen ten opzichte van [persoon G] en zijn kinderen geen effect zouden sorteren. [persoon A] stelt desondanks dat het bij het opstellen van het testament de bedoeling van erflater was dat bij het vervallen van de begunstiging van [persoon G] de nieuwe partner/echtgenote mede-erfgenaam zou worden. Dit volgt volgens [persoon A] uit het feit dat erflater haar verzorgd wilde achter laten. Omdat [persoon B] c.s. dit gemotiveerd hebben betwist, zal de rechtbank [persoon A] , overeenkomstig haar bewijsopdracht en omdat zij zich beroept op het rechtsgevolg van haar stelling, toe laten om haar stelling te bewijzen.
3.5.
De rechtbank merkt hierbij wel het volgende op. Het is aan [persoon A] om te bewijzen dat uit verklaringen of gedragingen van erflater van na het testament is op te maken dat hetgeen hij
toenmet het testament bedoelde erop gericht was dat bij het wegvallen van [persoon G] als partner zijn nieuwe partner/echtgenote mede-erfgenaam zou worden en dat dus niet alleen zijn kinderen zijn erfgenaam zouden zijn. Het gaat er niet om of erflater vanwege de gebeurtenissen in zijn leven – zoals zijn huwelijk met [persoon A] – iets anders is gaan willen dan hetgeen in het testament is vastgelegd. Als dat zo zou zijn, dan had het op de weg van erflater gelegen om een ander testament op te stellen of zijn testament te herroepen. Overigens is niet uit te sluiten dat erflater met zijn woorden dat hij [persoon A] verzorgd heeft willen achterlaten niet gedoeld heeft op de situatie dat zij erfgenaam is. Ook op andere manieren kan erflater [persoon A] immers verzorgd achterlaten.
3.6.
[persoon A] krijgt dus een bewijsopdracht. Als [persoon A] slaagt in de bewijsopdracht, dan zal vervolgens beoordeeld moeten worden of dit ertoe leidt dat het testament geen effect meer sorteert en sprake is van de wettelijke verdeling (primaire vordering) of dat het testament zo moet worden aangevuld dat onder partner niet alleen moet worden gelezen [persoon G] , maar ook de toekomstige partner van erflater (meer subsidiaire vordering). De rechtbank is op dit moment voornemens om te oordelen dat het slagen in de bewijsopdracht er niet toe leidt dat het testament geen effect meer sorteert, maar dat dit ertoe leidt dat het testament zo moet worden uitgelegd/gelezen dat het de bedoeling was van erflater dat bij het vervallen van de begunstiging van [persoon G] , een nieuwe partner/echtgenote haar plaats inneemt. De meer subsidiair gevorderde verklaring voor recht zal dan, eventueel in aangepaste vorm, worden toegewezen. Een andere uitleg is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.7.
De rechtbank merkt ten aanzien van de subsidiair gevorderde verklaring voor recht op dat deze niet toewijsbaar is. [persoon A] heeft namelijk met haar stelling dat erflater onder invloed van dwaling heeft nagelaten het testament te herroepen, miskend dat een beroep op dwaling er slechts toe kan strekken om – onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken – verrichte rechtshandelingen te vernietigen en niet om de werking van niet verrichte rechtshandelingen te simuleren. [2] Dit betekent dat als aan de subsidiaire vordering wordt toegekomen, deze in een eindvonnis zal worden afgewezen.
3.8.
In afwachting van de bewijsopdracht wordt in conventie iedere verdere beslissing aangehouden.
In reconventie:
3.9.
De vorderingen van [persoon B] c.s. om voor recht te verklaren dat zij de enige erfgenamen van erflater zijn en [persoon A] te veroordelen om de woning te ontruimen, hangen samen met het geschil in conventie. Hierop kan dus nog niet beslist worden.
3.10.
Wat betreft de twee eisvermeerderingen die [persoon B] c.s. in twee aktes voor de zitting hebben genomen, heeft [persoon A] tijdens de zitting bezwaar gemaakt tegen de tweede eisvermeerdering vanwege de late indiening daarvan en zich op het standpunt gesteld op de eerste eisvermeerdering schriftelijk te willen reageren. Hoewel de tweede eisvermeerdering laat is ingesteld, ziet de rechtbank geen reden om de tweede eisvermeerdering buiten toepassing te laten. [persoon A] mag namelijk nog bij akte reageren op de eerste eisvermeerdering, zodat zij dan in dezelfde akte tevens kan reageren op de tweede eisvermeerdering. Dit betekent dat beide eisvermeerderingen worden toegestaan.
3.11.
Daarnaast merkt de rechtbank nog het volgende op. [persoon A] heeft tijdens de zitting aangegeven alvast een beslissing te willen hebben op haar formele verweer dat [persoon B] c.s. vanwege het niet in de hoedanigheid van vereffenaar te zijn gedagvaard niet-ontvankelijk zijn in hun vordering om [persoon A] te veroordelen een bedrag van € 28.532,11 te vergoeden aan de nalatenschap (eerste eisvermeerdering). Omdat [persoon A] dit verweer slechts summierlijk tijdens de zitting heeft toegelicht, stelt de rechtbank [persoon A] in de gelegenheid om dit nader te onderbouwen.
Wel merkt de rechtbank alvast op dat zij op dit moment niet voornemens is om [persoon B] c.s. niet-ontvankelijk te verklaren. [persoon B] c.s. zijn weliswaar vereffenaars in de nalatenschap van erflater, maar op grond van artikel 4:215 lid 1 BW maakt een vereffenaar alleen goederen te gelde, voor zover dit voor de voldoening van de schulden der nalatenschap nodig is. Het innen van een vordering behoort tot het te gelde maken van goederen. Door [persoon B] c.s. is niet gesteld dat zij de door hen ingestelde vordering op [persoon A] moeten innen om de schulden te voldoen, zodat het de rechtbank voorkomt dat [persoon B] c.s. niet in hun hoedanigheid van vereffenaar optreden als zij [persoon A] verzoeken om aan de nalatenschap van erflater een bedrag van € 28.532,11 te vergoeden.
3.12.
In reconventie zal [persoon A] dus in de gelegenheid worden gesteld om bij akte op de eerste en tweede eisvermeerdering te reageren. Daarna zal worden beoordeeld hoe de procedure wordt vervolgd. Dit zal ook afhankelijk zijn van de bewijsopdracht in conventie.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
draagt [persoon A] op om te bewijzen dat uit verklaringen of gedragingen van erflater van na het testament is op te maken dat hetgeen hij toen met het testament bedoelde erop gericht was dat bij het wegvallen van [persoon G] als partner zijn nieuwe partner/echtgenote mede-erfgenaam zou worden en dat dus niet alleen zijn kinderen zijn erfgenaam zouden zijn;
schriftelijk bewijs
4.2.
bepaalt dat als [persoon A] schriftelijk bewijs wil leveren dit bewijs uiterlijk een dag voor de rolzitting van
woensdag 28 mei 2025in tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
getuigenbewijs
4.3.
bepaalt dat als [persoon A] getuigen wil laten horen, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd het aantal en de personalia van de getuigen moet en opgeven en de verhinderdata van de getuigen en
beidepartijen voor de maanden juli tot en met oktober 2025;
4.4.
wijst erop dat [persoon A] na het bepalen van een datum en plaats voor het getuigenverhoor zelf de getuigen moet oproepen;
ander bewijs
4.5.
bepaalt dat als [persoon A] op een andere manier bewijs wil leveren, [persoon A] uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd aan de rechtbank moet laten weten hoe;
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie:
4.7.
stelt [persoon A] in de gelegenheid om op de hiervoor genoemde rolzitting van
woensdag 28 mei 2025bij akte te reageren op de eerste en tweede eisvermeerdering van [persoon B] c.s.;
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.
3120

Voetnoten

1.Artikel 4:46 BW en het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023,ECLI:NL:HR:2023:153.
2.Hof Amsterdam 27 april 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BU3318 en Hoge Raad 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:911.